ECLI:NL:RBNHO:2025:837

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
C/15/360723 / JU RK 25-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de ondertoezichtstelling

Op 16 januari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De kinderrechter oordeelt dat het noodzakelijk is om [de minderjarige] uit huis te plaatsen, omdat zij niet bij één van haar ouders kan wonen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er in beide thuissituaties sprake is van huiselijk geweld en dat de ouders niet in staat zijn om de zorg voor [de minderjarige] op zich te nemen. De gecertificeerde instelling Jeugd- & Gezinsbeschermers (GI) heeft het verzoek ingediend voor een machtiging tot uithuisplaatsing, waarbij de kinderrechter de noodzaak van deze maatregel onderstreept. De kinderrechter heeft de situatie van [de minderjarige] beoordeeld, waarbij zij sinds 6 januari 2025 verblijft in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 6 november 2025, en verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. Dit betekent dat de beslissing direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de betrokkenen, waaronder de ouders en de GI, gehoord en heeft geconcludeerd dat het in het belang van [de minderjarige] is om haar een veilige en stabiele woonplek te bieden, waar zij kan werken aan haar ontwikkeling en waar de nodige begeleiding aanwezig is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/360723 / JU RK 25-21
Datum uitspraak: 16 januari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugd- & Gezinsbeschermerste Alkmaar,
hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] ,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats] ,
advocaat mr. B. Wernik, kantoorhoudende te Haarlem.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt mee in de beoordeling:
  • het verzoek van de GI met bijlagen, ontvangen op 7 januari 2025;
  • de beschikking van 7 januari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 16 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] op voorhand per brief naar haar mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover voorafgaand aan de zitting een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, bij [accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] in [plaats] .
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 6 november 2024 [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 6 november 2025.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 7 januari 2025 een spoedmachtiging verleend [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van vier weken.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt, aansluitend op de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van vier weken, een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI het volgende naar voren gebracht. [de minderjarige] is sinds 6 januari 2025 al woonachtig op haar nieuwe woonplek bij [accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] . [de minderjarige] kan zowel niet bij de vader als bij de moeder wonen, omdat er in een korte periode in beide woonsituaties huiselijk geweld heeft plaatsgevonden. De GI wil ervoor zorgen dat er rust komt voor [de minderjarige] en voor de vader. Doordat [de minderjarige] de afgelopen periode in een onveilige thuissituatie heeft geleefd, heeft ze niet kunnen profiteren van een gezonde identiteitsontwikkeling. De GI wenst dat ze nu op een plek gaat wonen, waar er aandacht en begrip is voor haar. Een plek waarbij ze zelfstandig woont, maar dat ze wel hulpverlening ontvangt en mag genieten van een veilige leefomgeving met alles wat daarbij hoort. De GI verzoekt dan ook dat de machtiging wordt afgegeven tot het einde van de ondertoezichtstelling, met de hoop dat [accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] ervoor zou kunnen zorgen dat met rust de band tussen [de minderjarige] en haar vader hersteld kan worden. [de minderjarige] heeft zelf bij de vader aangegeven met hem in gesprek te willen om te spreken over de onveilige situatie en de band tussen hen te verbeteren. Het komend jaar zal door de GI worden gewerkt aan een passende plek voor [de minderjarige] bij het KTC (hierna Kamer Training Centrum), waar zij ondersteund wordt in haar ontwikkeling naar volwassenheid en leert omgaan met alle verantwoordelijkheden die daarmee gepaard gaan. Daarnaast is het doel dat [de minderjarige] niet wordt belast met emoties, meningsverschillen en ruzies van ouders onderling, waarbij de focus ligt op plaatsing bij het KTC.
3.3.
Ter zitting heeft de GI hier aan toegevoegd dat [de minderjarige] de komende tijd bij [accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] de tijd krijgt om tot rust te komen en aan zichzelf te werken. De wachtlijst bij het KTC is op dit moment 20 weken en in de tussentijd kan zij bij [accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] blijven.

4.De standpunten

4.1.
[de minderjarige] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter verteld dat zij nu iets langer dan een week bij [accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] verblijft. Ze vindt het hier rustig en gezellig. Het lijkt [de minderjarige] het best om hier voorlopig te blijven en zij denkt ook niet dat ze een andere keuze heeft. [de minderjarige] heeft dagelijks contact met haar ouders.
4.2.
De moeder is het eens met het verzoek. Ter zitting is door de moeder naar voren gebracht dat zij het [de minderjarige] gunt om tot rust te komen. Gezien de geschiedenis van wisselingen in woonplek lijkt het verblijf bij [accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] de moeder een goede keuze.
4.3.
De vader is het eens met het verzoek. Ter zitting is door en namens de vader naar voren gebracht dat hij achter de plaatsing bij [accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] staat. De vader heeft al eerder aangegeven dat hij niet voldoende pedagogisch onderlegd is om een kind op te voeden. De vader heeft nog geen opvoedondersteuning ontvangen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. [1]
5.2.
De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt. Het is de kinderrechter gebleken dat [de minderjarige] niet bij één van haar ouders kan wonen. In het verleden heeft [de minderjarige] veel gewisseld van woonplek tussen haar ouders en diverse instellingen. Recentelijk is de situatie bij de moeder thuis zodanig verslechterd, dat [de minderjarige] weer bij de vader is gaan wonen. In de thuissituatie van de moeder zou sprake zijn geweest van huiselijk geweld tussen [de minderjarige] en haar zus. In de thuissituatie bij de vader is gebleken dat de vader onvoldoende pedagogisch onderlegd is en daarnaast gelet op zijn leeftijd en gezondheid, niet voldoende in staat is om [de minderjarige] op te voeden. Tussen [de minderjarige] en de vader zou er ook sprake zijn geweest van huiselijk geweld. Als gevolg hiervan woont [de minderjarige] sinds 6 januari 2025 op een locatie van Stichting [accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] , waar zij dagelijkse, intensieve begeleiding op alle leefgebieden kan ontvangen. Nu [de minderjarige] al langere tijd opgroeit in een onveilige en onrustige thuissituatie, lijkt zij niet toe te komen aan haar eigen ontwikkeling. De kinderrechter acht het met de GI van belang dat [de minderjarige] haar eigen woonplek zal krijgen waarbij zij de benodigde rust en ruimte ervaart. Het is de kinderrechter gebleken dat alle betrokkenen het wenselijk achten als [de minderjarige] kan toewerken naar het KTC en in de tussentijd kan verblijven bij [accommodatie van een jeugdhulpaanbieder] . Hier is het mogelijk [de minderjarige] handvatten aan te reiken en te begeleiden naar haar meerderjarigheid en de daarmee gepaarde zelfstandigheid.
5.3.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 6 november 2025.
5.4.
De kinderrechter verklaart de beslissing om de machtiging tot uithuisplaatsing af te geven uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] , in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 16 januari 2025 tot 6 november 2025;
6.2.
verklaart de beslissing onder 6.1 uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2025 door mr. A.S. van Leeuwen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. S.B. Kuvel als griffier, en op schrift gesteld op 28 januari 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.

Voetnoten

1.Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek (BW).