ECLI:NL:RBNHO:2025:8071

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
11230426 \ CV EXPL 24-5287
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen voor websiteontwikkeling en hosting

In deze bodemzaak vordert [eiser] B.V. betaling van De Financiële Huisartsen Praktijk B.V. (FHP) voor een aantal facturen die verband houden met het vernieuwen en hosten van een website. FHP betwist de betaling van een factuur voor het maken van een basiswebsite, omdat de website nog niet af is. De kantonrechter oordeelt dat FHP niet ontslagen is van haar betalingsverplichting, aangezien het aan FHP zelf te wijten is dat de website niet is afgebouwd door het ontbreken van de vereiste medewerking. Daarnaast heeft [eiser] voldoende bewijs geleverd dat extra werkzaamheden zijn verricht, waarvoor ook een factuur is gestuurd. FHP heeft de facturen voor het hosten van de website niet betwist. De kantonrechter wijst de vordering van [eiser] in zijn geheel toe, inclusief buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De uitspraak is gedaan op 16 juli 2025.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 11230426 \ CV EXPL 24-5287
Vonnis van 16 juli 2025
in de zaak van
[eiser] B.V.
te [plaats]
eisende partij
hierna te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. W. Schellart
tegen
De Financiële Huisartsen Praktijk B.V.
te Hoofddorp
gedaagde partij
hierna te noemen: FHP
procederend bij monde van [betrokkene] (directeur)
De zaak in het kort
[eiser] vordert betaling van FHP van een aantal facturen voor het vernieuwen en het hosten van een website van FHP. Daarvan ziet één factuur op het maken van een ‘basiswebsite’. FHP voert aan dat zij deze factuur nog niet hoeft te betalen omdat de website nog niet is afgemaakt. Met [eiser] oordeelt de kantonrechter dat dit FHP niet ontslaat van haar betalingsverplichting omdat het aan haar zelf te wijten is dat de website niet is afgebouwd. Zij heeft immers de daarvoor vereiste medewerking niet verleend. Een andere factuur heeft betrekking op extra gewerkte uren voor het aanvullen van de website met extra inhoud. FHP betwist dat deze werkzaamheden zijn verricht. [eiser] heeft echter voldoende onderbouwd dat deze werkzaamheden daadwerkelijk en in samenspraak met medewerkers van FHP hebben plaatsgevonden. Tenslotte heeft FHP de facturen die betrekking hebben op het hosten van de website niet betwist. Daarom wordt de vordering van [eiser] geheel toegewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- het tussenvonnis van 16 oktober 2024,
- het bericht van 14 januari 2025 met producties van [eiser],
- de mondelinge behandeling van 17 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. FHP is niet verschenen op de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft een onderneming op het gebied van de ontwikkeling en het beheer van websites.
2.2.
FHP heeft een onderneming op het gebied van financiële dienstverlening.
2.3.
[eiser] onderhield en hostte een website van FHP (hierna: de website).
2.4.
In september 2022 hebben partijen met elkaar gesproken over het vernieuwen van de website door [eiser]. Daarbij zou ook het hosten van de website worden voortgezet.
2.5.
Op 12 oktober 2022 heeft [eiser] FHP per e-mail aangeboden om de website te vernieuwen voor een bedrag van € 1.800,- exclusief BTW.
2.6.
Op 15 juni 2023 heeft [eiser] FHP een factuur gestuurd voor een bedrag van
€ 2.178,- inclusief BTW (hierna: factuur 1).
2.7.
Op 29 februari 2024 heeft [eiser] FHP een tweede factuur gestuurd voor een bedrag van € 1.905,75 inclusief BTW (hierna: factuur 2).
2.8.
Op 9 oktober 2023 en 10 januari 2024 heeft [eiser] FHP twee aanvullende facturen gestuurd voor een bedrag van in totaal € 304,92 (hierna gezamenlijk: factuur 3).
2.9.
FHP heeft geen van deze facturen betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van FHP tot betaling van € 4.388,67, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Zij stelt dat zij met FHP is overeengekomen dat zij de website zou vernieuwen voor het geoffreerde bedrag van
€ 1.800,- exclusief BTW. Dit heeft zij vervolgens gedaan en zij heeft voor FHP een ‘basiswebsite’ gebouwd. Daarop ziet factuur 1. Daarnaast hebben zij afgesproken dat het plaatsen van aanvullende inhoud op de website per uur zou worden gefactureerd, op basis van nacalculatie. Op verzoek van FHP heeft [eiser] daar nog enige tijd aan besteed. Daarvoor heeft [eiser] FHP factuur 2 gestuurd. Ten slotte hebben zij afgesproken dat het hosten van de website door [eiser] zou worden doorgezet. Dit is ook gebeurd en daarop ziet factuur 3. [eiser] vordert nakoming van de overeenkomst door FHP door betaling van deze facturen.
3.3.
FHP voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser]. Zij voert – samengevat – aan dat zij nog niet hoeft te betalen omdat de website nog niet af is. Ook betwist zij de juistheid van de urendeclaratie op factuur 2.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter ziet aanleiding om het geschil per factuur te bespreken. Factuur 1 heeft betrekking op het vernieuwen van de website door [eiser] en het maken van een ‘basiswebsite’. De kantonrechter begrijpt dat FHP stelt dat zij de betaling van factuur 1 mocht opschorten omdat de website nog niet af is. De website bevat immers nog geen teksten en logo’s. Ook bevat de website onvoldoende foto’s en staat deze nog niet online. FHP heeft de website ook nog niet goedgekeurd. Ter onderbouwing verwijst FHP naar schermafbeeldingen van de website.
4.2.
