ECLI:NL:RBNHO:2025:8382

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
22 juli 2025
Zaaknummer
HAA 22_5815
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek tot intrekking natuurvergunning Circuit Park Zandvoort

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland op 24 juli 2025, wordt het beroep van de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (MOB) tegen de afwijzing van hun verzoek tot intrekking van de natuurvergunning voor het Circuit Park Zandvoort behandeld. MOB had verzocht om de gehele of gedeeltelijke intrekking van de aan Exploitatie Circuit Park Zandvoort B.V. (CPZ) verleende natuurvergunning van 25 oktober 2019, of in het geval van afwijzing, om aanscherping van de voorwaarden van die vergunning. De rechtbank oordeelt dat MOB geen procesbelang meer heeft, omdat de natuurvergunning op 24 oktober 2024 is herroepen. Hierdoor kan MOB niet langer het gewenste doel van intrekking of wijziging van de vergunning bereiken. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van het beroep plaatsvindt. MOB krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 24 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/5815

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 juli 2025 in de zaak tussen

de coöperatie
Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., uit Nijmegen, eiseres (hierna: MOB)
gemachtigde: mr. V. Wösten,
en

gedeputeerde staten van Noord-Holland, hierna: het college

gemachtigde: mr. S. van Winzum, advocaat in dienst van de provincie.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: de besloten vennootschap
Exploitatie Circuit Park Zandvoort B.V.uit Zandvoort (hierna: CPZ)
gemachtigden: mr. A. Collignon en mr. J. Tingen, advocaten te Amsterdam.

Samenvatting

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van MOB tegen de afwijzing van het verzoek van MOB om de gehele of gedeeltelijke intrekking van de aan CPZ verleende natuurvergunning van 25 oktober 2019, dan wel subsidiair aanscherping van de voorwaarden bij die vergunning voor exploitatie door CPZ van het Circuit Park Zandvoort. MOB is het niet eens met de afwijzing van haar verzoek.
1.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat MOB geen procesbelang (meer) heeft bij een beoordeling van het beroep. Omdat de aan CPZ op 15 oktober 2019 verleende natuurvergunning bij besluit van 24 oktober 2024 is herroepen onder gelijktijdige afwijzing van de aanvraag daartoe, kan MOB op dit moment het gewenste doel, te weten intrekking van die vergunning of wijziging van daaraan verbonden voorschriften niet meer bereiken. Het procesbelang van MOB bij het verzoek om intrekking van de natuurvergunning is komen te vervallen.

