ECLI:NL:RBNHO:2025:873

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
15/008356-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eendaadse samenloop van afpersing, diefstal in vereniging en opzetheling met geweld

Op 30 januari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van afpersing, diefstal in vereniging en opzetheling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 7 januari 2024 in Andijk, waar de verdachte samen met anderen de benadeelde onder bedreiging met een vuurwapen dwong om zijn autosleutels af te geven. De verdachte heeft vervolgens de auto van de benadeelde, een Opel Combo, en een telefoon, een Samsung S10+, gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze feiten, waarbij de bedreiging met geweld en de diefstal met geweld als zwaarwegende elementen zijn meegenomen in de beoordeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. Daarnaast is een vordering van de benadeelde partij deels toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte heeft veroordeeld tot betaling van schadevergoeding voor materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding voor gederfde inkomsten afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, die de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in haar overwegingen heeft meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/008356-24 (P)
Uitspraakdatum: 30 januari 2025
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 3 april 2024, 1 juli 2024, 23 september 2024, 16 december 2024 en 16 januari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres],
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. B.K.M. Thuijs en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. E.W.B. van Twist, advocaat te Dordrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 7 januari 2024 te Andijk, gemeente Medemblik tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van (auto)sleutels, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [benadeelde] en/of een derde toebehoorde(n)
door
- aan die [benadeelde] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en/of
- met dat vuurwapen meerdere malen in de buik, althans tegen het lichaam, van die [benadeelde] te duwen/prikken en/of
- daarbij de woorden toe te voegen: "zakken legen, of ik schiet je", althans woorden van gelijkende dreigende aard of strekking.
Feit 2
hij op of omstreeks 7 januari 2024 te Andijk, gemeente Medemblik tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een auto (merk: Opel Combo, kenteken: [kenteken 1]) met daarin meerdere kledingstukken, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van een bij voornoemde auto horende autosleutel.
Feit 3
hij op of omstreeks 7 januari 2024 te Andijk, gemeente Medemblik tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een telefoon (merk Samsung, type S10+), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- aan die [benadeelde] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen en/of
- met dat vuurwapen meerdere malen in de buik, althans tegen het lichaam, van die [benadeelde] te duwen/prikken en/of
- daarbij de woorden toe te voegen: "zakken legen, of ik schiet je", althans woorden van gelijkende dreigende aard of strekking.
Feit 4
hij in of omstreeks de periode van 23 december 2023 tot en met 8 januari 2024 te Stompetoren, gemeente Alkmaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een auto (merk Opel Meriva), althans een goed, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van feit 4 stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat enkel de pleegdatum 8 januari 2024 bewezen kan worden verklaard. Voorts heeft de officier van justitie met betrekking tot dit feit gerekwireerd tot vrijspraak van het bestanddeel ‘tezamen en in vereniging’.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor de feiten 1, 2 en 3. Volgens de raadsman bevat het dossier onvoldoende bewijs dat de verdachte degene is geweest die zich als derde persoon bij de medeverdachten heeft gevoegd. Daartoe heeft hij, samengevat, aangevoerd dat de verdachte heeft ontkend zich aan deze feiten schuldig te hebben gemaakt, het door de aangever opgegeven signalement niet overeenkomt met de uiterlijke kenmerken van de verdachte en het onderzoek aan de telefoon van de verdachte onvoldoende grond biedt voor de conclusie dat het niet anders kan dan dat de verdachte de persoon is geweest die aangever heeft afgeperst en beroofd.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde feit.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijs
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde onder 1, 2, 3 en 4 heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.2
Bewijsmotivering feiten 1, 2 en 3
