ECLI:NL:RBNHO:2025:802

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
15/078329-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met valse sleutel door middel van babbeltruc gericht op oudere slachtoffers

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met drie medeverdachten wordt verdacht van het plegen van meerdere diefstallen met valse sleutel. De feiten vonden plaats tussen 6 december 2020 en 6 februari 2021, waarbij de verdachte en zijn medeverdachten gebruik maakten van een babbeltruc om oudere slachtoffers te benaderen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen plegen van vijf diefstallen met valse sleutel, waarbij hij met de verwisselde bankpassen van de slachtoffers geld heeft gepind. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte is vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij deze had gepleegd. De rechtbank heeft de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor een deel van de schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/078329-21
Uitspraakdatum: 28 januari 2025
Tegenspraak
Verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 januari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. M.A. Hobbelink en van hetgeen door de verdachte en de raadsman van de verdachte, mr. M.R. Ploeger, advocaat te Schagen, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij (op een of meerdere tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 6 december 2020 tot en met 17 februari 2021 in de gemeente Langedijk en/of Zaandam en/of Castricum en/of Amersfoort en/of Amsterdam en/of Spijkenisse en/of Rotterdam en/of Purmerend en/of
Hardinxveld-Giessendam, althans (telkens) in Nederland en/of in België tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door (telkens) het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels, personen te weten:
- ( zaak 1) [slachtoffer 1]
- ( zaak 4) [slachtoffer 2] en/of
- ( zaak 28) [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of
- ( zaak 32) [slachtoffer 5] en/of
- ( zaak 34) [slachtoffer 6] en/of
een of meer andere personen te weten:
- ( zaak 26) [slachtoffer 7] en/of
- ( zaak 33) [slachtoffer 8] en/of
- ( zaak 36) [slachtoffer 9]
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een bankpas en/of (bijbehorende) pincode, door
- telefonisch contact te zoeken met voornoemde personen met de mededeling dat er een pakketje zal worden bezorgd en/of
- naar de woning van voornoemde personen te gaan en zich voor te doen als pakketbezorger en/of
- voornoemde personen ter plaatse te verzoeken om een (klein) bedrag te pinnen voor ontvangst en/of bezorging van het poststuk en/of
- ( vervolgens) een bankpas op naam van een ander persoon terug te geven;
Feit 2
hij (op een of meerdere tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 6 december 2020 tot en met 16 februari 2021 in de gemeente Langedijk en/of Zaandam en/of Castricum en/of Amersfoort en/of Amsterdam en/of Rotterdam en/of Purmerend, althans (telkens) in Nederland en/of in België tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans
alleen, (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), in elk geval enig(e) goed(eren), dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan
- ( zaak 1) [slachtoffer 1]
- ( zaak 4) [slachtoffer 2] en/of
- ( zaak 28) [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of
- ( zaak 32) [slachtoffer 5] en/of
- ( zaak 34) [slachtoffer 6] en/of
een of meer andere personen te weten:
- ( zaak 26) [slachtoffer 7] en/of
- ( zaak 33) [slachtoffer 8] en/of
- ( zaak 36) [slachtoffer 9]
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag(en) (telkens) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door
(telkens) gebruik te maken van een bankpas en/of (bijbehorende) pincode die niet aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n);

