ECLI:NL:RBNHO:2025:8222

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
C/15/365946 / KG ZA 25-348
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en vervangende toestemming voor vakantie met minderjarige

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 10 juli 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw over de zorgregeling voor hun minderjarige kind. De man vorderde dat de vrouw de zorgregeling, zoals vastgesteld in een eerdere beschikking van 28 mei 2025, zou nakomen. Tevens vroeg hij vervangende toestemming voor een vakantie met het kind naar Duitsland. De vrouw voerde verweer en stelde dat de zorgregeling niet in het belang van het kind was, gezien de onveilige situatie die zij meende te ervaren. De rechtbank oordeelde dat de vrouw de zorgregeling moest naleven en verleende de man toestemming voor de vakantie. De rechtbank baseerde haar oordeel op eerdere rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming en de huidige hulpverlening, die volgens haar toereikend was. De vrouw werd veroordeeld tot het betalen van een dwangsom bij niet-nakoming van de zorgregeling. De vorderingen van de vrouw werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/365946 / KG ZA 25-348
Vonnis in kort geding van 10 juli 2025
in de zaak van
[de man],
te [plaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. D.E. Oud,
tegen
[de vrouw],
te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.C. Otten.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie
- de mondelinge behandeling van 8 juli 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben tot medio 2023 een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Partijen hebben een minderjarig kind, [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] . De man en de vrouw zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw.
2.3.
De man heeft de rechtbank verzocht de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen te verdelen, en een omgangsregeling vast te stellen. Bij beschikking van 4 september 2023 heeft de rechtbank van de rechtbank Noord-Holland een voorlopige omgangsregeling vastgesteld.
2.4.
Op verzoek van de rechtbank is de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek gestart naar de situatie binnen het gezin en naar de vraag of het belang van [de minderjarige] zich tegen een (opbouwende) zorgregeling verzet, en als dit niet het geval is, met welke zorgregeling [de minderjarige] het beste af is. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 25 maart 2025 een rapport uitgebracht.
2.5.
Op 26 maart 2025 heeft de Raad voor de Kinderbescherming de rechtbank verzocht [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar omdat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd vanwege de voortdurende strijd tussen haar ouders en de onveiligheid die dat met zich meebrengt.
2.6.
De rechtbank heeft bij beschikking van 28 mei 2025 bepaald dat [de minderjarige] voor gelijke delen van de week bij ieder van de ouders verblijft. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat de vakanties en feestdagen bij helfte tussen de ouders moeten worden verdeeld. De rechtbank heeft het aan beide ouders gelaten daar onderling nadere afspraken over te maken.
2.7.
De rechtbank heeft het OTS-verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming afgewezen. De zelfstandige verzoeken van de vrouw om een nader onderzoek te laten instellen door de Raad voor de Kinderbescherming heeft de rechtbank eveneens afgewezen.
2.8.
[de minderjarige] volgt speltherapie via Jeugdteam. De man heeft [de minderjarige] na school op 28 mei 2025 naar speltherapie gebracht, omdat [de minderjarige] op dat moment bij hem verbleef. Na de spelsessie heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [de minderjarige] , de speltherapeute, een begeleider van Jeugdteam en de man plaatsgevonden, omdat [de minderjarige] tegen de speltherapeute had gezegd dat de man haar weleens pijn doet en tegen haar schreeuwt.
2.9.
Nadat de speltherapeute de vrouw telefonisch op de hoogte had gesteld van het gesprek, heeft de vrouw op advies van Veilig Thuis de politie gebeld. Diezelfde dag heeft de politie [de minderjarige] bij de man thuis opgezocht en geconstateerd dat er niets met [de minderjarige] aan de hand is.
2.10.
De vrouw heeft de man bij e-mail van 3 juni 2025 meegedeeld dat zij de zorgregeling voorlopig opschort omdat zij het verblijf van [de minderjarige] bij de man niet in het belang van [de minderjarige] acht.