Op grond van de bewijsmiddelen (zoals die zullen worden opgenomen in de aanvulling op dit vonnis in geval er hoger beroep wordt ingesteld) is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte op 7 januari 2024 de aangever onder bedreiging van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) heeft gedwongen tot afgifte van zijn autosleutels, de telefoon van de aangever heeft weggenomen en vervolgens tezamen en in vereniging met een ander de auto van de aangever – met daarin kleding – heeft weggenomen. Uit de Whatsappberichten in de telefoon van de verdachte en zijn verklaring ter terechtzitting volgt dat hij op de hoogte was van het plan van zijn medeverdachten om de aangever van de kledingstukken te beroven en dit plan ook met medeverdachte [medeverdachte 1] heeft besproken. Dat de verdachte vervolgens niet zou hebben deelgenomen aan de uitvoering van dit plan, zoals hij heeft gesteld, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig. Sterker nog, uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte aanwezig was op de met de aangever afgesproken tijd en plek. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van de aangifte in combinatie met de verklaringen van de medeverdachten kan worden geconcludeerd dat er bij de beroving drie personen aanwezig waren: medeverdachte [medeverdachte 2], medeverdachte [medeverdachte 1] en een derde persoon. Die derde persoon is volgens de aangever een gekleurd persoon, een Antilliaan of een Surinamer. Deze persoon is degene die – kort gezegd – het geweld heeft uitgeoefend. In zijn verklaring bij de rechter-commisaris spreekt [medeverdachte 2] over een ‘Antilliaan’ die betrokken was bij de beroving. Uit die verklaring, bezien in samenhang met de overige bewijsmiddelen, leidt de rechtbank – anders dan de verdediging – af dat [medeverdachte 2] met deze ‘Antilliaan’, de verdachte bedoelt en dat hij op het bewuste moment op 7 januari 2024 samen met de verdachte was. Verdere ondersteuning vindt de rechtbank in de Whatsappberichten die vanaf de telefoon van de verdachte zijn verstuurd kort na de beroving (die rond 16.30 uur plaatsvond). Zo is om 17:49 uur een bericht gestuurd aan [betrokkene] (de vriendin van de verdachte) inhoudende dat hij nog bezig is, en om 20:22 uur een bericht dat hij de kleding aan het verdelen is. Verder is vanaf deze telefoon om 17:36 een foto gestuurd van het RDW-keuringsrapport van de gestolen Opel Combo. Deze berichten sluiten, in samenhang met de historische verkeersgegevens van de telefoon van de verdachte, wat betreft tijdstip en inhoud naadloos aan bij het scenario dat de verdachte zelf zijn telefoon heeft gebruikt en ter plaatse is geweest en wel degelijk betrokken was bij de uitvoering van het plan en bij de verdeling van de buit. Dat de verdachte zijn telefoon in de auto van een zekere “[naam]” zou hebben laten liggen en dus niet degene is die de berichten heeft verstuurd, schuift de rechtbank als volstrekt onaannemelijk ter zijde. Niet alleen is die stelling nauwelijks voorzien van enige feitelijke onderbouwing, ook is het hoogst onwaarschijnlijk dat iemand anders dergelijke berichten vanaf de telefoon van de verdachte naar de vriendin van de verdachte zou sturen. Voor zover de verdediging heeft betoogd dat het door de aangever gegeven signalement onvoldoende overeenkomt met dat van de verdachte, overweegt de rechtbank tot slot dat de gestelde verschillen geenszins maken dat de verdachte – die van Antilliaanse afkomst is – redelijkerwijs als dader moet worden uitgesloten.
De rechtbank is gelet op het voorgaande in samenhang bezien met de gebezigde bewijsmiddelen van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing door de aangever te dwingen tot afgifte van zijn autosleutels, diefstal in vereniging van de auto van aangever en diefstal met geweld van de telefoon van aangever, zoals onder 1, 2 en 3 ten laste is gelegd.
De rechtbank acht met betrekking tot de feiten 1 en 3 niet bewezen dat de verdachte de gedragingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen heeft begaan omdat – kort gezegd – niet buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat zij strafbare betrokkenheid hadden bij (de dreiging met) het geweld.
3.3.3
Bewijsmotivering feit 4
De verdachte is op 8 januari 2024 aangetroffen in een Open Meriva met kenteken [naam]. Het chassisnummer van dit voertuig bleek te behoren bij een Opel Meriva met kenteken [kenteken 2]. Dit kenteken staat sinds 24 december 2023 als gesignaleerd opgegeven omdat het voertuig middels een babbeltruc zou zijn weggenomen. Uit onderzoek aan de telefoon van de verdachte volgt dat de verdachte op 28 december 2023 met Vermanen spreekt over het bestellen van ‘verse kentekenplaten’ met kenteken [naam].