[eiser] erkent dat de website nog niet af is. Zij voert echter aan dat zij voor het voltooien van de website afhankelijk is van de instructies van FHP. Aanvankelijk was er veel contact tussen [eiser] en FHP over de vormgeving van de website. Op een gegeven moment reageerde FHP echter niet meer op de herhaaldelijke contactverzoeken van [eiser]. Uiteindelijk heeft [eiser] de factuur gestuurd omdat zij niet verder kon. Daarmee is het aan FHP te wijten dat de website nog niet af is, aldus [eiser]. [eiser] heeft ter zitting aangegeven dat zij nog steeds bereid is om de website af te maken als zij daarvoor de juiste instructies krijgt.
4.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. Vast staat dat de website nog niet is afgerond. Dat betekent dat FHP in beginsel bevoegd is om de betaling van factuur 1 op te schorten totdat [eiser] aan haar verplichting tot het voltooien van de website heeft voldaan. [1] Dit is echter anders als [eiser] kan aantonen dat het aan FHP zelf te wijten is dat [eiser] de website niet af kan maken. [2] In juridische termen is er dan sprake van ‘schuldeisersverzuim’. [3] Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] voldoende onderbouwd dat zij afhankelijk is van de instructies van FHP voor het voltooien van de website en dat zij deze instructies, ondanks herhaaldelijke verzoeken, niet van FHP heeft ontvangen. Dit betekent dat de voltooiing van de website door [eiser] wordt verhinderd doordat FHP daar niet de noodzakelijke medewerking aan verleent. Daarmee is er sprake van schuldeisersverzuim aan de zijde van FHP. Daarom kan het beroep van FHP op opschorting niet slagen. De vordering van [eiser] tot betaling van factuur 1 zal worden toegewezen.
4.4.
Factuur 2 betreft de werkzaamheden van [eiser] voor het plaatsen van aanvullende inhoud en het verwerken van de wensen van FHP op de website. Volgens [eiser] zijn partijen overeengekomen dat deze werkzaamheden per uur zouden worden gefactureerd, op basis van nacalculatie. FHP kwam daarbij met een grote hoeveelheid te verwerken inhoud voor op de website. Het ging daarbij om onder meer een Word-document van meer dan 50 pagina’s met logo’s en afbeeldingen. Uiteindelijk heeft [eiser] nog 18 uur besteed aan deze werkzaamheden, aldus [eiser].
4.5.
FHP betwist dit. Zij voert aan dat er geen extra werkzaamheden zijn uitgevoerd en dat het haar onduidelijk is waar de urenspecificatie op is gebaseerd. Daarbij komt dat [eiser] per e-mail heeft aangegeven dat deze werkzaamheden maximaal vier tot zes uur in beslag zouden nemen, aldus FHP.
4.6.
[eiser] heeft daar tegenin gebracht dat er steeds contact is geweest met de medewerkers van FHP over de te verrichten werkzaamheden. Aanvankelijk was de inschatting dat er slechts een paar uur aan de werkzaamheden zou worden verricht. Er werden echter zodanig veel extra wensen doorgegeven dat het aantal gemaakte uren snel opliep. [eiser] heeft de medewerkers van FHP gedurende de werkzaamheden hier ook voor gewaarschuwd. Zij ging er daarom van uit dat FHP akkoord ging met de extra te maken uren. Ter onderbouwing heeft zij e-mailcorrespondentie overgelegd en een nadere specificatie van het aantal gemaakte uren. Ten slotte verwijst zij naar verklaringen van concurrenten, waaruit volgens [eiser] blijkt dat zij een marktconform tarief heeft gehanteerd.
4.7.
Het betoog van [eiser] slaagt. Vast staat dat partijen zijn overeengekomen dat [eiser] naast het maken van de ‘basiswebsite’ nog extra werkzaamheden zou verrichten om de website te vullen. Volgens afspraak zou de vergoeding voor deze werkzaamheden op basis van nacalculatie worden berekend met een uurtarief; [eiser] heeft daarbij weliswaar een indicatie gegeven van het aantal uren dat zij hier gemiddeld genomen voor nodig heeft, maar geen maximum aantal uren afgesproken. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] bovendien met de door haar overgelegde stukken en haar toelichting daarop, voldoende onderbouwd dat zij in totaal 18 uur heeft besteed aan het verwerken van de extra instructies van FHP en dat zij die extra werkzaamheden steeds op verzoek van en in overleg met FHP heeft verricht. Dit betekent dat FHP deze extra werkzaamheden ook zal hebben te vergoeden. De vordering tot betaling van factuur 2 zal daarom eveneens worden toegewezen.
4.8.
Factuur 3, ten slotte, betreft twee onbetaalde termijnen voor het hosten van de website door [eiser]. Omdat FHP de juistheid van deze facturen niet heeft betwist, zal de vordering tot betaling daarvan worden toegewezen. Al met al betekent dit dat de gehele hoofdsom toewijsbaar is.
4.9.
De gevorderde handelsrente over de hoofdsom kan slechts worden toegewezen met ingang van de datum van dagvaarding. Er is namelijk niet toegelicht waarom de rente met ingang van de gevorderde ingangsdatum verschuldigd is.
4.10.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. [eiser] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Daarom zal een bedrag van € 563,87 worden toegewezen.
4.11.
FHP is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,12
- griffierecht
524,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.452,12
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt FHP om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 4.388,67, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 12 juli 2024, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt FHP om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 563,87 aan buitengerechtelijke kosten,
5.3.
veroordeelt FHP in de proceskosten van € 1.452,12, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als FHP niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt FHP tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.L. Grosheide en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2025.

Voetnoten

1.Artikel 6:52 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 6:54, aanhef en onder a BW.
3.Zoals bedoeld in artikel 6:58 BW.