2.11.
Jeugdteam heeft op 4 juni 2025 het volgende aan partijen geschreven:
“(…)
Wij zijn als Jeugdteam betrokken en de hulpverlening voor [de minderjarige] loopt, bij onze speltherapeut. Naar onze mening is dit voor nu voldoende. Het is te belastend om [de minderjarige] weer bloot te stellen aan een andere zorgaanbieder (psycholoog of kindbehartiger) omdat er dan hetzelfde wordt behandeld.
(…)
Wij vinden als Jeugdteam dat er geen belemmeringen en/of zorgen zijn dat [de minderjarige] haar vader niet kan zien en zien geen reden om de omgangsafspraken te wijzigen. De recente beschikking van de rechter is hierin leidend.
(…)”
2.12.
De man heeft [de minderjarige] op woensdag 10 juni 2025 van school gehaald, en sindsdien verloopt het contact met man volgens de zorgregeling die de rechtbank bij de beschikking van 28 mei 2025 heeft bepaald.
2.13.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft de vrouw bij brief van 13 juni 2025 geïnformeerd dat de Raad een onderzoek zal starten omdat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [de minderjarige] . De Raad geeft aan dat het vier maanden kan duren voordat het onderzoek kan beginnen.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De man vordert - samengevat – de vrouw op straffe van een dwangsom te veroordelen de bij de beschikking van 28 mei 2025 bepaalde zorgregeling na te komen. Verder vordert de man hem vervangende toestemming te verlenen voor een vakantie met [de minderjarige] tussen 14 juli 2025 en 3 augustus 2025 in Duitsland, regio Eifel. Omdat de vrouw met haar ongegronde weigering om met de man te communiceren hem nodeloos heeft gedwongen een gerechtelijke procedure te starten, vordert de man de vrouw te veroordelen in de volledige proceskosten.
3.2.
De vrouw voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3.
De vrouw vordert (samengevat) primair:
1. de in de beschikking van 28 mei 2025 bepaalde zorgregeling te schorsen tot het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming heeft plaatsgevonden en er een risicotaxatie heeft plaatsgevonden op grond waarvan bepaald kan worden welke hulpverlening en interventies passend zijn, zowel voor de ouders als [de minderjarige] , en welke verdeling van de zorg- en opvoedtaken van [de minderjarige] tussen de ouders in het belang is van [de minderjarige] .
2. een kindbehartiger van Samenkinderrecht.nl of een andere kindbehartiger aan te wijzen om de ouders en [de minderjarige] te begeleiden bij de begeleide omgang van [de minderjarige] met de man en te onderzoeken welke tijdelijke begeleide omgang hangende het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming in het belang van [de minderjarige] is, welke voorwaarden hiervoor nodig zijn en wat hiervoor van de ouders nodig is,
3. te bepalen dat de begeleide omgang van [de minderjarige] bij de man wordt bepaald in overleg met de kindbehartiger of een andere hulpverlener.
3.4.
Subsidiair vordert de vrouw (samengevat):
1. de werking van de uitvoerbaarverklaring van de beschikking van 28 mei 2025 te schorsen,
2. een kindbehartiger van Samenkinderrecht.nl of een andere kindbehartiger aan te wijzen om de ouders en [de minderjarige] te begeleiden bij de begeleide opvang van [de minderjarige] met de man en te onderzoeken welke tijdelijke begeleide omgang hangende het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming in het belang van [de minderjarige] is, welke voorwaarden hiervoor nodig zijn en wat hiervoor van de ouders nodig is,
3. te bepalen dat de begeleide omgang van [de minderjarige] bij de man wordt bepaald in overleg met de kindbehartiger of een andere hulpverlener.
3.5.
De man voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
De zorgregeling
4.2.