Procesverloop

2.1.
Op 27 december 2021 heeft MOB het college verzocht om de gehele dan wel gedeeltelijke intrekking van de natuurvergunning van 25 oktober 2019 van CPZ op grond van artikel 5.4, tweede lid, van de (toen nog geldende) Wet natuurbescherming (Wnb) omdat dat volgens MOB nodig is ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn [1] (Hrl). MOB verzoekt subsidiair om de voorwaarden in de vergunning voor exploitatie van het Circuit Park Zandvoort aan te scherpen.
2.2.
Bij besluit van 26 september 2022 (het bestreden besluit) heeft het college het verzoek afgewezen.
2.3.
MOB heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 10 maart 2025 op zitting behandeld, samen met vier andere beroepen van MOB die betrekking hebben op het gebruik van het Circuit Park Zandvoort [2] . MOB is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Het college is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde en mr. [naam 1] , in dienst van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord. CPZ is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigden vergezeld door [naam 2] , projectmanager bij CPZ.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
3.1.1.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om een natuurvergunning in te trekken is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt.
3.1.2.
Het verzoek om de natuurvergunning in te trekken heeft MOB gedaan op 27 december 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wnb, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
3.2.
Op grond van artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb wordt een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, in elk geval ingetrokken of gewijzigd indien dat nodig is ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, van de Hrl.
Het bestreden besluit
4. Het college heeft het verzoek van MOB om intrekking van de natuurvergunning van 25 oktober 2019 afgewezen omdat bij die vergunning de stikstofemissie ten opzichte van de referentiesituatie al was beperkt. In (de voorschriften van) de vergunning was immers het maximale baangebruik beperkt met 28 dagen per jaar (vanaf 2021) en was een maximale jaarvracht tot 6.134 kg NOx/jr opgenomen. Daarmee is volgens het college al op grond van artikel 6, tweede lid, van de Hrl een passende maatregel genomen om verslechtering of significante verstoring van natuurwaarden te voorkomen. Verdere beperking van de eerder vergunde situatie, een (gedeeltelijke) intrekking van de aan CPZ verleende vergunning of het aanscherpen van de voorwaarden voor de exploitatie van Circuit Park Zandvoort achtte het college niet passend omdat sprake is van concreet zicht op de uitvoering van (voldoende) andere stikstofreducerende maatregelen binnen afzienbare termijn. Omdat significant verstorende effecten van geluid op voorhand zijn uit te sluiten, zag het college ook geen aanleiding om het vergunde recht in het kader van de Wnb voor wat betreft de geluidseffecten van het circuit op de habitatrichtlijnsoorten van het Natura 2000-gebied ‘Kennemerland-Zuid’ in te perken.
Gronden van beroep
5. MOB voert – samengevat – aan dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat intrekking dan wel aanscherping van de natuurvergunning niet nodig is voor het Natura 2000-gebied ‘Kennemerland-Zuid”. Dat er een noodzaak is tot een spoedig en ingrijpend reduceren van stikstofconcentraties in dat gebied volgt volgens MOB uit de door haar overgelegde rapportages van Van den Burg [3] en Bobbink [4] .
Herroepen natuurvergunning
6.1.
Bij uitspraak van 5 juli 2023 [5] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) geoordeeld dat het college op het moment dat het besliste op het bezwaar dat tegen de natuurvergunning was ingediend, te weten 27 februari 2020, niet meer bevoegd was om voor de aangevraagde situatie een vergunning te verlenen. Omdat de gevolgen van het voorgenomen project niet groter of anders zijn dan de gevolgen van de al vergunde situatie op dezelfde locatie, waren significante gevolgen uitgesloten en was (toen) geen natuurvergunning nodig voor het voorgenomen project, aldus de Afdeling in de uitspraak van 5 juli 2023.
6.2.
Bij besluit van 27 juni 2024 heeft het college in navolging van de uitspraak van de Afdeling van 5 juli 2023 de vergunning van 25 oktober 2019 herroepen en de aanvraag daartoe afgewezen omdat geen natuurvergunning is vereist.
Ontbreken procesbelang
7.1
MOB heeft verzocht om geheel of gedeeltelijke intrekking van de aan CPZ op 25 oktober 2019 verleende natuurvergunning en het aanscherpen van de voorwaarden in die vergunning voor de exploitatie van het Circuit Park Zandvoort. De aan CPZ verleende natuurvergunning, die onder meer ziet op de exploitatie van Circuit Park Zandvoort, is echter, zoals hiervoor overwogen, reeds herroepen. Het tegen die herroeping door MOB ingestelde beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van heden (HAA 24/5059) ongegrond verklaard. Gelet hierop kan MOB op dit moment het gewenste doel, te weten intrekking van die vergunning of wijziging van daaraan verbonden voorschriften, niet meer bereiken.
Dit betekent dat het procesbelang is komen te ontvallen en de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
7.2.1.
De eerst ter zitting ingenomen stelling van MOB dat het procesbelang niet is komen te vervallen omdat het verzoek om intrekking niet alleen ziet op de natuurvergunning van 25 oktober 2019, maar ook op de eerder in 2011 en 2015 verleende natuurvergunningen, leidt niet tot een ander oordeel.
7.2.2.
Daartoe is redengevend dat het college op dit standpunt, dat een herhaling is van een aangevoerde zienswijze, is ingegaan in de ‘Bijlage Nota Reacties op ingediende zienswijze, ons kenmerk 361840’ die als bijlage 2 onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit. In de gronden van beroep is MOB op de weerlegging van de zienswijze niet ingegaan en heeft MOB ook overigens niet aangevoerd dat haar verzoek om intrekking door het college te beperkt is opgevat. Het punt nu eerst op zitting opnieuw en zonder nadere motivering opwerpen is tardief en in strijd met een goede procesorde.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt. MOB krijgt daarom het griffierecht niet terug. MOB krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzitter, en mr. R.H.M. Bruin en mr. S.M. van Velsen, leden, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.
2.Het betreft twee handhavingszaken (HAA 22/6130 en HAA 23/7505), het beroep tegen het besluit 27 juni 2024 waarbij de verleende natuurvergunning is herroepen en de aanvraag om natuurvergunning is afgewezen (HAA 24/5059) en het beroep gericht tegen het besluit maatwerkvoorschriften van 26 juni 2024 (HAA 24/5070).
3.Van den Burg, A.B. et al (2021). Stikstof en natuurherstel- Onderzoek naar een ecologisch noodzakelijke reductiedoelstelling van stikstof WWF.
4.Bobbink, R. et al (2022). Herstelbaarheid van door stikstofdepositie aangetaste Natura 2000-habitattypen: een overzicht. Onderzoekscentrum B-WARE, Nijmegen. Rapportnummer RP-21.117.21.95.