ECLI:NL:RBNHO:2025:805

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
15/118779-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting en diefstal met valse sleutel door middel van babbeltrucs gericht op ouderen

In deze zaak zijn vier verdachten, waaronder de hoofdverdachte, beschuldigd van het plegen van oplichting en diefstal met valse sleutel, gericht op oudere slachtoffers. De feiten vonden plaats tussen 6 december 2020 en 6 februari 2021, waarbij de verdachten gebruik maakten van een babbeltruc om de slachtoffers te misleiden en hen te bewegen hun bankpas en pincode af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als medepleger kan worden aangemerkt, gezien zijn actieve rol in de uitvoering van de oplichtingshandelingen en de diefstallen. De verdachte heeft bekend betrokken te zijn geweest bij de oplichtingen en heeft verklaard dat hij samen met anderen oudere mensen heeft opgelicht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 45 dagen en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld, waarbij enkele vorderingen zijn toegewezen en andere zijn afgewezen. De rechtbank heeft de schadevergoeding aan de benadeelde partij, de bank, vastgesteld op € 7.560,00, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling van de schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/118779-21
Uitspraakdatum: 28 januari 2025
Tegenspraak
Verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 januari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. M.A. Hobbelink en van hetgeen door de verdachte en de raadsman van de verdachte, mr. B.W. Newitt, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij (op een of meerdere tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 6 december 2020 tot en met 17 februari 2021 in de gemeente Langedijk en/of Zaandam en/of Castricum en/of Amersfoort en/of Amsterdam en/of Spijkenisse en/of Rotterdam en/of Purmerend en/of
Hardinxveld-Giessendam, althans (telkens) in Nederland en/of in België tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door (telkens) het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, personen te weten:
- ( zaak 1) [slachtoffer 1]
- ( zaak 4) [slachtoffer 2] en/of
- ( zaak 28) [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of
- ( zaak 32) [slachtoffer 5] en/of
- ( zaak 34) [slachtoffer 6] en/of
een of meer andere personen te weten:
- ( zaak 26) [slachtoffer 7] en/of
- ( zaak 33) [slachtoffer 8] en/of
- ( zaak 36) [slachtoffer 9]
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een bankpas en/of (bijbehorende) pincode, door
- telefonisch contact te zoeken met voornoemde personen met de mededeling dat er een pakketje zal worden bezorgd en/of
- naar de woning van voornoemde personen te gaan en zich voor te doen als pakketbezorger en/of
- voornoemde personen ter plaatse te verzoeken om een (klein) bedrag te pinnen voor ontvangst en/of bezorging van het poststuk en/of
- ( vervolgens) een bankpas op naam van een ander persoon terug te geven;
Feit 2
hij (op een of meerdere tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 6 december 2020 tot en met 16 februari 2021 in de gemeente Langedijk en/of Zaandam en/of Castricum en/of Amersfoort en/of Amsterdam en/of Rotterdam en/of Purmerend, althans (telkens) in Nederland en/of in België tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans
alleen, (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), in elk geval enig(e) goed(eren), dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan
- ( zaak 1) [slachtoffer 1]
- ( zaak 4) [slachtoffer 2] en/of
- ( zaak 28) [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of
- ( zaak 32) [slachtoffer 5] en/of
- ( zaak 34) [slachtoffer 6] en/of
een of meer andere personen te weten:
- ( zaak 26) [slachtoffer 7] en/of
- ( zaak 33) [slachtoffer 8] en/of
- ( zaak 36) [slachtoffer 9]
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag(en) (telkens) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door
(telkens) gebruik te maken van een bankpas en/of (bijbehorende) pincode die niet aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n).

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot de bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken van zaak 36 – aangever [slachtoffer 9] – onder beide feiten. De officier van justitie voert hiertoe aan dat het dossier op dit punt onvoldoende bewijs bevat om de verdachte aan deze oplichting en/of gekwalificeerde diefstal te kunnen koppelen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - samengevat weergegeven - bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de oplichting en de gekwalificeerde diefstal ten aanzien van aangever [slachtoffer 9] en refereert zich voor alle overige zaken onder de feiten 1 en 2 aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft verder betoogd dat de tenlastegelegde oplichtingshandelingen en pinhandelingen een zodanig samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex oplevert, dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt kan worden gemaakt. De raadsman verzoekt dan ook bij de kwalificatie en straftoemeting rekening te houden met het feit dat sprake is van een voortgezette handeling.

