ECLI:NL:RBNHO:2025:8844

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
31 juli 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
25/2956
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening om omgevingsvergunning voor kantoorappartement in Haarlem

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 31 juli 2025, wordt het verzoek van twee verzoekers om een voorlopige voorziening afgewezen. De verzoekers willen een kantoorappartement in Haarlem gaan bewonen en hebben een omgevingsvergunning aangevraagd. Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem heeft echter besloten geen omgevingsvergunning te verlenen voor de gewenste bouwactiviteit. De voorzieningenrechter constateert dat er tussen partijen geen geschil bestaat over de gebreken in het bestreden besluit, maar ziet desondanks geen aanleiding om de verzochte voorlopige voorziening te treffen. De verzoekers vragen om duidelijkheid over hun rechtspositie, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat een definitief oordeel over hun situatie niet kan worden gegeven in het kader van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst erop dat de verzoekers niet geholpen zijn met het schorsen van het besluit van het college, omdat dit hen niet de gewenste duidelijkheid kan bieden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een definitieve beoordeling in een later stadium, waarbij de relevante feiten verder onderzocht moeten worden. De voorzieningenrechter heeft begrip voor de wens van verzoekers om in overleg te treden met het college over de mogelijkheden, maar acht het verzoek om een voorlopige voorziening te vergaand. De uitspraak concludeert met de afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening en stelt dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 25/2956

uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 juli 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker, en
[verzoekster], verzoekster, uit [plaats] , tezamen verzoekers
gemachtigde: mr. J.A. Crijnen, advocaat te Amsterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, het college
gemachtigde: mr. J.E. van Gilst, zzp-er.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de aanvraag van verzoekers in verband met hun wens om een kantoorappartement aan de [adres] in [plaats] te gaan bewonen. Het college heeft op de aanvraag gereageerd met de mededeling dat geen omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit is vereist, maar dat het college een omgevingsvergunning voor een ruimtelijke omgevingsplanactiviteit en een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor het afwijken van het omgevingsplan niet verleent. Verzoekers willen op korte termijn duidelijkheid over hun rechtspositie en verzoeken daarom om een voorlopige voorziening.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Tussen partijen is niet in geschil dat het bestreden besluit op een of meer punten niet deugt. De voorzieningenrechter is er ook niet van overtuigd dat het college in het verweerschrift wel een juiste beoordeling heeft neergelegd. Daarin lijkt het college het onjuiste standpunt in te nemen dat bij de beoordeling of een omgevingsvergunning voor de (technische) bouwactiviteit kan worden verleend ook getoetst moet worden aan eisen uit het omgevingsplan. Desondanks ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de verzochte voorziening te treffen, omdat er in het kader van onderhavige voorlopige-voorzieningenprocedure geen voorziening kan worden getroffen die verzoekers de door hen verlangde duidelijkheid kan brengen. Zij vragen immers een definitief oordeel over hun rechtspositie. Een zodanig oordeel is naar zijn aard geen voorlopige voorziening. Voorts zijn zij niet geholpen met het (enkel) schorsen van het besluit van het college van 1 mei 2025. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt.

