Beoordeling door de rechtbank
8. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser de sieraden in Nederland heeft binnengebracht vanuit Turkije via de luchthaven Schiphol. Ook is niet in geschil dat hij bij aankomst op Schiphol is gelopen door het groene kanaal “niets aan te geven” met de sieraden in zijn handbagage en dat eiser de sieraden in Turkije heeft gekregen van familie van zijn vrouw.
9. Op grond van artikel 79, eerste lid, van het Douanewetboek van de Unie (DWU) ontstaat een douaneschuld bij invoer als verplichtingen betreffende het binnenbrengen van niet-Uniegoederen in het douanegebied van de Unie niet worden nagekomen.
10. Op grond van artikel 1, aanhef en onder d, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) wordt omzetbelasting geheven ter zake van invoer van goederen. Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet OB wordt voor de heffing van omzetbelasting onder invoer verstaan het brengen in Nederland van goederen die zich niet in het vrije verkeer van de Europese Unie bevinden.
11. Op grond van artikel 141 van de Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (hierna: GvO) wordt voor goederen zoals bedoeld in artikel 138 a) tot en met d) van de Verordening, dat wil zeggen goederen zonder handelskarakter die in de persoonlijke bagage van reizigers zijn vervat en die in aanmerking komen voor vrijstelling van invoerrechten krachtens artikel 41 van Verordening (EG) nr. 1186/2009 (reizigersvrijstelling) hetzij als terugkerende goederen, het passeren van het groene kanaal of het kanaal “niets aan te geven” geacht een douaneaangifte te vormen.
Tijdigheid van de door verweerder ingediende stukken
12. Op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient verweerder in beginsel binnen vier weken na de dag van verzending van de gronden van het beroepschrift aan hem alle op de zaak betrekking hebbende stukken en - als daar door de rechter om is verzocht - een verweerschrift, aan de rechtbank te zenden. Het doel van deze wettelijke bepaling is onder meer dat eiser voldoende gelegenheid krijgt om van deze stukken en het verweerschrift kennis te nemen en er op te kunnen reageren.
13. Indien verweerder verzuimt te voldoen aan de verplichting om de op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen is het op grond van artikel 8:31 van de Awb aan de rechter om daaruit de gevolgtrekkingen te maken die hem geraden voorkomen.
14. De rechtbank heeft bij brief van 8 augustus 2024 aan verweerder gevraagd om binnen vier weken de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift naar de rechtbank te sturen. Op 17 oktober 2024 heeft de rechtbank opnieuw gevraagd om deze stukken naar de rechtbank te sturen en daarbij een nieuwe termijn gesteld van twee weken. Op 29 oktober 2024 heeft de rechtbank partijen uitgenodigd voor de zitting op 25 november 2024. Verweerder heeft de stukken niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn ingediend, noch heeft hij verzocht om uitstel voor indiening. Pas op 18 november 2024 heeft verweerder de stukken per e-mail aan de rechtbank gestuurd. De rechtbank heeft de stukken diezelfde dag doorgestuurd aan eiser.
15. Verweerder heeft het verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken te laat ingediend. Door de op de zaak betrekking hebbende stukken na de gestelde termijn, na de uitnodiging voor de zitting en pas zeven dagen voor de zitting per e-mail alleen naar de rechtbank te sturen heeft verweerder de goede procesorde geschaad. Eiser heeft minder dan één week voor de zitting kennis kunnen nemen van de op de zaak betrekking hebbende stukken en het verweerschrift. Eiser heeft zich daardoor grote moeite moeten getroosten om zich voor te bereiden op de zitting. De rechtbank houdt hierbij ook rekening met de omvang van de op de zaak betrekking hebbende stukken, namelijk bijna honderd bladzijden.
16. Omdat verweerder de stukken zo laat heeft overgelegd, ondanks de verlenging van de reactietermijn en de bij verweerder bekende datum van de zitting, acht te rechtbank het geraden het beroep van eiser gegrond te verklaren. De rechtbank betrekt daarbij dat het bepaald niet de eerste keer is dat verweerder de stukken zo kort voor een zitting indient.
Kan de uitspraak op bezwaar in stand blijven?
17. Nu het beroep gegrond is, dient de rechtbank te beoordelen of het geconstateerde gebrek zodanig is dat de uitspraak op bezwaar niet in stand kan blijven.