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte wist dat het voertuig waarin hij reed van diefstal afkomstig was.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
hij op 7 januari 2024 te Andijk, gemeente Medemblik, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [benadeelde] heeft gedwongen tot de afgifte van autosleutels, die aan die [benadeelde] toebehoorden door
- aan die [benadeelde] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en
- met dat vuurwapen meerdere malen in de buik, althans tegen het lichaam, van die [benadeelde] te duwen/prikken en
- daarbij de woorden toe te voegen: "zakken legen, of ik schiet je", althans woorden van gelijkende dreigende aard of strekking.
Feit 2
hij op 7 januari 2024 te Andijk, gemeente Medemblik, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een auto (merk: Opel Combo, kenteken: [kenteken 1]) met daarin meerdere kledingstukken, die aan [benadeelde] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door onbevoegd gebruik te maken van een bij voornoemde auto horende autosleutel.
Feit 3
hij op 7 januari 2024 te Andijk, gemeente Medemblik, een telefoon (merk Samsung, type S10+), die geheel aan [benadeelde] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen die [benadeelde], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door
- aan die [benadeelde] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en
- met dat vuurwapen meerdere malen in de buik, althans tegen het lichaam, van die [benadeelde] te duwen/prikken en
- daarbij de woorden toe te voegen: "zakken legen, of ik schiet je", althans woorden van gelijkende dreigende aard of strekking.
Feit 4
hij op 8 januari 2024 te Stompetoren, gemeente Alkmaar, een auto (merk Opel Meriva), voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Eendaadse samenloop van:
Feit 1:
afpersing
en
Feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel
en
Feit 3:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld/bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
Ten aanzien van feit 4:
opzetheling
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 31 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering voorgesteld, te weten een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling. De officier van justitie acht een contactverbod met [benadeelde] en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] niet noodzakelijk.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht te volstaan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest, waarbij eventueel een voorwaardelijk deel kan worden opgelegd met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, met uitzondering van het contactverbod met de aangever en de medeverdachten.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan – kort gezegd – een beroving. Het slachtoffer heeft onder bedreiging van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) zijn autosleutels moeten afstaan, waarna hij van zijn voertuig, met daarin kledingstukken van aanzienlijke waarde, en een telefoon is beroofd. Dergelijke feiten zijn ernstig: ze leveren niet alleen financiële schade en hinder op maar maken ook op ernstige wijze inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en integriteit van de slachtoffers. Het behoeft geen betoog dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden van dat wat hen is overkomen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij kennelijk niet heeft stilgestaan bij de gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. Daar komt bij dat berovingen als de onderhavige, vooral ook gelet op het openbare karakter daarvan, gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaken in de samenleving.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling. De verdachte heeft een personenauto voorhanden gehad terwijl hij wist dat dit een gestolen auto betrof. Door heling van goederen wordt de diefstal in stand gehouden, terwijl diefstal een ergerlijk feit is waardoor schade wordt veroorzaakt.
De misdrijven die de verdachte heeft gepleegd rechtvaardigen zonder meer een (deels onvoorwaardelijke) gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van zijn strafblad waaruit blijkt dat hij al vele malen eerder voor – onder meer – vermogensdelicten tot onherroepelijke vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld.