Procesverloop

2. Verzoekers wensen het appartement op de onderste twee bouwlagen aan de [adres] in [plaats] te kopen. Dat appartement is tot heden in gebruik als kantoor. Zij willen het appartement gaan bewonen en daarvoor enige bouwkundige voorzieningen treffen. Zij hebben in verband daarmee een omgevingsvergunning aangevraagd.
2.1.
Het college heeft met het bestreden besluit van 1 mei 2025 meegedeeld dat verzoekers geen omgevingsvergunning nodig hebben voor de bouwactiviteit en ook geen omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit gebruik van het appartement voor bewonen, maar omgevingsvergunningen voor de “omgevingsplanactiviteit: bouwwerken (ruimtelijk)” en het “afwijken van regels in het omgevingsplan” in verband met eisen voor parkeermogelijkheden geweigerd.
2.2.
Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.3.
Bij uitspraak van 2 juli 2025 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekers afgewezen tot het treffen van een ordemaatregel vooruitlopend op de behandeling van het verzoek ter zitting.
2.4.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
2.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Het omgevingsplan
3. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet geldt in elke gemeente een omgevingsplan dat regels bevat over de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente. Dat omgevingsplan bestaat thans – onder meer – uit een tijdelijk deel waarin onder meer alle bestemmingsplannen zijn opgenomen die vóór 1 januari 2024 golden. Daarnaast maakt de zogenaamd Bruidschat (tijdelijk) onderdeel uit van het omgevingsplan. Daarin zijn door het Rijk per 1 januari 2024 gestelde regels neergelegd, die – deels met aanpassing – tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet onderdeel waren van rijksregels in met name het Besluit omgevingsrecht.
4. Voor het perceel [adres] is als onderdeel van het omgevingsplan het bestemmingsplan ‘Koninginnebuurt, partiële herziening 2014’ (nadien nog gewijzigd) en het ‘Parapluplan behoud omgevingskwaliteiten Haarlem ’ (hierna ook: Parapluplan) van 24 oktober 2024 [1] van kracht.
5. Het pand aan de [adres] in [plaats] heeft de bestemming ‘Gemengd – 2’. Op grond van het tijdelijke deel van het bestemmingsplan ‘Koninginnebuurt, partiële herziening 2014’ mogen de gronden met deze bestemming gebruikt worden (op de begane grond) als kantoor en mag daar ook (in alle woonlagen) worden gewoond.
6. Op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet is het verboden om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten, tenzij het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval. Onder een omgevingsplanactiviteit valt onder meer een activiteit die in strijd is met het (tijdelijk deel van) het omgevingsplan. Op grond van artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet is een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit vereist voor zover het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen geval.
De aanvraag
7. In de aanvraag van 23 april 2025 hebben verzoekers aangegeven dat zij – na aankoop – het kantoorappartement (onderste bouwlaag en eerste verdieping) [2] aan de [adres] in [plaats] willen verbouwen tot een woonappartement. In de voorgedrukte aanvraag om een omgevingsvergunning hebben zij de activiteiten “Bouwactiviteit (omgevingsplan)” en “Bouwactiviteit (technisch)” aangevinkt, zonder overigens duidelijk aan te (kunnen) geven waarvoor zijn een vergunning wensen [3] .
Het bestreden besluit
8. In het bestreden besluit komt het college tot de conclusie dat geen omgevingsvergunning nodig is voor de (technische) bouwactiviteit. Verder is volgens het college ook geen omgevingsvergunning nodig voor een omgevingsplanactiviteit. Het pand aan de [adres] in [plaats] heeft namelijk de bestemming ‘Gemengd – 2’ en op grond van het bestemmingsplan ‘Koninginnebuurt, partiële herziening 2014’ mag er op gronden met deze bestemming worden gewoond. Het bouwplan is dus niet in strijd met dit deel van het omgevingsplan. Het college heeft wel omgevingsvergunning(en) geweigerd voor de “omgevingsplanactiviteit: bouwwerken (ruimtelijk)” en “het afwijken van de regels in het omgevingsplan”. Volgens het college is er wel strijd met het omgevingsplan voor zover dat heet ‘Parapluplan behoud omgevingskwaliteiten Haarlem ’. In artikel 39.1.1 van het Parapluplan is namelijk bepaald dat “bij het verlenen van een omgevingsvergunning” in voldoende parkeermogelijkheden volgens een beleidsregel (voor auto’s en fietsen) moet worden voorzien. Volgens het college voorzien verzoekers daar niet in, waardoor een omgevingsvergunning moet worden geweigerd. Het college wil ook geen omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit verlenen voor het afwijken van het omgevingsplan.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
9. Verzoekers zijn het niet eens met de weigering van de omgevingsvergunning. Verzoekers zijn nog geen eigenaar van het appartement op de [adres] . Omdat zij voornemens zijn om het pand te kopen om er vervolgens in te gaan wonen, willen zij eerst zekerheid of zij eventueel noodzakelijke omgevingsvergunningen kunnen verkrijgen om er te kunnen gaan wonen, dan wel de zekerheid dat geen vergunning(en) zijn vereist. Door de weigering van de omgevingsvergunning dreigen verzoekers de kans mis te lopen om het pand te kunnen kopen en daarom hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoeken de voorzieningenrechter om het bestreden besluit – naar de voorzieningenrechter begrijpt – te schorsen en het college op te dragen hen te behandelen als ware geen omgevingsvergunning vereist voor het gaan bewonen van het appartement. Ter zitting hebben verzoekers de voorzieningenrechter aanvullend verzocht om het college op te dragen met verzoekers in overleg te treden over de mogelijkheden om het bouwplan uit te voeren.
Beoordelingskader
10. De voorzieningenrechter kan bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen betrekken of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Daarnaast weegt de voorzieningenrechter het belang van verzoekers bij de gevraagde voorlopige voorziening af tegen het belang van het college bij afwijzing daarvan. Een voorziening kan alleen een voorlopig karakter hebben. Dat beoordelingskader volgt uit artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
