ECLI:NL:RBNHO:2025:887

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
15/008366-24 en 15/193770-24 (gev. ttz.)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor afpersing en diefstal in vereniging met geweld; veroordeling voor diefstal met valse sleutel en opzetheling

Op 30 januari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van afpersing in vereniging en diefstal in vereniging met geweld. De rechtbank oordeelde dat niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat de verdachte opzet had op het gebruik van geweld, waardoor hij werd vrijgesproken van deze beschuldigingen. De verdachte werd echter wel veroordeeld voor diefstal in vereniging met behulp van een valse sleutel en opzetheling. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de feiten waarop deze vordering was gebaseerd niet wettig en overtuigend bewezen waren. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en heeft de verdachte in verschillende feiten vrijgesproken, maar ook bewezenverklaring gegeven voor andere feiten, waarbij de context van de gepleegde delicten en de rol van de verdachte in het geheel zijn meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/008366-24 en 15/193770-24 (gev. ttz.) (P)
Uitspraakdatum: 30 januari 2025
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 25 maart 2024, 10 juni 2024, 19 augustus 2024, 11 november 2024 en 16 januari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.K.M. Thuijs en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Z. Boufadiss, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:
In de zaak met parketnummer 15/008366-24 (zaak A)
Feit 1
Hij op of omstreeks 7 januari 2024 te Andijk, gemeente Medemblik tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[benadeelde 1] heeft gedwongen tot de afgifte van (auto)sleutels, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [benadeelde 1] en/of een derde toebehoorde(n) door
- aan die [benadeelde 1] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en/of
- met dat vuurwapen meerdere malen in de buik, althans tegen het lichaam, van die [benadeelde 1] te duwen/prikken en/of
- daarbij de woorden toe te voegen: "zakken legen, of ik schiet je", althans woorden van gelijkende dreigende aard of strekking.
Feit 2
hij op of omstreeks 7 januari 2024 te Andijk, gemeente Medemblik tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een auto (merk: Opel Combo, kenteken: [kenteken 1]) met daarin meerdere kledingstukken, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van een bij voornoemde auto horende autosleutel.
Feit 3
hij op of omstreeks 7 januari 2024 te Andijk, gemeente Medemblik tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een telefoon (merk Samsung, type S10+), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- aan die [benadeelde 1] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en/of
- met dat vuurwapen meerdere malen in de buik, althans tegen het lichaam, van die [benadeelde 1] te duwen/prikken en/of
- daarbij de woorden toe te voegen: "zakken legen, of ik schiet je", althans woorden van gelijkende dreigende aard of strekking.
Feit 4
hij in of omstreeks de periode van 23 december 2023 tot en met 8 januari 2024 te Stompetoren, gemeente Alkmaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een auto (merk Opel Meriva), althans een goed, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
In de zaak met parketnummer 15/193770-24 (zaak B)
Feit 1 primair
hij op of omstreeks 13 november 2023 te Enkhuizen, althans in Nederland een personenauto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde 2], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 1 subsidiair
hij in de periode van 12 november 2023 tot en met 3 januari 2024 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland, een personenauto, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Feit 2
hij op of omstreeks 3 januari 2024 te Oostzaan en/of Zaandam, althans in Nederland,
een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en
geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste
lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten Amfetamine en/of Cannabis en/of Cocaïne, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 45 microgram Amfetamine per liter bloed en/of 3,8 microgram THC per liter bloed en/of 31 microgram Cocaïne per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Feit 3
hij op of omstreeks 3 januari 2024 te Oostzaan en/of Zaandam, althans in Nederland terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de A7 en/of A8, als bestuurder een motorrijtuig, (een personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het in zaak A onder 4 tenlastegelegde feit en van het in zaak B onder 1 primair tenlastegelegde feit. De officier van justitie heeft daarnaast gerekwireerd tot bewezenverklaring van de in zaak A onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten en van de in zaak B onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit van de in zaak A onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten. Daartoe heeft zij, samengevat, aangevoerd dat ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 de verdachte geen opzet heeft gehad op de afpersing en de diefstal van de auto en de telefoon. Ten aanzien van feit 4 stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het voertuig van diefstal afkomstig was. De raadsvrouw verzoekt subsidiair de verdachte partieel vrij te spreken van het geweldscomponent onder het 1 en 3 tenlastegelegde, omdat bij de verdachte voorwaardelijk opzet op het gebruik van geweld ontbreekt.
Voorts heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit voor de in de zaak B onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van het primair tenlastegelegde onder feit 1 stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte het voertuig heeft weggenomen.
