ECLI:NL:RBNHO:2025:8567

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juli 2025
Publicatiedatum
25 juli 2025
Zaaknummer
15/080479-25 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van de invoer van cocaïne met een totale hoeveelheid van ongeveer tweeëneenhalve kilogram

Op 7 juli 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van cocaïne. De verdachte, geboren in 1979 en momenteel gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van een hoeveelheid cocaïne in Nederland op 15 en 16 december 2024, samen met anderen. De officier van justitie, mr. H.W. van der Ploeg, vorderde bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.J.R. Roethof, verzocht om vrijspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 23 juni 2025 zijn bewijsmiddelen gepresenteerd, waaronder chatgesprekken tussen de verdachte en medeverdachten, die wezen op de betrokkenheid van de verdachte bij de organisatie van de drugstransporten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en in nauwe samenwerking met anderen handelde, en dat de bewijsmiddelen voldoende waren om de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om van de gebruikelijke strafmaat af te wijken, ondanks het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 7 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/080479-25 (P)
Uitspraakdatum: 7 juli 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 juni 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] ,
feitelijk verblijvende te [adres] ,
nu gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H.W. van der Ploeg en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.J.R. Roethof, advocaat te Arnhem, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 december 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 15 december 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten. Op het standpunt van de raadsvrouw zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op basis van het procesdossier en het verhandelde ter zitting vast dat [medeverdachte 1] op 15 december 2024 met een vliegtuig vanuit Suriname op Schiphol is aangekomen en vervolgens door de Douane is aangehouden. Na onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 1] in totaal ongeveer 1165 gram cocaïne met zich mee heeft gevoerd.
[medeverdachte 2] is op 16 december 2024 met een vlucht vanuit Suriname op Schiphol aangekomen en vervolgens door de Douane aangehouden. Na onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 2] in totaal circa 1291 gram cocaïne met zich mee heeft gevoerd. Onder meer op basis van onderzoek aan de telefoons van voornoemde personen wordt vermoed dat de verdachte betrokken was bij de drugstransporten uitgevoerd door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
De raadsvrouw heeft bepleit dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne en dat het ten laste gelegde medeplegen niet kan worden bewezen.
De rechtbank verwerpt deze verweren en overweegt daartoe als volgt.
In de telefoon van de verdachte zijn chatgesprekken aangetroffen tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] en tevens tussen de verdachte en [medeverdachte 1] . In de telefoon van [medeverdachte 2] zijn chatgesprekken aangetroffen tussen de verdachte en [medeverdachte 2] . Uit de inhoud van deze gesprekken volgt dat de verdachte betrokken is geweest bij de organisatie van de reis van zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] naar Nederland. De verdachte heeft de vliegtickets en boardingpasses geregeld en stuurde deze naar de koeriers. Daarnaast stuurde de verdachte naar [medeverdachte 3] foto’s van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , kort voor hun vertrek en waarop goed zichtbaar was hoe zij er uit zien, evenals afbeeldingen van hun paspoorten. Hij informeerde daarbij ook bij [medeverdachte 3] naar de aankomst van [medeverdachte 1] . De verdachte deelde ook de vluchtgegevens van [medeverdachte 2] met [medeverdachte 3] en wees hem erop dat [medeverdachte 2] een dag later op dezelfde tijd zou aankomen. Ook deelde de verdachte de contactgegevens van [medeverdachte 3] met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Verder gaf de verdachte instructies aan [medeverdachte 3] over wat hij moest zeggen als ‘de mannen’ hem zouden bellen. De verdachte informeerde [medeverdachte 1] welke vlucht hij voor hem had geregeld, sprak over ‘morgen vroeg werken’ en droeg [medeverdachte 1] daarbij op om de chatgesprekken met hem te wissen. Op de dag van het transport van de cocaïne hield [medeverdachte 1] de verdachte vervolgens op de hoogte van het verloop van zijn reis.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de chatgesprekken die de verdachte heeft gevoerd met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] niet anders worden uitgelegd dan gesprekken over het transport van verdovende middelen van Suriname naar Nederland. De rechtbank is van oordeel dat de bewijsmiddelen, in onderling verband bezien, redelijkerwijs niet anders kunnen worden begrepen dan dat de verdachte zich opzettelijk en in nauwe en bewuste samenwerking met anderen heeft bezig gehouden met het realiseren van de door koeriers [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] uitgevoerde drugstransporten en daarbij een organisatorische rol heeft gespeeld door hen te instrueren, hun vliegtickets te regelen en aan hen te verstrekken en door [medeverdachte 3] te vragen de koeriers op Schiphol op te halen en [medeverdachte 3] te vragen hem op de hoogte te houden en door [medeverdachte 3] te instrueren. De alternatieve lezing van de verdachte is hiermee in tegenspraak en moet reeds om die reden als ongeloofwaardig ter zijde worden geschoven. Aan de overtuiging van de rechtbank dat de verdachte op strafbare wijze betrokken is geweest bij de invoer van harddrugs door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] draagt bij dat de verdachte wisselend heeft verklaard over het regelen van tickets voor [medeverdachte 2] en over het verzoek aan [medeverdachte 3] om [medeverdachte 1] op te halen op Schiphol.
Gelet hierop acht de rechtbank de ten laste gelegde feiten dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 16 december 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
2.
hij op 15 december 2024 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feiten 1 en 2:
telkens: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank primair verzocht te volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht daarnaast aan de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van ongeveer tweeëneenhalve kilogram cocaïne door twee drugskoeriers op verschillende dagen met cocaïne in hun lichaam van Suriname naar Nederland te laten reizen. De verdachte heeft bij de invoer een organiserende en faciliterende rol gehad.
Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. Door de bolletjes cocaïne in hun lichaam te vervoeren hebben de drugskoeriers hun gezondheid in de waagschaal gesteld. Dat moet de verdachte ook hebben geweten maar dat heeft hem er niet van weerhouden om het transport van de drugs naar Nederland te faciliteren. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ernstige gewelds- en levensdelicten. Daarnaast plegen gebruikers van cocaïne geregeld strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
het strafblad van de verdachte van 20 mei 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat daarop uitsluitend kan worden gereageerd met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Blijkens de LOVS-oriëntatiepunten geldt als uitgangspunt voor het invoeren van 2000 tot 3000 gram cocaïne, in georganiseerd verband, een gevangenisstraf voor de duur van 30 tot 36 maanden. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken en een lagere of deels voorwaardelijke straf op te leggen zoals door de raadsvrouw is verzocht.
Alles afwegende is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 30 maanden moet worden opgelegd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
- 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (DERTIG) MAANDEN; en
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Jongkind, voorzitter,
mr. D.H. Bakker en mr. S.J. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.L.J. Smittenaar,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 juli 2025.