Een redelijke kans van slagen?
11. In het verweerschrift heeft het college erkend dat toetsing aan artikel 39.1.1 van het Parapluplan enkel in beeld komt in geval er voor verzoekers een vergunningplicht is voor een omgevingsplanactiviteit. Omdat eisers niet het plan hadden het bebouwde oppervlak of het bouwvolume te vergroten en ook geen sprake is van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.29 onder b tot en met r, van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), waaraan het bouwwerk niet voldoet, volgt uit artikel 22.27 van de Bruidsschat dat als zodanig in het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan is opgenomen, dat er geen omgevingsvergunning nodig is voor een omgevingsplanactiviteit, waardoor via die weg niet kan worden getoetst aan artikel 39.1.1 van het Parapluplan. Tussen partijen is zodoende niet in geschil dat het besluit van 1 mei 2025 niet deugt.
12. Desondanks ziet het college wel een probleem voor de beoordeling in bezwaar omdat het stelt dat het in het bestreden besluit ten onrechte heeft geconcludeerd dat er geen omgevingsvergunning nodig is voor de technische bouwactiviteit. Omdat, zo stelt het college, met het bouwplan de indeling van brandcompartimenten in het appartement en het buurpand Wagenweg 3 wordt gewijzigd, is op grond van artikel 2.26 van het Bbl – anders dan in het bestreden besluit is overwogen – toch een omgevingsvergunning nodig als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet. Omdat een omgevingsvergunning nodig is voor de technische bouwactiviteit, moet volgens het college alsnog worden voldaan aan de voorwaarden van artikel 39.1.1 van het Parapluplan waardoor de verlening van een of meer omgevingsvergunningen voor een omgevingsplanactiviteit (binnen- of buitenplans) in verband met parkeervoorzieningsnormen volgens het college terecht is geweigerd.
13. De voorzieningenrechter is niet overtuigd van de motivering van het college dat een omgevingsvergunning voor de technische bouwactiviteit noodzakelijk is en dat bij de beoordeling of tot verlening daarvan moet worden overgegaan, kan worden getoetst aan het omgevingsplan. Op grond van artikel 8.3b van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit die het verbouwen van een bestaand bouwwerk inhoudt, (alleen) verleend als aannemelijk is dat wordt voldaan aan de regels van hoofdstuk 5 Bbl. Hieruit volgt niet dat het college de ruimte heeft om bij het, naar aanleiding van een aanvraag, al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit mag toetsen aan regels uit het omgevingsplan die geen betrekking hebben op de (technische) bouwactiviteit. Dit geldt te meer nu partijen het erover eens zijn dat het bouwplan qua gebruik geen omgevingsplanactiviteitvergunningplicht meebrengt zoals bedoeld in artikel 5.1, eerste lid onder a, van de Omgevingswet, omdat het gebruik van het appartementen voor woondoeleinden is toegestaan.
14. Maar kort en goed, mede gelet op het gewijzigde standpunt van het college in het verweerschrift en voormelde twijfels, ziet de voorzieningenrechter reden voor twijfel aan de houdbaarheid en dus de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
Behoort bij die stand van zaken mede gelet op het belang van verzoekers bij duidelijkheid op korte termijn enige voorziening te worden getroffen?
15. In dit geval heeft het schorsen van het bestreden besluit geen gevolgen die verzoekers hangende de behandeling van hun bezwaar in een andere, gunstigere positie kan brengen. De schorsing van de weigering om een of meer omgevingsvergunningen te verlenen heeft immers geen feitelijke gevolgen omdat verzoekers daarmee niet de (expliciete) toestemming verkrijgen om hun woon- en bouwplannen te realiseren. Hun verzoek om het college op te dragen om hen te behandelen als ware voor hun bouwplan geen omgevingsvergunning nodig, dan wel een andere vaststelling die inhoudt dat zij tot de gewenste bouwactiviteiten mogen overgaan, is feitelijk geen voorlopige voorziening en acht de voorzieningenrechter daarom te vergaand. Een oordeel in deze uitspraak kan de door hen verlangde zekerheid niet brengen, omdat slechts sprake is van een voorlopige (rechts)oordeel vooruitlopend op nadere besluitvorming in bezwaar en beroep. Bovendien vergt een definitief materieel oordeel over de rechtmatigheid van het besluit, c.q. de op de aanvraag te geven beslissing, een nader onderzoek naar de hiervoor relevante feiten die de voorzieningenrechter nu niet kan verrichten. Daarmee is er geen plaats om de door verzoekers gewenste definitieve duidelijkheid in deze procedure te verschaffen.
16. De voorzieningenrechter heeft wel begrip voor het standpunt van verzoekers dat behoorlijk bestuur meebrengt dat het college de mogelijkheid biedt om in (serieus) (voor)overleg te treden met verzoekers over de gebruiks- en bouwmogelijkheden op het betreffende perceel, waaraan het ook blijkens de erkenning van het college ter zitting tot heden heeft ontbroken. Het college thans bij wijze van voorlopige voorziening opdragen alsnog tot zodanig overleg over te gaan, acht de voorzieningenrechter te weinig concreet om in deze situatie als passende voorlopige voorziening aan te merken. Zodoende ziet de voorzieningenrechter ook onvoldoende belang voor verzoekers bij een dergelijke voorziening. Dat neemt niet weg dat nader overleg – al dan niet in het kader van de bezwaarprocedure – wel is aangewezen.

Conclusie en gevolgen

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.J. Besseling, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Bij raadpleging van het Omgevingsloket, Regels op de kaart, zal de lezer blijken dat in wezen helemaal niet zomaar duidelijk is welke de thans voor het perceel geldende regels zijn, omdat daar meer dan 10 regelingen worden genoemd, zonder dat de onderlinge verhouding tussen die regels aanstonds duidelijk is.
2.Boven deze twee bouwlagen zijn nog twee bouwlagen waar derden wonen.
3.De door het college overgelegde versie van de aanvraag is immers nagenoeg leeg, behoudens de tekst “geen openbare informatie”.