Ten aanzien van feit 2 meent de raadsrouw dat de schriftelijke kennisgeving van de uitslag van het bloedonderzoek ruim vier maanden na het afnemen van het bloed bij de verdachte naar een adres is gestuurd waar de verdachte weliswaar eerder ingeschreven stond, maar ten tijde van het versturen van de brief niet meer woonachtig was. Nu de verdachte zich ten tijde van het versturen van de brief in voorlopige hechtenis bevond en de brief hem daar niet heeft bereikt, is niet voldaan aan de strikte waarborg van het recht op tegenonderzoek. Om die reden kan volgens de raadsvrouw niet gesproken worden van een geldig onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet en dient de verdachte te worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft met betrekking tot hetgeen is tenlastegelegde onder 1 subsidiair en 3 geen verweer gevoerd.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feiten 1 en 3, zaak ANaar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 3 in zaak A ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
De rechtbank gaat op grond van de inhoud van het dossier uit van de navolgende feiten en omstandigheden en overweegt op grond daarvan als volgt.
Het plan van de verdachte was om, samen met medeverdachte [medeverdachte 1], met de aangever af te spreken om daar de door de aangever aangeboden kleding mee te nemen zonder daarvoor te betalen. Als onderdeel van dit plan hebben zij verder besproken dat de verdachte met medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) zou afspreken dat ook die op de afgesproken locatie aanwezig zou zijn. Daarnaast heeft de verdachte met (alleen) [medeverdachte 2] afgesproken dat zij (de verdachte en [medeverdachte 2]) ook de auto van de aangever zouden meenemen. De rechtbank stelt verder vast dat de aangever alleen naar de afgesproken locatie is gekomen en uit zijn auto is gestapt. Op het moment dat de aangever de kleding, die in zijn voertuig lag, liet zien aan de verdachte en [medeverdachte 1], kwam [medeverdachte 2] tevoorschijn. [medeverdachte 2] richtte hierbij een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op de aangever, dwong hem door de woorden “zakken legen of ik schiet je”, of woorden van gelijke strekking te uiten, tot afgifte van zijn autosleutels en nam zijn telefoon weg. Vervolgens gaf [medeverdachte 2] de autosleutels aan de verdachte. De verdachte reed hierna weg in het voertuig van aangever en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] reden ieder in een ander voertuig weg.
Voor een bewezenverklaring voor afpersing in vereniging/ diefstal in vereniging met geweld is drievoudig opzet vereist, namelijk opzet op de afpersing/ diefstal, opzet op het medeplegen én opzet op het (dreigen met) geweld. In de onderhavige zaak zit de crux in het ‘derde opzetvereiste’. Uit het dossier volgt – kort gezegd – dat alle onder feit 1 en 3 geformuleerde geweldshandelingen, te weten het tonen en dreigen met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) en daarbij de woorden “zakken legen, of ik schiet je” te uiten, door de medeverdachte [medeverdachte 2] zijn gepleegd. De rechtbank dient dus de vraag te beantwoorden of uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte opzet heeft gehad op het door [medeverdachte 2] toegepaste geweld.
De rechtbank is van oordeel dat het door [medeverdachte 2] tegen de aangever toegepaste (dreigen met) geweld niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Uit het dossier, noch uit het verhandelde ter terechtzitting volgt dat dat er in redelijkheid geen twijfel over kan bestaan dat in het door de verdachte beraamde plan besloten ligt, of dat de verdachte met dat plan willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard, dat een medeverdachte met een vuurwapen dreigt tot afgifte van autosleutels en diefstal van een telefoon pleegt. Niet is gebleken dat de verdachte wist of redelijkerwijs kon weten dat [medeverdachte 2] een vuurwapen of een gelijkend voorwerp bij zich had, waarvan deze gebruik ging maken. Gelet hierop is niet aan voornoemde derde opzeteis voldaan.
Nu de rechtbank van oordeel is dat niet buiten redelijke twijfel vastgesteld kan worden dat de verdachte opzet heeft of de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op gebruik van het tenlastegelegde geweld, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt de onder 1 en 3 tenlastegelegde feiten, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
3.3.2
Vrijspraak feit 2, zaak B
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 in zaak B ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat op 3 januari 2024 bij de verdachte bloed is afgenomen conform Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: BADG). Door verbalisant Klinken is de verdachte na de bloedafname gewezen op de mogelijkheid van tegenonderzoek, indien het verslag van het bloedonderzoek het vermoeden zou bevestigen dat de verdachte artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft overtreden.