De rechtbank slaat verder acht op het reclasseringsadvies van 26 maart 2024. De reclassering is van oordeel dat het gedrag, de denkpatronen, de pro-criminele houding, de financiële situatie en het sociaal netwerk van de verdachte risicofactoren vormen. Hoewel de verdachte, die tot ongeveer vijf jaar geleden op straat heeft geleefd, de afgelopen jaren zijn leven heeft gestabiliseerd, hebben de positieve factoren volgens de reclassering een onvoldoende beschermde werking gehad om de kans op recidive te verminderen. Gelet op de risicofactoren acht de reclassering reclasseringsbemoeienis met een behandelverplichting bij de Waag, of een soortgelijke zorgverlener nodig. De verdacht staat hiervoor open en heeft de wens uitgesproken om een delictvrij bestaan op te bouwen. De rechtbank is van oordeel dat het stellen van bijzondere voorwaarden gepast is teneinde het recidiverisico te verminderen en de verdachte te helpen bij het op een positieve manier opbouwen van zijn leven, en zal daarom een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen. De feiten zijn echter te ernstig om naast een voorwaardelijk deel te volstaan met een gevangenisstraf die de duur van het voorarrest niet overschrijdt, zoals subsidiair door de verdediging is bepleit.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, te weten een meldplicht en een ambulante behandeling, noodzakelijk. Deze voorwaarden zullen als bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden. De rechtbank acht een contactverbod met [benadeelde], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] niet noodzakelijk. Een dergelijk verbod zal dan ook niet als bijzondere voorwaarde aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Namens de benadeelde [benadeelde] heeft mr. S.M. Diekstra een vordering tot schadevergoeding van
16.429,67 ingediend wegens materiële schade (€ 14.429,67) en immateriële schade (€ 2.000,00) die de benadeelde partij als gevolg van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde materiële schade bestaat uit de restwaarde van de gestolen telefoon en uit gederfde inkomsten. De gestelde immateriële schade bestaat uit psychisch letsel als gevolg van de afpersing en diefstal. Vanwege het ontbreken van een onderbouwing van de gestelde schade uit de gederfde inkomsten heeft de advocaat van de benadeelde partij de rechtbank ter terechtzitting verzocht de vordering wat betreft de gevorderde inkomstenderving niet-ontvankelijk te verklaren.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd de benadeelde partij ten aanzien van de gestelde schade met betrekking tot de gederfde inkomsten niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Voor het overige is de vordering met betrekking tot de materiele schade volgens de officier van justitie voldoende onderbouwd en voor toewijzing vatbaar. Voor wat betreft de immateriële schade heeft de officier van justitie gerekwireerd het gevorderde bedrag van
€ 2.000,00 toe te wijzen. De toegewezen schadevergoeding dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering wegens de bepleite vrijspraak voor de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade met betrekking tot de telefoon is de rechtbank van oordeel dat deze voldoende onderbouwd is en de gestelde schade rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde onder feit 3. Omdat de vordering op dit punt bovendien niet inhoudelijk is betwist, ligt deze in zoverre voor toewijzing gereed. De rechtbank wijst de vordering tot een bedrag van € 57,27 dan ook toe.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering met betrekking tot de gevorderde inkomstenderving omdat onvoldoende is gebleken dat sprake is van een rechtstreeks verband.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade oordeelt de rechtbank als volgt. De aard en de ernst van de feiten – waaronder het dreigen en prikken met een (op een) vuurwapen (gelijkende voorwerp) – en de gevolgen die dat voor het slachtoffer heeft gehad zoals beschreven in de vorering (o.a. langdurige angstgevoelens, nachtmerries en slaapproblemen) brengen naar het oordeel van de rechtbank mee dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW. De rechtbank acht een bedrag van € 1.000,- (duizend euro) billijk als vergoeding voor deze immateriële schade. De rechtbank wijst het overige deel van de vordering af.
De vordering zal dan ook tot een totaal bedrag van € 1.057,27, te vermeerderen met de wettelijke rente, worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 55, 57, 311, 312, 317 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
12 (twaalf) maanden nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich volgens afspraak meldt bij Reclassering Nederland op het volgende adres Drechterwaard 102 in Alkmaar, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. De veroordeelde werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken.
  • meewerkt aan verdiepingsdiagnostiek en de daaruit voortvloeiende behandeling, uitgevoerd door de Forensische Polikliniek de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.057,27, bestaande uit € 57,27 als vergoeding voor de materiële schade en € 1.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Verklaart de benadeelde partij voor wat betreft de gevorderde inkomstenderving niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af het meer of anders gevorderde ten aanzien van de immateriële schadevergoeding.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.057,27, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
21 dagengijzeling.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mr. T. de Bont en mr. G. Elst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, M.N. de Bruijn,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 januari 2025