Uitgangspunt bij de beoordeling in dit kort geding is dat recent door de bodemrechter is geoordeeld over dezelfde kernvragen als die in dit geding aan de orde zijn: te weten (1) of het bij de man thuis veilig is en (2) welke zorgregeling in het belang van [de minderjarige] kan worden geacht. De rechtbank heeft haar oordeel mede gebaseerd op rapportage door de Raad voor de Kinderbescherming. Het rapport is in dit kort geding niet overgelegd.
4.3.
De Raad heeft geconstateerd dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd, met name vanwege de voortdurende strijd tussen haar ouders en de onveiligheid die dat met zich meebrengt. [de minderjarige] bevindt zich volgens de Raad in een kwetsbare situatie, waarin haar ouders het niet met elkaar eens zijn en zij moeite hebben om samen te werken. Tegelijkertijd is door Jeugdteam, waarbij [de minderjarige] speltherapie volgt, vastgesteld dat [de minderjarige] bij de man in een veilige situatie verkeert.
De Raad heeft vastgesteld dat door de slechte communicatie, het onderlinge wantrouwen en de gespannen relatie tussen de ouders een verhoogd risico bestaat dat [de minderjarige] (alleen) contact heeft met één van beide ouders, wat de kans op loyaliteitsproblematiek vergroot. De Raad wijst erop dat het de ouders op dit moment niet lukt om gezamenlijk ouderschap vorm te geven. Het is volgens de Raad van belang dat beide ouders de omgang tussen [de minderjarige] en de andere ouder daadwerkelijk gaan ondersteunen. [de minderjarige] moet het vertrouwen kunnen hebben dat zij op beide ouders kan rekenen.
De Raad heeft geadviseerd om een ondertoezichtstelling uit te spreken, zodat onder meer een risicotaxatie kan plaatsvinden en gewerkt kan worden aan opvoedvaardigheden.
De rechtbank heeft de bevindingen van de Raad wat betreft de veiligheidssituatie overgenomen, maar heeft geen ondertoezichtstelling uitgesproken. Zij heeft geoordeeld dat de huidige hulpverlening op dit moment toereikend is. In dat kader heeft de rechtbank vastgesteld dat de vrouw geen of onvoldoende concrete feiten heeft aangevoerd die aanleiding geven tot twijfel aan haar eigen veiligheid, of die van [de minderjarige] tijdens het verblijf bij de man.
4.4.
De rechtbank heeft in de beschikking van 28 mei 2025 ten aanzien van de ondertoezichtstelling het volgende overwogen:
“(…)
5.3.
Uit de stukken en wat is besproken op zitting blijkt dat [de minderjarige] klem zit tussen haar
ouders en last heeft van hun onderlinge strijd en van de spanningen die daaruit voortkomen.
[de minderjarige] wordt door de ouders belast met volwassenproblematiek en staat kennelijk onder druk
als zij bij een van beide ouders verblijft. Veelzeggend is dat [de minderjarige] , die nu zes jaar is, bij de
hulpverlening aangeeft dat zij niet meer weet wat de waarheid is. De ouders zijn het niet eens over de vraag of [de minderjarige] het fijn heeft bij vader. Gelet op de bevindingen van het raadsrapport is aannemelijk dat [de minderjarige] aan elke ouder een andere boodschap geeft die ze afstemt op wat zij denkt dat de betreffende ouder wil horen.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat [de minderjarige] weliswaar wordt bedreigd in haar
ontwikkeling en dat er hulpverlening nodig is om die ontwikkelingsbedreiging weg te
nemen, maar daarvoor is het gedwongen kader niet nodig. Vast staat namelijk dat [de minderjarige] al hulp krijgt (speltherapie) en dat er sprake is van enige verbetering. Gebleken is ook dat de ouders daaraan meewerken en er is geen reden om te verwachten dat de ouders daarmee stoppen of aanvullende hulpverlening voor [de minderjarige] niet zullen accepteren, als dat nodig blijkt. Regie van een GI voor het tot stand brengen of borgen van de hulpverlening aan [de minderjarige] is daarom nu niet noodzakelijk. (…)
5.5.