De rechtbank stelt verder vast dat de uitslag van het bloedonderzoek van het rapport van 5 april 2024, op 10 april 2024 is verstuurd naar het toenmalige BRP-adres van de verdachte, te weten [adres]. De verdachte bevond zich op dat moment echter al geruime tijd in voorlopige hechtenis. De in deze brief vermelde mededeling dat de verdachte recht heeft op tegenonderzoek en binnen vier weken na dagtekening van de brief de onderzoekskosten voor dit tegenonderzoek dient te betalen omdat anders het recht op tegenonderzoek vervalt, heeft de verdachte aldus niet op tijd bereikt.
Artikel 17 BADG bepaalt dat de opsporingsambtenaar de verdachte binnen een week na ontvangst van het verslag schriftelijk in kennis stelt van het resultaat van het bloedonderzoek en van het recht op tegenonderzoek. Dit is een strikte waarborg, maar termijnoverschrijding betekent niet zonder meer dat die waarborg niet is nageleefd. De uitslag van het bloedonderzoek is binnen de wettelijke termijn medegedeeld, echter heeft die mededeling de verdachte niet bereikt omdat hij in detentie zat. De rechtbank kan niet vaststellen wanneer de verdachte de brief heeft gehad en of hij die brief enkel heeft gekregen als onderdeel van het strafdossier. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij geen tegenonderzoek heeft aangevraagd nadat hij de hoogte is geraakt van de uitslag van het bloedonderzoek, omdat de termijn reeds lange tijd was verlopen.
Gelet op bovengenoemde bijzonderdere omstandigheden en in aanmerking genomen dat de verdachte sindsdien onafgebroken heeft vastgezeten en de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen wanneer de verdachte daadwerkelijk op de hoogte is geraakt, en (mitsdien) onvoldoende heeft kunnen vaststellen of de verdachte een reële mogelijkheid heeft gehad om het tegenonderzoek te doen uitvoeren, concludeert de rechtbank dat ervan moet worden uitgegaan dat de strikte waarborg niet is nageleefd.
De rechtbank zal de verdachte daarom van het in zaak B onder 2 tenlastegelegde vrijspreken.
3.3.3
Vrijspraak feit 4 zaak A, feit 1 primair zaak B
De rechtbank is, zoals gevorderd door de officier van justitie en bepleit door de raadsvrouw, van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit 4 in zaak A en het primair tenlastegelegde onder 1 in zaak B heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
3.3.4
Bewijs feit 2 zaak A, feit 1 subsidiair en feit 3 zaak B
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde in zaak A onder 2 en in zaak B onder 1 subsidiair en 3 heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.5
Bewijsmotivering feit 1 subsidiair zaak B
Uit de verklaring van de verdachte, afgelegd tijdens zijn aanhouding op 3 januari 2024 tegen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], inhoudende dat niet hij, maar iemand anders de auto heeft gestolen, leidt de rechtbank af dat de verdachte wist dat hij in een gestolen voertuig reed.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 3 januari 2024 schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de zwarte Citroën C3 met [kenteken 2].
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
Zaak A
Feit 2
hij op 7 januari 2024 te Andijk, gemeente Medemblik, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een auto (merk: Opel Combo, kenteken: [kenteken 1]) met daarin meerdere kledingstukken, die geheel of ten dele aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededaders toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van een bij voornoemde auto horende autosleutel.
Zaak B
Feit 1 subsidiair
hij op 3 januari 2024 te Zaandam, gemeente Zaanstad, een personenauto voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Feit 3
hij op 3 januari 2024 te Oostzaan, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de A7, als bestuurder een personenauto, van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A, feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel
Zaak B, feit 1 subsidiair:
opzetheling
Zaak B, feit 3:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering voorgesteld, te weten een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, het vinden en behouden van dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht aansluiting te zoeken bij de LOVS-richtlijnen voor straatroof met licht geweld en recidive, waar als oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden is bepaald. De raadsvrouw heeft daarom verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gelijk aan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en een voorwaardelijke gevangenisstraf, met daaraan gekoppelde de bijzondere voorwaarden die de rechtbank nodig acht. Volgens de raadsvrouw kan daarbij eventueel nog een taakstraf worden opgelegd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging van een auto met daarin meerdere kledingstukken. De verdachte had samen met zijn broer, medeverdachte [medeverdachte 1], het plan om de kledingstukken die de aangever aan [medeverdachte 1] wilde verkopen, mee te nemen zonder daarvoor te betalen. De verdachte is samen met [medeverdachte 1] naar de tussen het slachtoffer en [medeverdachte 1] afgesproken plek gereden, een afgelegen en stil parkeerterrein. Nadat het slachtoffer door [medeverdachte 2] onder bedreiging van geweld met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) zijn autosleutels aan hem heeft afgestaan en [medeverdachte 2] deze sleutels vervolgens aan de verdachte heeft gegeven, is de verdachte met de auto van het slachtoffer weggereden. De verdachte heeft de kleding daarna ergens langs de kant van de weg verdeeld met [medeverdachte 1]. Weliswaar is de rechtbank – zoals hiervoor overwogen – van oordeel dat het geweld dat [medeverdachte 2] heeft uitgeoefend niet aan de verdachte kan worden toegerekend in die zin dat hij daarvoor kan worden veroordeeld, dit neemt echter niet weg dat hij,
nadatdit geweld was toegepast de autosleutels heeft gekregen en de auto met daarin de kleding heeft meegenomen, en dus (indirect) van dit geweld heeft geprofiteerd. In die zin weegt de context waarbinnen de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze diefstal in strafverzwarende zin mee.