18. Desgevraagd heeft eiser ter zitting gemeld dat hij van de inhoud van de stukken van verweerder voor de zitting heeft kunnen kennisnemen en dat hij ondanks de zeer korte termijn in staat is geweest om een schriftelijke reactie op te stellen. Hij heeft verklaard dat hij zich voldoende heeft kunnen voorbereiden. Eiser heeft zijn uitgebreide schriftelijke reactie ter zitting voorgedragen. De rechtbank ziet daarom aanleiding voor een nadere beoordeling of de uitspraak op bezwaar in stand kan blijven en zal het beroep beoordelen mede aan de hand van door verweerder overgelegde stukken en het verweerschrift.
19. Uit de wettelijke regelgeving (zie rechtsoverweging 11.) volgt dat het passeren van het groene kanaal of het kanaal “niets aan te geven” geacht wordt een douaneaangifte te vormen. Eiser is het groene kanaal gepasseerd met de vier gouden armbanden. Dit is een aangifte van eiser, namelijk dat hij niets aan te geven had. De stelling van eiser dat zijn keuze voor het groene kanaal niet kan worden beschouwd als een bewuste en expliciete aangifte van de armbanden moet daarom worden verworpen. Dat eiser meende dat hij ervan uit mocht gaan dat de armbanden vrijgesteld waren van belasting (de rechtbank begrijpt: invoerrechten en btw) doet niet af aan de feitelijk door eiser gedane aangifte door het passeren van het groene kanaal. Deze aangifte was echter niet correct, want eiser heeft door deze aangifte verklaard niets aan te geven te hebben, terwijl dat wel zo was: hij had de vier gouden armbanden moeten aangeven.
Misleidende informatie op de website?
20. Eiser stelt dat hij bij het doorgaan van het groene kanaal naar eer en geweten handelde op basis van door verweerder verstrekte informatie over het meebrengen van geld en goud. Deze informatie was echter onduidelijk en verwarrend. Dit mag hem niet aangerekend.
21. De rechtbank stelt voorop dat het de verantwoordelijkheid van eiser is om zich goed te informeren over de verschuldigde rechten bij invoer. Op de website van de douane stond ten tijde van het binnen brengen van de gouden sieraden onder meer het volgende vermeld: “geld en goud Neemt u € 10.000 of meer mee ? Of dat bedrag in een andere valuta of in goud ? En komt u van buiten de EU ? Dan moet u aangifte doen bij de Douane. U hoeft geen belasting te betalen, maar de Douane moet weten dat u het bij u hebt. De vorm van meegebracht goud is niet belangrijk. Omgesmolten in een staaf of munten: het gaat om de waarde in gewicht.”
22. Uit deze informatie van de website valt naar het oordeel van de rechtbank op te maken dat deze ziet op de invoer van liquide middelen en goud als waardedrager. Expliciet wordt verwezen naar de waarde van het goud in gewicht, waarbij nader is toegelicht dat de vorm er niet toe doet: omgesmolten goud in een staaf of munten. Bij sieraden doet de vorm van het goud er wel toe. De stelling van eiser dat voor reizigers zonder diepgaande kennis van douaneregels het onderscheid tussen “goederen” en “liquide middelen” vaak onduidelijk is, kan niet leiden tot het oordeel dat de gouden sieraden in het geval van eiser onder het begrip “liquide middelen” zouden moeten vallen.
23. Vaststaat dat de douane de informatie op haar website over geld en goud heeft gewijzigd in de periode nadat eiser zijn bezwaar tegen de utb heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze wijziging niet dat de informatie op de website dus onduidelijk of onbegrijpelijk was ten tijde van het raadplegen van deze website door eiser. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de douane de website regelmatig tegen het licht houdt om te bezien of de op de website verstrekte informatie niet nog begrijpelijker voor de lezer kan worden gemaakt. Een tekstuele wijziging van informatie waardoor deze gemakkelijker te begrijpen is, betekent niet zonder meer dat de informatie vóór de wijziging onduidelijk of onbegrijpelijk was.