Gelet op het voorgaande zou een ondertoezichtstelling dan enkel als doel hebben het
monitoren van het contact tussen de vader en [de minderjarige] terwijl [de minderjarige] al langere tijd regelmatig bij
haar vader verblijft in het kader van de voorlopige zorgregeling. Niet gebleken is dat dit niet goed gaat en er zijn geen signalen dat [de minderjarige] onveilig is bij haar vader. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om het contact tussen [de minderjarige] en de vader te monitoren. Daarbij gaat de rechtbank er van uit dat het welzijn van [de minderjarige] in het contact met de vader wordt gevolgd en geborgd door de speltherapeut die al bij [de minderjarige] betrokken is.
(…)”
De rechtbank concludeerde vervolgens als volgt:
“5.9. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is welke zorgregeling in het
belang is van [de minderjarige] . Gelijkwaardig ouderschap is daarbij het uitgangspunt. In hetgeen door de moeder naar voren is gebracht ziet de rechtbank geen duidelijke contra-indicaties tegen de uitbreiding van de zorgregeling tussen [de minderjarige] en de vader. Zoals hiervoor al is overwogen is
niet gebleken van signalen dat [de minderjarige] onveilig is bij haar vader. Er zijn weliswaar zorgen over
[de minderjarige] , maar deze lijken vooral voort te komen uit het loyaliteitsconflict en daarvoor is hulp en
behandeling bij de speltherapie. Verder loopt de huidige zorgregeling al bijna twee jaar
waardoor [de minderjarige] gewend is om bij haar vader te zijn. Met de Raad is de rechtbank daarom
van oordeel dat uitbreiding van de zorgregeling met de vader mogelijk en in het belang van
[de minderjarige] is.
(…)”
4.5.
De man vordert in dit geding nakoming van de in genoemde beschikking vastgelegde zorgregeling. De vrouw stelt zich op het standpunt dat aan deze beschikking niet het gewicht kan worden toegekend dat in het algemeen aan beschikkingen van de bodemrechter in dit soort zaken toekomt. Zij wijst erop dat de Raad geen enkele risicotaxatie heeft verricht en dat evenmin een analyse is gemaakt van het geweldspatroon tussen de ouders. Volgens haar is slechts geconcludeerd dat er sprake is van verstoorde communicatie en een gebrek aan onderling vertrouwen, zonder dat wordt ingegaan op de oorzaken daarvan. Zij merkt op dat haar traumabehandeling wegens ervaringen tijdens de relatie met de man daarbij niet is meegewogen. Sterker nog, volgens de vrouw wordt in het advies van de Raad aan de ouders opgelegd dat zij samen ouderschapsbemiddeling moeten volgen, met als doel dat zij naar elkaar leren luisteren en afspraken maken over [de minderjarige] . Daarbij is volgens haar volstrekt onvoldoende rekening gehouden met het feit dat zij, gelet op haar trauma’s, heeft aangegeven niet met de man in één ruimte te kunnen verblijven.
Tegen deze achtergrond acht zij het advies van de Raad om de zorgregeling uit te breiden tot een gelijkwaardige verdeling (50-50) onvoldoende onderbouwd en niet in het belang van [de minderjarige] .
4.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vrouw de beschikking van de bodemrechter met deze stellingname -die haar advocaat zelfs meent te kunnen poneren zonder het rapport over te leggen- ernstig tekortdoet. Het onderzoek dat de Raad voor de Kinderbescherming heeft verricht, zal zijn afgestemd op de situatie zoals de Raad die op grond van haar deskundigheid heeft beoordeeld. Naar aan te nemen valt is daarbij meegewogen dat er geen of nauwelijks objectieve aanwijzingen zijn voor de ernstige beschuldigingen van huiselijk geweld die de vrouw de afgelopen jaren tegen de man heeft geuit.