4.Beoordeling van het bewijs

4.1
Inleiding
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Op 28 januari 2021 is aangifte gedaan door de toen 89-jarige mevrouw [slachtoffer 6]. Zij verklaarde dat ze telefonisch was benaderd door een vrouw die zich voorstelde als medewerkster van [pakjesbezorgbedrijf] en dat er iemand bij haar langs zou komen met een pakketje. Na ongeveer 20 minuten werd er bij haar aangebeld door een vrouw die zich voordeed als medewerkster van [pakjesbezorgbedrijf]. Deze vrouw had een envelop met daarin een cadeaukaart bij zich. Om de cadeaukaart in ontvangst te kunnen nemen moest er één euro worden gepind. Later bleek dat door de vrouw de pinpas van [slachtoffer 6] was verwisseld en dat zij de pinpas van iemand anders had teruggekregen. Vervolgens is met de pinpas van [slachtoffer 6] op diezelfde dag meerdere keren gepind en zijn er bedragen van haar rekening gehaald.
Naar aanleiding van deze aangifte is door de politie een landelijk onderzoek opgestart en is gebleken dat nog 42 andere aangevers, allemaal van (zeer) hoge leeftijd, op soortgelijke manier zijn opgelicht en dat na de oplichting geld van de rekening is opgenomen. Hiervoor zijn uiteindelijk vier verdachten aangehouden, waaronder de verdachte. Aan hem zijn onder de feiten 1 en 2 acht oplichtingen en acht gekwalificeerde diefstallen ten laste gelegd. De vraag die aan de rechtbank voorligt is of de verdachte als (mede)pleger van deze feiten kan worden aangemerkt.
4.2
Het oordeel van de rechtbank4.2.1 Partiele vrijspraak zaak 36 – [slachtoffer 9] – feiten 1 en 2
De verdachte heeft bij de politie en ook ter zitting een bekennende verklaring afgelegd, samengevat inhoudend dat als zijn telefoonnummer zendmasten heeft aangestraald rondom de pleegplaatsen van de oplichting en/of de diefstal in de zaken waarvan hij nu verdacht wordt, hij daarbij betrokken is geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder de feiten 1 en 2 ten aanzien van aangever [slachtoffer 9] ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat de oplichting van aangever [slachtoffer 9] heeft plaatsgevonden in Rotterdam op 6 februari 2021 rond 18:00 uur. De verdachte ontkent dat hij bij aangever aan de deur is geweest en het dossier bevat hiervoor ook geen bewijs. Daarna is diezelfde dag in Rotterdam drie maal, tussen 18:00 uur en 19:30 uur, met de bankpas van aangever bij verschillende geldautomaten en winkels gepind. Uit de zendmastgegevens van het telefoonnummer van de verdachte blijkt dat zijn telefoon geen zendmasten aanstraalt in of rond Rotterdam ten tijde van de oplichting en/of diefstal. Het dossier bevat verder ook geen aanwijzingen dat de verdachte die dag aanwezig is geweest in Rotterdam en betrokken is geweest bij de oplichting van [slachtoffer 9] of bij de daarop volgende pintransacties, of daar anderszins bij betrokken is geweest.
4.2.2
Partiële vrijspraak pleegplaats België feiten 1 en 2
De rechtbank is van oordeel dat geen van de aangevers is opgelicht (feit 1) in België. Dat betekent dat de verdachte ten aanzien van deze pleegplaats partieel dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 2 is de rechtbank – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat de verdachte betrokken is geweest bij het pinnen van geld in België met de bankpas van aangever [slachtoffer 8]. Het enkele feit dat de verdachte anderhalf uur daarvoor betrokken is geweest bij het pinnen van geld in Nederland met de weggenomen bankpas van [slachtoffer 8] is daarvoor onvoldoende. Dat betekent dat ook ten aanzien van feit 2 de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken waar het de tenlastegelegde pleegplaats België betreft.
