ECLI:NL:RBNHO:2025:8216

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
15/221432-24 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval tussen een lijnbus en een personenauto in Hoofddorp met aanmerkelijke onvoorzichtigheid van de bestuurder

Op 3 juli 2024 vond er een dodelijk verkeersongeval plaats in Hoofddorp tussen een lijnbus en een personenauto. De bestuurder van de lijnbus, die aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend reed, negeerde een rood verkeerslicht en kwam in botsing met de personenauto, waarbij de bestuurder van de auto overleed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet voldoende had vergewist van de verkeerssituatie en dat zijn handelen aanmerkelijk verwijtbaar was. De rechtbank legde een taakstraf van 240 uren op, met een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 360 dagen, waarvan 276 dagen voorwaardelijk. De uitspraak vond plaats op 17 juli 2025, na een openbare terechtzitting op 3 juli 2025, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, als beroepschauffeur, hogere eisen aan voorzichtigheid en oplettendheid had moeten stellen dan een gemiddelde verkeersdeelnemer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/221432-24 (P)
Uitspraakdatum: 17 juli 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
3 juli 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.P. Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T. Nieuwenhuis, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 3 juli 2024 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een lijnbus), daarmede rijdende over de weg, parallel aan de Kruisweg en/of de N201, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden over de busstrook parallel aan de N201 en/of zich vooraf in onvoldoende mate van te vergewissen dat de weg vrij was en/of onvoldoende aandacht te hebben voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse, daarbij met onverminderde snelheid de kruising van de Kruisweg met het Leenderbos op te rijden en daarbij een voor hem bestemd, al enige tijd rood licht uitstralend verkeerslicht te negeren, althans niet op te merken en zo in botsing of aanrijding te komen met een, op de kruising bij groen licht, linksafslaande personenauto, waardoor een ander, de bestuurder van die afslaande personenauto (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
Subsidiair
hij op of omstreeks 3 juli 2024 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, als bestuurder van een voertuig (een lijnbus), daarmee rijdende op de weg, parallel aan de Kruisweg en/of de N201, te rijden over de busstrook parallel aan de N201 en/of zich vooraf in onvoldoende mate van te vergewissen dat de weg vrij was en/of onvoldoende aandacht te hebben voor het verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse, daarbij met onverminderde snelheid de kruising van de Kruisweg met het Leenderbos op te rijden en daarbij een voor hem bestemd, al enige tijd rood licht uitstralend verkeerslicht te negeren, althans niet op te merken en zo in botsing of aanrijding te komen met een, op de kruising bij groen licht, linksafslaande personenauto, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de zaak, de officier
van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, in die zin dat er een verkeersongeval is veroorzaakt door de verdachte, doordat hij aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte van het primair ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte één verkeersfout heeft gemaakt, namelijk het niet opmerken van een rood verkeerslicht, waardoor het ongeval heeft plaatsgevonden. Deze verkeersfout is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverweging van feit 1 primair
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen het volgende vast. Op 3 juli 2024 heeft omstreeks 12:41 uur een verkeersongeval plaatsgevonden op de kruising van de Kruisweg (N201) met het Leenderbos in Hoofddorp. De verdachte reed als bestuurder van een lijnbus rechtdoor op de busbaan die parallel loopt aan de Kruisweg (N201), komende vanuit de richting van Hoofddorp centrum en gaande in de richting van Heemstede. Het slachtoffer [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) stond, als bestuurder van een Renault Clio, op de Kruisweg (N201) in dezelfde richting als de lijnbus te wachten voor het voor hem geldende verkeerslicht. Nadat het verkeerslicht voor het slachtoffer groen licht uitstraalde, trok het slachtoffer samen met een aantal andere personenauto’s op. De verdachte naderde op dat moment de kruising en volgens getuigen leek het niet alsof hij zou gaan remmen. Het zicht van de verdachte werd niet belemmerd door de wegsituatie of de inrichting van de weg. De verdachte heeft het voor hem geldende rode licht niet opgemerkt en zag het slachtoffer pas in zijn rechterooghoek toen hij al op de kruising reed. Op de rijstrook van de busbaan kwamen beide voertuigen vervolgens in botsing met elkaar. Het slachtoffer is als gevolg van de botsing overleden. Uit onderzoek naar de verkeerslantaarns blijkt dat het voor de verdachte geldende verkeerslicht op een afstand van honderd meter duidelijk zichtbaar was. Uit onderzoek aan de verkeersregelinstallaties blijkt dat het voor de richting van de verdachte geldende verkeerslicht ruim zeven seconden op rood stond toen de verdachte de stopstreep passeerde.
Schuld aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de verdachte zich als deelnemer aan het verkeer zo heeft gedragen, dat het ongeval aan zijn ‘schuld’ te wijten is. In het algemeen geldt dat onder schuld als delictsbestanddeel een grove of aanmerkelijke schuld wordt verstaan. Of daarvan sprake is, wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is verder afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is sprake in het geval van een (op zijn minst) aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Het komt er daarbij op aan of de verdachte tekortschoot in vergelijking met een gemiddelde andere persoon in vergelijkbare omstandigheden en met een vergelijkbare hoedanigheid.