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de verdachte partieel vrij te spreken van de oplichting (feit 1) en diefstal met valse sleutel (feit 2) ten aanzien van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De officier van justitie heeft verder gerekwireerd tot bewezenverklaring van de overige zaken onder de feiten 1 en 2.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte volledig dient te worden vrijgesproken van feit 1, omdat geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en hij niet als medepleger kan worden aangemerkt. Niet kan worden bewezen dat de verdachte betrokken is geweest bij de gedachtestreepjes zoals opgenomen onder feit 1. Het enkele gegeven dat mogelijk op bepaalde momenten telefonisch contact is geweest tussen hem en de medeverdachte(n) en dat hij mogelijk met hen in een auto heeft gezeten, is daartoe volgens de raadsman onvoldoende. Met betrekking tot feit 2 stelt de raadsman zich op het standpunt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de zaken betreffende de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Ten aanzien van de overige zaken onder feit 2 – [slachtoffer 3]/[slachtoffer 4], [slachtoffer 5], [slachtoffer 6], [slachtoffer 7], [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] – refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. De verdachte herkent zich als de pinner op de pinbeelden en/of wordt herkend door de politie.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Inleiding
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast.
Op 28 januari 2021 is aangifte gedaan door de toen 89-jarige mevrouw [slachtoffer 6]. Zij verklaarde dat ze telefonisch was benaderd door een vrouw die zich voorstelde als medewerkster van [pakjesbezorgbedrijf] en dat er iemand bij haar langs zou komen met een pakketje. Na ongeveer 20 minuten werd er bij haar aangebeld door een vrouw die zich voordeed als medewerkster van [pakjesbezorgbedrijf]. Deze vrouw had een envelop met daarin een cadeaukaart bij zich. Om de cadeaukaart in ontvangst te kunnen nemen moest er één euro worden gepind. Later bleek dat door de vrouw de pinpas van [slachtoffer 6] was verwisseld en dat zij de pinpas van iemand anders had teruggekregen. Vervolgens is met de pinpas van [slachtoffer 6] op diezelfde dag meerdere keren gepind en zijn er bedragen van haar rekening gehaald.
Naar aanleiding van deze aangifte is door de politie een landelijk onderzoek opgestart en is gebleken dat nog 42 andere aangevers, allemaal van (zeer) hoge leeftijd, op soortgelijke manier zijn opgelicht en dat na de oplichting geld van de rekening is opgenomen. Hiervoor zijn uiteindelijk vier verdachten aangehouden, waaronder de verdachte. Aan hem zijn onder de feiten 1 en 2 acht oplichtingen en acht gekwalificeerde diefstallen ten laste gelegd. De vraag die aan de rechtbank voorligt is of de verdachte als (mede)pleger van deze feiten kan worden aangemerkt.
4.2
Vrijspraak feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Hoewel uit het dossier volgt dat de verdachte op de dag van een aantal van de oplichtingen telefonisch contact heeft gehad met één of meerdere van zijn medeverdachten, oordeelt de rechtbank dat dit onvoldoende is om de verdachte als medepleger van de oplichtingen aan te merken. Het enkele feit dat hij later met de naar aanleiding van die oplichtingen verkregen bankpassen pint en dat ook bekent, maakt niet dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 tenlastegelegde oplichtingen.
4.3
Partiële vrijspraak feit 2 – [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de diefstal met valse sleutel ten aanzien van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Het dossier biedt onvoldoende bewijs dat verdachte zich hier aan schuldig heeft gemaakt.
4.4
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank oordeelt dat het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
De rechtbank zal hieronder motiveren hoe zij tot de bewezenverklaring is gekomen.
4.5
Bewijsoverweging feit 2
De verdachte heeft bekend dat hij betrokken is geweest bij de diefstallen met een valse sleutel in de zaken van de aangevers [slachtoffer 5], [slachtoffer 6], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8]. Ten aanzien van de aangevers [slachtoffer 3]/[slachtoffer 4] blijkt uit het dossier dat de verdachte in het bezit is van de bankpas waar mee geld is gepind. In de zaak van [slachtoffer 9] wordt de verdachte herkend op de beelden van het pinnen. De raadsman heeft zich gelet hierop ten aanzien van de bewezenverklaring voor de betrokkenheid van de verdachte bij deze zes diefstallen dan ook gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ook de rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich als medepleger in deze zaken schuldig heeft gemaakt aan de diefstallen en zal dat hieronder uitleggen.
Medeplegen
Voor een bewezenverklaring van het medeplegen van een strafbaar feit moet sprake zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met één of meerdere anderen. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die ook met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte.