4.2.3
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de overige in de tenlastelegging genoemde aangevers wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
De rechtbank zal hieronder motiveren hoe zij tot de bewezenverklaring is gekomen.
4.2.4
Bewijsoverweging ten aanzien van het medeplegen
Uit het dossier blijkt dat meerdere verdachten betrokken zijn bij de ten laste gelegde feiten. De verdachte heeft bekend dat hij betrokken is geweest bij de oplichting en gekwalificeerde diefstallen van de aangevers [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3]/[slachtoffer 4], [slachtoffer 5], [slachtoffer 6], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8]. De rechtbank zal hieronder uitleggen waarom zij de betrokkenheid van de verdachte aanmerkt als medeplegen.
Feit 1
Voor een bewezenverklaring van het medeplegen van een strafbaar feit moet sprake zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met één of meerdere anderen. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die ook met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte.
De verdachte heeft bekend dat hij de werkwijze met betrekking tot de oplichting al kende omdat hij eerder met jongens is omgegaan die deze werkwijze toepasten. Hij is toen ook met deze jongens hiervoor aangehouden. Toen hij door een bekende werd aangesproken die een oplossing zocht voor zijn schulden heeft de verdachte deze werkwijze besproken en gedeeld met meerdere personen in zijn omgeving. Aan de hand van dit plan heeft de verdachte samen met anderen vervolgens oudere mensen opgelicht. Hij verklaart dat ze met z’n vieren waren, dat er geen specifieke rolverdeling was, dat er via internet gezocht werd naar bejaardencentra, dat er telefoonnummers van bewoners van deze centra werden opgezocht, dat soms via internetbankieren de limieten op de bankrekeningnummers van aangevers werden verhoogd en dat pinpassen werden omgewisseld. Verder heeft de verdachte, zoals hiervoor ook al aangegeven, bekend dat als zijn telefoonnummer zendmasten heeft aangestraald rondom de pleegplaatsen van de oplichting in de zaken waarvan hij nu verdacht wordt, hij daarbij betrokken is geweest.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte bij de oplichting van de hiervoor genoemde aangevers betrokken is geweest, nu zijn telefoonnummer daar telkens een zendmast in de buurt heeft aangestraald. De rechtbank is van oordeel dat de aanwezigheid van de verdachte bij de oplichtingen en de intellectuele bijdrage van de verdachte daaraan, waaronder het delen met zijn medeverdachten van de werkwijze over hoe de oplichting moet worden uitgevoerd, maakt dat hij een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan de oplichtingshandelingen en daarom als medepleger kan worden aangemerkt.
Feit 2
Ook ten aanzien van de diefstallen met een valse sleutel is de rechtbank van oordeel dat de verdachte als medepleger kan worden aangemerkt.
In de zaak van aangever [slachtoffer 1] heeft de verdachte bekend dat hij degene is geweest die heeft gepind. Ook heeft hij verklaard dat elke keer na het pinnen de buit onder hem en de anderen werd verdeeld. Dit maakt dat zijn rol als die van medepleger kan worden aangemerkt. Ten aanzien van de andere aangevers is de rechtbank eveneens van oordeel dat sprake is van medeplegen. De diefstallen met de valse sleutel volgen op de oplichtingshandelingen waar de verdachte van op de hoogte is en waar hij ook als medepleger betrokken bij is geweest, waarbij het doel van de oplichting was het verkrijgen van de bankpas met pincode om daarmee vervolgens geld van de rekening van aangevers te halen. Verder was de verdachte in de omgeving van deze pintransacties, heeft zich daarvan niet gedistantieerd en heeft, zoals hiervoor aangegeven, gedeeld in de buit.