24. Eiser betoogt dat hij vanwege de tekst van de website erop had mogen vertrouwen dat hij geen aangifte hoefde te doen. Een justitiabele kan zich echter alleen met vrucht op het vertrouwensbeginsel beroepen indien een bestuurlijke autoriteit bij hem gegronde verwachtingen heeft gewekt door precieze, onvoorwaardelijke en overeenstemmende toezeggingen te doen die uitgaan van bevoegde en betrouwbare bronnen.Eiser heeft met wat hij heeft aangevoerd en overgelegd, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een schending van het vertrouwensbeginsel. De tekst op website van de douane waarnaar eiser verwijst, is geen precieze, onvoorwaardelijke en overeenstemmende toezegging jegens eiseres. De tekst ziet op de invoer van liquide middelen/goud als waardedrager en niet op de invoer van sieraden. Eiser kon aan deze passage geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen met betrekking tot de invoer van de gouden sieraden (zie overweging 22). Van een andere toezegging aan eiser is niet gebleken.
Vertraging door nalatigheid van de douane
25. Eiser stelt dat verweerder door de verzending van de uitspraak op bezwaar naar een verouderd adres vertraging heeft veroorzaakt en de zorgvuldigheidsplicht heeft geschonden. De vertraging heeft er volgens eiser toe geleid dat hij het beroep minder zorgvuldig kon voorbereiden. Ook heeft dit administratieve lasten en onnodige stress bij hem veroorzaakt.
26. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat eiser op 28 juni 2024 is verhuisd en dat hij PostNL heeft verzocht om in de periode van 30 juni tot en met 4 augustus 2024 de post aan hem door te sturen. Verweerder heeft de uitspraak op bezwaar, die is gedateerd op 25 juni 2024, gestuurd naar het laatst bij hem bekende adres van eiser. Dit was het adres op de ingebrekestelling van 15 juni 2024. Gelet op deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet gesteld worden dat verweerder de uitspraak op bezwaar naar een verouderd adres heeft gezonden of dat verweerder de zorgvuldigheidsplicht heeft geschonden. Op de datum van de uitspraak op bezwaar woonde eiser nog op het adres waarnaar deze uitspraak is verzonden.
27. Eiser stelt dat de zaak onredelijk is vertraagd omdat verweerder in de bezwaarfase een te lange beslistermijn heeft genomen. De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgronden inzake vertraging geen doel treffen.
28. In bezwaar geldt een wettelijke beslistermijn van in beginsel zes weken na het verstrijken van de bezwaartermijn. Gezien de datum van de utb eindigde de bezwaartermijn op 4 november 2023. De termijn van de bezwaarprocedure eindigde op 16 december 2023. Verweerder heeft de ontvangst van het bezwaar bevestigd in een e-mail van 26 oktober 2023. In de schriftelijke ontvangstbevestiging van 21 november 2023 heeft verweerder gemeld dat de behandeling van een bezwaarschrift in beginsel zes weken duurt en dat verweerder aan eiser bericht zou sturen als het binnen deze termijn niet zou lukken. Uit het dossier blijkt niet dat verweerder zo’n bericht heeft verstuurd.
29. Eiser heeft wettelijke mogelijkheden om verweerder tot een beslissing te bewegen wanneer deze niet binnen de termijn beslist, namelijk door een ingebrekestelling te sturen. Verweerder moet na de ontvangst van deze ingebrekestelling binnen twee weken beslissen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Nadat eiser op 15 juni 2024 een ingebrekestelling heeft verstuurd, heeft verweerder op 25 juni 2024 de uitspraak op bezwaar gegeven. Dit is binnen de daarvoor geldende wettelijke termijn van twee weken. Wanneer eiser eerder een ingebrekestelling zou hebben gestuurd, was de vertraging mogelijk korter geweest, maar dat heeft eiser niet gedaan.
Resultaten van Woo-verzoek
30. Eiser heeft verzocht het beroep aan te houden totdat op zijn Woo-verzoek was beslist. Op 13 augustus 2024 heeft eiser een besluit op zijn Woo-verzoek ontvangen.
Eiser heeft dit besluit en de bijlagen korte tijd na de ontvangst aan de rechtbank overgelegd, zodat de rechtbank deze stukken in de onderhavige procedure heeft kunnen betrekken. Op het verzoek van eiser om de behandeling van het beroep aan te houden tot de ontvangst van het besluit op het Woo-verzoek hoeft derhalve niet meer te worden beslist.