De man heeft ter zitting verklaard dat deze beschuldigingen aan de fantasie van de vrouw zijn ontsproten en op de zitting nu ook voor het eerst seksueel grensoverschrijdend gedrag lijken te omvatten. De vrouw heeft daar weinig tegenover gesteld. Het enkele feit dat de man op momenten van hoogoplopende emoties schreeuwt of dat hij zijn dochter soms wellicht iets te stevig vastgrijpt, rechtvaardigt niet het inktzwarte beeld dat door de vrouw van de man wordt geschetst. De voorzieningenrechter sluit niet uit dat de vrouw de relatie met de man als traumatiserend heeft ervaren, maar de wijze waarop zij daar in de context van de zorg voor opbouw van een normaal contact van de ouders met hun dochter mee omgaat, lijkt contraproductief en geeft aan dat zij onvoldoende werk maakt van de oproep die de rechtbank in haar beschikking onder 5.11 heeft opgenomen: zorg ervoor dat [de minderjarige] onbelast en vrij contact met de andere ouder kan hebben.
4.7.
Wat er in de relatie tussen de ouders is voorgevallen kan en moet worden losgezien van de relatie tussen de man en zijn dochter, óók wanneer die dochter in het verleden getuige is geweest van gedag van de man dat valt te duiden of is ervaren als grensoverschrijdend. Als dat verleden voor de dochter geen belasting vormt – en daar lijkt het op – moet de vrouw het niet tot belasting maken. Ook de voorzieningenrechter houdt ernstig rekening met de mogelijkheid dat het beeld dat de vrouw van de man heeft gevormd — en dat zij vasthoudt en uitdraagt — haar belemmert om richting [de minderjarige] duidelijk te maken dat het goed is en dat zij het fijn mag hebben bij haar vader. Dit lijkt de kern te vormen van het loyaliteitsconflict dat zich in toenemende mate manifesteert. Zolang de vrouw niet bereid is in te zien dat het voortdurend uitvergroten van alles wat de man mogelijk verkeerd doet averechts werkt, zal dit proces zich voortzetten. Het draagt aldus bij aan de onveiligheid en instabiliteit die ook de vrouw zegt te willen bestrijden.
De voorzieningenrechter acht het in dit verband veelbetekenend op dat het jeugdteam het nodig heeft geacht om bij brief van 4 juni 2025 te laten weten dat er ook na de gebeurtenissen op 28 mei 2025 geen belemmeringen of zorgen zijn met betrekking tot het contact tussen [de minderjarige] en haar vader en dat er geen aanleiding bestaat om de omgangsafspraken te wijzigen.
4.8.
Het voorgaande brengt mee dat de zorgregeling zoals die in de beschikking van de rechtbank is vastgelegd, dient te worden nagekomen. De vordering in conventie is daarmee toewijsbaar. Nu de recente gebeurtenissen de man in redelijkheid hebben kunnen doen twijfelen aan de bereidheid van de vrouw om daaraan mee te werken, acht de voorzieningenrechter het aangewezen om een dwangsom te verbinden aan de nakoming van die regeling, niet per dag maar per keer dat zij de zorgregeling niet nakomt. Deze zal worden gemaximeerd op € 10.000,00.
De vakantieregeling
4.9.
In de beschikking van de rechtbank is bepaald dat de vakanties en feestdagen bij helfte tussen partijen worden verdeeld. De aard van een vakantieregeling brengt mee dat de beschikbare weken in beginsel in twee blokken moeten worden onderverdeeld, zodat beide ouders aaneengesloten vakantie met [de minderjarige] kunnen doorbrengen. De essentie van op vakantie gaan met ander(en) is immers een langer durende periode van onafgebroken nabijheid bij die ander(en).
4.10.