Zoals hiervoor aangegeven is de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat de verdachte degene is geweest die in de zaken van de aangevers [slachtoffer 5], [slachtoffer 6], [slachtoffer 7], [slachtoffer 8], [slachtoffer 3]/[slachtoffer 4] en [slachtoffer 9], met de eerder door oplichting verkregen bankpassen en bijbehorende pincodes geld heeft gepind. Dat geld is, zo blijkt onder meer uit de verklaring van medeverdachte W. [medeverdachte], na het pinnen meteen in de auto onder de verdachte en de medeverdachten verdeeld. Van dat geld werden ook, zo blijkt ook uit de verklaring van [medeverdachte], auto’s gehuurd om naar locaties te rijden om wederom oudere, kwetsbare, mensen hun bankpas en pincode afhandig te maken. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte ten aanzien van feit 2 nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn medeverdachten en dat zijn bijdrage, het pinnen van het geld, van voldoende gewicht is.
Pleegplaats België
Uit het dossier blijkt dat op 25 januari 2021 tussen 15:19 en 15:39 uur in Nederland meerdere bedragen zijn gepind van de rekening van aangever [slachtoffer 8]. De verdachte heeft bekend dat hij degene is geweest die deze pintransacties heeft verricht. Vervolgens is met dezelfde pas, om 17:04 en 17:22 uur, in winkels geld gepind in Antwerpen (België). Het gaat om een totaalbedrag van € 4.850,00. De verdachte ontkent dat hij dit bedrag heeft gepind. Uit het dossier blijkt dat de bankpas van [slachtoffer 8] waarmee in België geld is gepind, op 28 januari 2021 bij de verdachte wordt aangetroffen. De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat de verdachte in ieder geval deze bankpas in zijn bezit had kort voor het pinnen België, maar ook nog drie dagen na het pinnen in België. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte degene is geweest die deze pintransacties in België heeft verricht.
4.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 2
hij op tijdstippen in de periode van 6 december 2020 tot en met 6 februari 2021 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen en in België alleen, telkens een of meerdere geldbedrag(en), die toebehoorde(n) aan
- [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en
- [slachtoffer 5] en
- [slachtoffer 6] en
- [slachtoffer 7] en
- [slachtoffer 8]
- [slachtoffer 9]
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader(s) die weg te nemen geldbedragen telkens onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door telkens gebruik te maken van een bankpas en bijbehorende pincode die niet aan verdachte en zijn mededader(s) toebehoorde(n);
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd
en diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de verdachte een taakstraf op te leggen naast een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, als ook de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Aard en ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen plegen van zes diefstallen met valse sleutels, waarbij verschillende geldbedragen van de bankrekeningen van aangevers zijn gepind. Ook heeft hij bij twee winkels in België voor bijna € 5.000,00 euro aan luxe goederen gekocht onder gebruikmaking van een eerder door oplichting verkregen bankpas met bijbehorende pincode. Oudere, goedgelovige mensen zijn hierbij gedupeerd. Om dit alles heeft de verdachte zich geenszins bekommerd. Voor hem stond destijds kennelijk slechts zijn eigen financiële gewin voorop. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 december 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft ook kennis genomen van de verschillende reclasseringsrapportages die over de verdachte zijn opgesteld. De rechtbank neemt daarnaast de proceshouding van de verdachte mee, waaruit blijkt dat hij bereid is eventuele schade aan de slachtoffers te vergoeden.
Uitgangspunt
De rechtbank is van oordeel dat gelet op wat hiervoor is overwogen over de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit het opleggen van een onvoorwaardelijke taakstraf passend is. De rechtbank acht een taakstraf van 240 uren passend en geboden. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen wat in soortgelijke zaken doorgaans aan straffen wordt opgelegd. De rechtbank realiseert zich dat de officier van justitie een andere en ook veel hogere straf heeft geëist. De rechtbank komt echter tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie en is daarnaast van oordeel dat de eis van officier van justitie te hoog is.
Overschrijding redelijke termijn
In onderhavige zaak heeft het lang geduurd voor er een vonnis is gewezen. In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Bij de uitleg van dit grondrecht wordt als uitgangspunt genomen dat een strafzaak bij de rechtbank moet zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit strafvervolging zal worden ingesteld.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de aanvangsdatum van de redelijke termijn moet worden gesteld op 20 april 2021, de datum van de aanhouding en inverzekeringstelling van de verdachte. Nu het eindvonnis op 28 januari 2025 wordt gewezen, is de termijn van twee jaren overschreden met ruim 21 maanden. De rechtbank is van oordeel dat hieraan meerdere oorzaken ten grondslag liggen, maar dat deze vertraging op geen enkele wijze aan de verdachte is te wijten. Ter compensatie van de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank afwijken van het omschreven uitgangspunt hierboven en de taakstraf met de helft verminderen.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 120 uren passend en geboden is, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank waardeert elke dag die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, op twee uur te verrichten arbeid.