De verdachte lijkt bovendien niet stil te hebben gestaan bij het leed dat zijn handelen bij het slachtoffer zou kunnen veroorzaken.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat hij al eerder voor – onder meer – vermogensdelicten tot onherroepelijke vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
De rechtbank slaat verder acht op het reclasseringsadvies van 8 augustus 2024. De reclassering acht het wenselijk dat onderzoek wordt gedaan naar het psychosociaal functioneren van de verdachte zodat kan worden uitgezocht of sprake is van onderliggende diagnostiek die mogelijk van invloed is op het gedrag van de verdachte. De ingezette interventies in eerder reclasseringstoezicht waren voornamelijk gericht op de praktische zaken, wat niet heeft geleid tot gedragsverandering en het uitblijven van recidive. Volgens de reclassering is het belangrijk te onderzoeken waardoor het de verdachte tot nu toe niet is gelukt om gedragsverandering langdurig vol te houden. Dit onderzoek kan van meerwaarde zijn om de responsiviteit te vergroten en de kans op recidive te beperken. Volgens de reclassering maken de pro-criminele houding van de verdachte en zijn sociale netwerk dat hij geneigd is over te gaan tot het plegen van delicten om sneller aan geld te komen. Zolang deze factoren onveranderd blijven, blijft het recidiverisico volgens de reclassering onveranderd.
De reclassering is van mening dat interventies geïndiceerd zijn, nu er op meerdere leefgebieden problemen zijn. De reclassering ziet mogelijkheden voor interventies in het kader van een ambulante behandeling. Ter terechtzitting heeft de verdachte gezegd dat hij ook zelf tot het inzicht is gekomen dat hij ambulante hulp nodig heeft om zijn leven de positieve wending te geven die hem voor ogen staat.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank alle door de reclassering geadviseerde voorwaarden noodzakelijk. Deze voorwaarden zullen als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.

7.Vordering benadeelde partij

Namens de benadeelde [benadeelde 1] heeft mr. S.M. Diekstra een vordering tot schadevergoeding van
16.429,67 ingediend wegens materiële schade (€ 14.429,67) en immateriële schade (€ 2.000,00) die de benadeelde partij als gevolg van de in zaak A onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde materiële schade bestaat uit de restwaarde van de gestolen telefoon en uit gederfde inkomsten. De gestelde immateriële schade bestaat uit psychisch letsel als gevolg van de afpersing en diefstal met geweld. Vanwege het ontbreken van een onderbouwing van de gestelde schade uit de gederfde inkomsten heeft de advocaat van de benadeelde partij de rechtbank ter terechtzitting verzocht de vordering wat betreft de gevorderde inkomstenderving niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank stelt vast dat de gevorderde (materiële en immateriële) schade betrekking heeft op hetgeen in zaak A onder 1 en/of 3 is tenlastegelegd. Omdat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte in zaak A onder 1 en 3 is tenlastegelegd, kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering. De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 57, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
9 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte in de zaak met parketnummer 15/008366-24 (zaak A) onder feit 1, 3 en 4 is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte in de zaak met parketnummer 15/193770-24 (zaak B) onder feit 1 primair en feit 2 is tenlastegelegde en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde onder 2 in de zaak met parketnummer 15/008366-24 (zaak A), het subsidiair tenlastegelegde onder 1 in de zaak met parketnummer 15/193770-24 (zaak B) en het onder 3 in de zaak met parketnummer 15/193770-24 (zaak B) heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich meldt binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Drechterwaard 102 in Alkmaar. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • zich laat behandelen door de Waag, Ambulant Centrum Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag; en
  • meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mr. T. de Bont en mr. G. Elst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, M.N. de Bruijn,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 januari 2025