4.3
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
hij op tijdstippen in de periode van 6 december 2020 tot en met 6 februari 2021 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander, telkens met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door telkens het aannemen van een valse hoedanigheid, personen te weten:
- [slachtoffer 1]
- [slachtoffer 2] en
- [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en
- [slachtoffer 5] en
- [slachtoffer 6] en
- [slachtoffer 7] en
- [slachtoffer 8]
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een bankpas en bijbehorende pincode, door
- telefonisch contact te zoeken met voornoemde personen met de mededeling dat er een pakketje zal worden bezorgd en
- naar de woning van voornoemde personen te gaan en zich voor te doen als pakketbezorger en
- voornoemde personen ter plaatse te verzoeken om een (klein) bedrag te pinnen voor ontvangst van het poststuk en
- vervolgens een bankpas op naam van een ander persoon terug te geven;
Feit 2
hij op tijdstippen in de periode van 6 december 2020 tot en met 6 februari 2021 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, telkens een of meerdere geldbedrag(en), die toebehoorde(n) aan
- [slachtoffer 1]
- [slachtoffer 2] en
- [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en
- [slachtoffer 5] en
- [slachtoffer 6] en
- [slachtoffer 7] en
- [slachtoffer 8]
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders die weg te nemen geldbedrag(en) telkens onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door telkens gebruik te maken van een bankpas en bijbehorende pincode die niet aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
Feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd
Anders dan de raadsman heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat hoewel de twee feiten nauw met elkaar verbonden zijn en daartussen samenhang bestaat, aan elk van beide feiten een apart wilsbesluit ten grondslag ligt en dus geen sprake is van een voortgezette handeling.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de verdachte een maximale taakstraf op te leggen, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke vrijheidsstraf en een eventueel op te leggen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te beperken tot de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, als ook de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Aard en ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met ander plegen van zeven oplichtingen en het samen met anderen plegen van zeven diefstallen met een valse sleutel, waarbij door middel van zogenoemde babbeltrucs de beschikking werd gekregen over bankpassen en bijbehorende pincodes. Met deze bankpassen en pincodes zijn verschillende geldbedragen van de bankrekeningen van aangevers gepind en zijn spullen gekocht. Oudere, goedgelovige mensen zijn hierdoor gedupeerd. Niet alleen hebben zij financiële schade opgelopen, maar een aantal is ook erg bang en onzeker geworden en heeft het vertrouwen in de medemens verloren. Sommigen leiden sindsdien een meer teruggetrokken bestaan en zijn in hun zelfstandigheid beperkt. Om dit alles heeft de verdachte zich geenszins bekommerd. Voor hem stond destijds slechts zijn eigen financiële gewin voorop. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 december 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft ook kennis genomen van de verschillende reclasseringsrapportages die over de verdachte zijn opgesteld. De rechtbank neemt daarnaast de proceshouding van de verdachte mee, waaruit blijkt dat hij inmiddels schuldbewust is, verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen en bereid is eventuele schade aan de slachtoffers te vergoeden.
Uitgangspunt
De rechtbank is van oordeel dat gelet op wat hiervoor is overwogen over de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten het opleggen van een gevangenisstraf passend is. Met alleen een andersoortige hoofdstraf zouden de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten miskend worden. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden passend en geboden. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op wat in soortgelijke zaken doorgaans wordt opgelegd en wat in de LOVS-oriëntatiepunten is opgenomen onder ‘fraude’. Hetgeen de officier van justitie als strafeis heeft geformuleerd acht de rechtbank, alles in aanmerking genomen, te hoog.
Overschrijding redelijke termijn
In onderhavige zaak heeft het lang geduurd voor er een vonnis is gewezen. In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Bij de uitleg van dit grondrecht wordt als uitgangspunt genomen dat een strafzaak bij de rechtbank moet zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit strafvervolging zal worden ingesteld.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de aanvangsdatum van de redelijke termijn moet worden gesteld op 18 mei 2021, de datum van de aanhouding en inverzekeringstelling van de verdachte. Nu het eindvonnis op 28 januari 2025 wordt gewezen, is de termijn van twee jaren overschreden met ruim twintig maanden. De rechtbank is van oordeel dat hieraan meerdere oorzaken ten grondslag liggen, maar dat deze vertraging op geen enkele wijze aan de verdachte is te wijten. Ter compensatie van de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank afwijken van het ten aanzien van de op te leggen straf omschreven uitgangspunt hierboven, omdat de rechtbank het niet meer passend acht dat de verdachte opnieuw gedetineerd raakt. De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de ondergane voorlopige hechtenis opleggen. Om recht te doen aan de ernst van de feiten zal de rechtbank hiernaast een geheel onvoorwaardelijke taakstraf opleggen.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 45 dagen passend en geboden is, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarbij is het de uitdrukkelijke bedoeling van de rechtbank dat de verdachte niet opnieuw gedetineerd raakt. Daarnaast zal zij aan de verdachte een taakstraf voor de duur van 240 uren opleggen, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.