De rechtbank stelt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, vast dat er geen zichtbelemmerende factoren aanwezig waren en dat de verdachte dus goed zicht had op de kruising. Al voor het bereiken van de kruising was te zien dat de personenauto’s op de Kruisweg, waaronder de Renault Clio met daarin het slachtoffer, begonnen te rijden op het moment dat zij groen licht hadden. Het had voor de verdachte op dat moment duidelijk moeten zijn dat het slachtoffer voor hem langs zou kruisen. Op grond van de getuigenverklaringen concludeert de rechtbank dat de verdachte desondanks met onverminderde snelheid de kruising op is gereden. Hij heeft het voor hem geldende rode verkeerslicht daarbij ook niet opgemerkt, terwijl deze op een afstand van honderd meter duidelijk zichtbaar was en al ruim zeven seconden op rood stond toen hij de stopstreep passeerde. Dat betekent dat de verdachte aanmerkelijk langer dan een kort moment onoplettend is geweest.
De rechtbank komt op grond van voorgaande tot de conclusie dat de verdachte zich in onvoldoende mate ervan heeft vergewist dat de weg vrij was en dat hij onvoldoende aandacht heeft gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse. Hij is vervolgens met onverminderde snelheid de kruising op gereden en heeft het voor hem geldende rode verkeerslicht niet opgemerkt, waardoor een verkeersongeval met fatale afloop heeft plaatsgevonden. De rechtbank komt op grond hiervan tot het oordeel dat de verdachte met zijn handelen tekort is geschoten in vergelijking met een gemiddelde andere chauffeur in vergelijkbare omstandigheden en dat daarmee sprake is van aanmerkelijk verwijtbaar onvoorzichtig en onoplettend handelen. Dit geldt temeer omdat de verdachte een beroepschauffeur is, waaraan hogere eisen ten aanzien van de voorzichtigheid en oplettendheid kunnen worden gesteld dan aan de gemiddelde verkeersdeelnemer. Niet alleen vanwege de grotere rijvaardigheid die van een beroepschauffeur mag worden verwacht, maar ook vanwege de grotere gevaarzetting die een voertuig met een dergelijk gewicht en omvang zoals de bus die de verdachte bestuurde, met zich brengt. Dit alles betekent dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
Primair
hij op 3 juli 2024 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, als bestuurder van een motorrijtuig (een lijnbus), daarmede rijdende over de weg, parallel aan de Kruisweg (N201), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden over de busstrook parallel aan de N201 en zich vooraf in onvoldoende mate ervan te vergewissen dat de weg vrij was en onvoldoende aandacht te hebben voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse, daarbij met onverminderde snelheid de kruising van de Kruisweg met het Leenderbos op te rijden en daarbij een voor hem bestemd, al enige tijd rood licht uitstralend verkeerslicht niet op te merken en zo in botsing te komen met een personenauto, waardoor de bestuurder van die personenauto (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, bij niet verrichten te vervangen door 120 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingehouden is geweest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de verdachte schuldig te verklaren zonder straf of maatregel op te leggen, gelet op de gevolgen die het verkeersongeval (ook) voor de verdachte heeft gehad. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen en aan de verdachte geen ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft op 3 juli 2024 als bestuurder van een lijnbus een verkeersongeval veroorzaakt door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden. De verdachte heeft onvoldoende oog gehad voor de verkeerssituatie en het verkeer om zich heen en is vervolgens zonder snelheid te minderen een kruising op gereden. Hij heeft daarbij ook het voor hem geldende rode verkeerslicht niet opgemerkt. Op de kruising is hij in botsing gekomen met een personenauto, waardoor de bestuurder van de personenauto is overleden. De zoon en kleinzoon van het slachtoffer hebben in hun slachtofferverklaringen ter terechtzitting verwoord hoe groot het gemis van hun vader en opa nog dagelijks is. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele op te leggen straf de enorme impact en het gemis van een dierbare kan wegnemen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 5 juni 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 26 juni 2025. In het rapport schrijft de reclassering dat op de diverse leefgebieden van de verdachte geen problematiek is die een verklaring zou kunnen bieden voor het veroorzaken van het verkeersongeval. De verdachte is kort na het verkeersongeval ontslagen van zijn werk als buschauffeur en er is PTSS bij hem geconstateerd. Deze problematiek is echter pas ontstaan na het verkeersongeval. Daarbij krijgt de verdachte in een vrijwillig kader een behandeling voor zijn psychische klachten en heeft hij een steunend netwerk om zich heen. De reclassering adviseert dan ook om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen straffen
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat gekeken naar de
oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht
(LOVS), waarin is vermeld welke straffen doorgaans worden opgelegd voor overtreding van artikel 6 WVW. De oriëntatiepunten adviseren in geval van het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld en een dodelijk slachtoffer, een taakstraf van 240 uren en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van twaalf maanden. De rechtbank weegt mee dat het verkeersongeval ook voor de verdachte grote gevolgen heeft gehad. De ernst van het feit, en het verwijt jegens de verdachte, maken echter dat niet kan worden volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf, zoals de raadsvrouw heeft bepleit. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals naar voren gekomen ter terechtzitting, in het bijzonder de omstandigheid dat hij is ontslagen van zijn werk als buschauffeur, wel aanleiding om enigszins af te wijken van de LOVS-oriëntatiepunten en van hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 240 uren moet worden opgelegd en dat de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen moet worden ontzegd voor de duur van 360 dagen, waarvan 276 dagen voorwaardelijk en met aftrek van de tijd dat het rijbewijs al ingehouden is geweest.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
  • 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
360 (driehonderdzestig) dagenmet aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Beveelt dat een gedeelte van deze bijkomende straf, groot
276 (tweehonderdzesenzeventig) dagen,
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Roos, voorzitter,
mr. J.C. van den Bos en mr. G. Elst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Maerman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 juli 2025.