De man heeft in oktober 2024, indachtig dit uitgangspunt, een voorstel gedaan aan de vrouw. De vrouw heeft daar niet op gereageerd. Dat over de vakantieregeling geen overleg tot stand is gekomen, is dan ook in overwegende mate aan de vrouw toe te rekenen.
4.11.
De vrouw heeft op 2 juli 2025 via haar advocaat alsnog een tegenvoorstel gedaan. De man heeft aangegeven dat hij hiermee niet akkoord kan gaan, omdat hij zich jegens zijn werkgever heeft moeten vastleggen met betrekking tot de vakantieplanning. De man heeft daarop een aangepast voorstel gedaan, inhoudende dat de oorspronkelijk voorgestelde driewekelijkse periode wordt opgeknipt in een tweewekelijkse periode, gevolgd door een tussenliggend weekend waarin [de minderjarige] bij de vrouw kan verblijven, waarna [de minderjarige] de derde week aansluitend weer bij hem zal verblijven. Zo kan [de minderjarige] het weekend van 26–27 juli 2025 bij de vrouw zijn.
4.12.
De man heeft ter zitting laten weten dat hij vervangende toestemming verzoekt op basis van dit alternatieve schema. Daarmee is sprake van een verzoek om toestemming een regeling die weliswaar in de dagvaarding niet precies zo is gevorderd, maar die partijen ter zitting wel met elkaar hebben kunnen bespreken. De formele bezwaren van de vrouw dat dit alternatieve schema verschilt van de vakantieverdeling die de man heeft gevorderd, zijn dan ook zonder grond. De voorzieningenrechter acht het bovendien niet te verwachten dat verder overleg alsnog tot overeenstemming zal leiden. De voorzieningenrechter acht het daarom aangewezen om op basis van de meest recente standpunten van partijen te beslissen.
4.13.
De voorzieningenrechter beslist overeenkomstig het laatste tegenvoorstel van de man: de vakantie wordt verdeeld in twee weken achtereen bij de man, gevolgd door een tussenliggend weekend bij de vrouw, waarna [de minderjarige] nog één week aansluitend bij de man verblijft.
De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de intentie van de man om de vakantietijd op een wijze in te vullen die voor [de minderjarige] aangenaam is. De man heeft daartoe niet alleen een verplichting als ouder, maar ook een eigen belang. De invulling van het programma voor deze vakantieperiode zal dan ook aan de man worden overgelaten, zoals de man de invulling van het programma gedurende de drie weken dat [de minderjarige] met de vrouw vakantie geniet aan de vrouw overlaat.
4.14.
De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de man de vrouw tijdig op de hoogte stelt van het verblijfsadres van [de minderjarige] gedurende de perioden waarin hij voor haar zorgt.
Conclusie
4.15.
De vorderingen van de man zullen met inachtneming van het voorgaande worden toegewezen. De vorderingen van de vrouw worden afgewezen.
Proceskosten
4.16.
De man vordert de vrouw te veroordelen in de werkelijk gemaakte volledige proceskosten. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen de man naar voren heeft gebracht geen aanleiding ziet om af te wijken van de hoofdregel dat in procedures van familierechtelijke aard de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt de vrouw tot het nakomen van de beschikking van deze rechtbank van 28 mei 2025, zaaknummers C/15/341423 / FA RK 23-3028 (omgang) en C/15/363507 / JU RK 25-423 (ondertoezichtstelling) met betrekking tot de daarin bepaalde zorgregeling,
5.2.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere keer dat zij niet aan de hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
5.3.
verleent toestemming aan de man, welke toestemming die van de vrouw vervangt, (om een handtekening te plaatsen op de daartoe bestemde toestemmingsformulieren) voor een verblijf van [de minderjarige] bij de man tussen 14 juli 2025 en 3 augustus 2025, onderbroken door een verblijf van [de minderjarige] in het weekend van 26-27 juli 2025 bij de vrouw,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
compenseert de kosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
weigert de gevorderde voorziening,
5.8.
compenseert de kosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2025.