8.Vorderingen van de benadeelde partijen t.a.v. feit 1

8.1
De vorderingen
Namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 7], [slachtoffer 8], [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] is door Slachtofferhulp Nederland een vordering tot schadevergoeding van € 475,00 ingediend tegen de verdachte (en zijn medeverdachten) wegens immateriële schade die zij als gevolg van hetgeen onder feit 1 is ten laste gelegd zouden hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Standpunt van de officier van justitie
Het standpunt van de officier van justitie is ten aanzien van de vorderingen die zijn ingediend door de benadeelde partij [slachtoffer 1], [slachtoffer 7], [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] gelijk. De officier van justitie heeft gevorderd die vorderingen hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie vordert de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 10] af te wijzen, aangezien de verdachte in de zaak van deze benadeelde partij niet als verdachte is aangemerkt.
8.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. De verdachte is bereid de benadeelde partijen schadeloos te stellen. Dat ligt anders bij de vordering van [slachtoffer 10]. De raadsman verzoekt die vordering af te wijzen, gelet op het ontbreken van een rechtstreeks verband, nu de verdachte dit feit niet wordt verweten.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 10]
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een rechtstreeks verband tussen de ingediende vordering en de bewezenverklaarde feiten, omdat de gevorderde schade ziet op een feit dat de verdachte niet wordt verweten. De rechtbank zal de vordering daarom afwijzen. De rechtbank zal bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
[slachtoffer 9]
De rechtbank heeft de verdachte ten aanzien van [slachtoffer 9] vrijgesproken en zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De rechtbank zal bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
[slachtoffer 1], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8]
Gelet op artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, door schade in zijn eer of goede naam of op andere wijze. Van dit laatste geval is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Nu bij de benadeelde partijen geen sprake is van lichamelijk letsel of van aantasting in de eer of goede naam, dient voor toewijzing van de vorderingen te worden beoordeeld of de benadeelde partijen ‘op andere wijze’ in de persoon zijn aangetast. Daarvan is in ieder geval sprake als een benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen.
Uit de onderbouwing van de vorderingen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] blijkt dat dit niet het geval is. Hoewel sprake is van een geraffineerde oplichting, waarbij misbruik is gemaakt van de hoge leeftijd en geringe weerbaarheid van aangevers en zij daar ongetwijfeld nadelige gevolgen van hebben ondervonden, brengen de aard en de ernst van de gepleegde strafbare feiten ook niet mee dat de nadelige gevolgen daarvoor voor de benadeelden zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De nadelige gevolgen die de benadeelde partijen volgens de onderbouwing van hun vordering hebben ondervonden, zijn daarvoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. De rechtbank zal de benadeelde partijen daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De rechtbank zal bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

9.Vordering van de benadeelde partij de [bank] t.a.v. feit 2

De vordering
Namens de benadeelde partij [bank] heeft [gemachtigde], gevolmachtigde, een vordering tot schadevergoeding ingediend van in totaal € 12.410,00 aan materiële schade die de [bank] als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden. De [bank] heeft de aangevers [slachtoffer 2], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] schadeloos gesteld voor het bedrag dat van hun rekeningen is opgenomen als gevolg van de diefstal met valse sleutels.
Het gevorderde materiële schadebedrag bestaat uit:
  • Uitgekeerde schadeloosstelling aan [slachtoffer 2] (
  • Uitgekeerde schadeloosstelling aan [slachtoffer 7] (
  • Uitgekeerde schadeloosstelling aan [slachtoffer 8] (
  • Onderzoekskosten ter hoogte van € 360,00.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de [bank] hoofdelijk wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 2]
Benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft schade geleden als gevolg van het door de verdachte bewezenverklaarde handelen onder feit 2. De gevorderde schade vloeit hier rechtstreeks uit voort en de rechtbank komt een vergoeding van de gestelde materiële schade ook billijk voor. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook geheel toewijzen tot een bedrag van € 950,00. Dit vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De [bank] heeft [slachtoffer 2] op deze datum schadeloos gesteld.
[slachtoffer 7]
Benadeelde partij [slachtoffer 7] heeft schade geleden als gevolg van het door de verdachte bewezenverklaarde handelen onder feit 2. De gevorderde schade vloeit hier rechtstreeks uit voort en de rechtbank komt een vergoeding voor de gestelde materiële schade ook billijk voor. De rechtbank zal de vordering geheel toewijzen voor een bedrag van € 1.250,00. Dit vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De [bank] heeft [slachtoffer 7] op deze datum schadeloos gesteld.
[slachtoffer 8]
De rechtbank oordeelt dat de gevorderde schade voor een deel rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit, met dien verstande dat de vordering voor wat betreft het geld dat in Nederland is gepind – namelijk € 5.000,00 – kan worden toegewezen. Het resterende bedrag komt niet voor vergoeding in aanmerking, omdat niet bewezen is verklaard dat de verdachte betrokken is geweest bij de pintransacties in België. Het rechtstreekse verband ontbreekt hier. De rechtbank zal de vordering daarom gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 5.000,00. Dit vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De [bank] heeft [slachtoffer 8] op deze datum schadeloos gesteld.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Onderzoekskosten
De onderzoekskosten die de [bank] stelt te hebben gemaakt zien onder meer op het beoordelen van de aangiften van de benadeelde partijen en het besluiten of zij in aanmerking komen voor een schade-uitkering. De rechtbank is van oordeel dat deze materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. Het gevorderde bedrag acht de rechtbank ook billijk. De rechtbank zal de vordering geheel toewijzen voor het bedrag van € 360,00. Dit vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 januari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
Conclusie
De rechtbank is al met al van oordeel dat de vordering van de [bank] gedeeltelijk moet worden toegewezen tot een bedrag van € 7.560,00, vermeerderd met de wettelijke rente als genoemd in het dictum. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Hoofdelijkheid
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag (te weten
€ 7.560,00 vermeerderd met de wettelijke rente als genoemd in het dictum) geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen [kort gezegd: diefstal door twee of meer verenigde personen met valse sleutel, meermalen gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 63, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
45 [vijfenveertig] dagen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 [tweehonderdveertig] urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 [honderdtwintig] dagen hechtenis.
Benadeelde partijen t.a.v. feit 1
[slachtoffer 10]
Wijst af de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 10] geleden immateriële schade. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
[slachtoffer 1]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
[slachtoffer 7]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 7] niet-ontvankelijk in de vordering. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
[slachtoffer 8]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 8] niet-ontvankelijk in de vordering. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
[slachtoffer 9]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 9] niet-ontvankelijk in de vordering. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Benadeelde partij t.a.v. feit 2
[bank]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [bank] geleden schade tot een bedrag van
€ 7.560,00(zegge: zevenduizendvijfhonderdzestig euro), bestaande uit materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag van
€ 7.560,00wordt vermeerderd met de wettelijke rente:
- over een bedrag van € 950,00 met ingang van 19 december 2020;
- over een bedrag van € 1.250,00 met ingang van 16 februari 2021;
- over een bedrag van € 5.000,00 met ingang van 26 januari 2021;
- over een bedrag van € 360,00 met ingang van 13 januari 2025.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Bepaalt dat indien het bedrag van € 7.560,00, vermeerderd met de hiervoor genoemde wettelijke rente, geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer [bank], van een bedrag van € 7.560,00 (zegge: zevenduizendvijfhonderdzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 72 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hiervoor genoemde aanvangsdata tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. D.H. Bakker en mr. M.S. Neervoort, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers, mr. E. Saelens en mr. M. van Splunter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 januari 2025.