8.Vorderingen van de benadeelde partijen t.a.v. feit 1

8.1
De vorderingen
Namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 7], [slachtoffer 8], [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] is door Slachtofferhulp Nederland een vordering tot schadevergoeding van € 475,00 ingediend tegen de verdachte (en zijn medeverdachten) wegens immateriële schade die zij als gevolg van hetgeen onder feit 1 is ten laste gelegd zouden hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Standpunt van de officier van justitie
Het standpunt van de officier van justitie is ten aanzien van de vorderingen die zijn ingediend door de benadeelde partij [slachtoffer 1], [slachtoffer 7], [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] gelijk. De officier van justitie heeft gevorderd die vorderingen hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie vordert de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 10] af te wijzen, aangezien de verdachte in de zaak van deze benadeelde partij niet als verdachte is aangemerkt.
8.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte verzoekt de vorderingen van slachtoffer [slachtoffer 10] en [slachtoffer 2] af te wijzen en refereert zich met betrekking tot alle overige ingediende vorderingen aan het oordeel van de rechtbank.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 10]
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een rechtstreeks verband tussen de ingediende vordering en het bewezenverklaarde feit, omdat de gevorderde schade ziet op een feit dat aan de verdachte niet wordt verweten. De rechtbank zal de vordering daarom afwijzen. De rechtbank zal bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
[slachtoffer 1], [slachtoffer 7], [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9]
De rechtbank begrijpt, gelet op de onderbouwing daarvan, dat de gevraagde vergoeding voor de immateriële schade voortvloeit uit hetgeen de aangevers is overkomen onder feit 1: de oplichting. Nu de rechtbank de verdachte ten aanzien van feit 1 heeft vrijgesproken, zal zij de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De rechtbank zal bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

9.Vordering van de benadeelde partij de [bank] t.a.v. feit 2

De vordering
Namens de benadeelde partij [bank] heeft [gemachtigde], gevolmachtigde, een vordering tot schadevergoeding ingediend van in totaal € 12.410,00 aan materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden. De [bank] heeft de aangevers [slachtoffer 2], [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] schadeloos gesteld voor het bedrag dat van hun rekeningen is opgenomen als gevolg van de diefstal met valse sleutels.
Het gevorderde materiële schadebedrag bestaat uit:
  • Uitgekeerde schadeloosstelling aan [slachtoffer 2] ter hoogte van € 950,00;
  • Uitgekeerde schadeloosstelling aan [slachtoffer 7] ter hoogte van
  • Uitgekeerde schadeloosstelling aan [slachtoffer 8] ter hoogte van
  • Onderzoekskosten ter hoogte van € 360,00.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de [bank] hoofdelijk wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt het deel van de vordering dat ziet op slachtoffer [slachtoffer 2] af te wijzen en refereert zich ten aanzien van het overige aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 2]
Benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft schade geleden als gevolg van het onder feit 2 ten laste gelegde. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet als medepleger kan worden aangemerkt ten aanzien van dit slachtoffer en heeft hem hiervan partieel vrijgesproken. Het rechtstreekse verband ontbreekt hier. De rechtbank zal de [bank] in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
[slachtoffer 7]
Benadeelde partij [slachtoffer 7] heeft schade geleden als gevolg van het door de verdachte bewezenverklaarde handelen onder feit 2. De gevorderde schade vloeit hier rechtstreeks uit voort en de rechtbank komt een vergoeding voor de gestelde materiële schade ook billijk voor. De rechtbank zal de vordering geheel toewijzen voor een bedrag van € 1.250,00. Dit vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De [bank] heeft [slachtoffer 7] op deze datum schadeloos gesteld.
[slachtoffer 8]
De rechtbank oordeelt dat de gevorderde schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit, zowel voor het gepinde geld in Nederland als in België. De rechtbank zal de vordering geheel toewijzen voor een bedrag van € 9.850,00. Dit vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De [bank] heeft [slachtoffer 8] op deze datum schadeloos gesteld.
Onderzoekskosten
De onderzoekskosten die de [bank] stelt te hebben gemaakt zien onder meer op het beoordelen van de aangifte van de benadeelde partijen en het besluiten of zij in aanmerking komen voor een schade-uitkering. De rechtbank is van oordeel dat deze materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. Het gevorderde bedrag acht de rechtbank ook billijk. Dat de verdachte partieel is vrijgesproken ten aanzien van twee slachtoffers maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank zal de vordering geheel toewijzen voor het bedrag van € 360,00. Dit vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 januari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
Conclusie
De rechtbank is al met al van oordeel dat de vordering van de [bank] gedeeltelijk moet worden toegewezen tot een bedrag van € 11.460,00, vermeerderd met de wettelijke rente als genoemd in het dictum.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Hoofdelijkheid
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat de verdachte voor een deel van dit bedrag, namelijk
€ 6.610,00 vermeerderd met de wettelijke rente als genoemd in het dictum, hoofdelijk aansprakelijk is. Indien een medeverdachte het bedrag van € 6.610,00 vermeerderd met de wettelijke rente als genoemd in het dictum, geheel of gedeeltelijk heeft betaald, is de verdachte in zoverre bevrijd. Voor het overige deel van het bedrag, te weten € 4.850,00 vermeerderd met de wettelijke rente als genoemd in het dictum, is de verdachte zelf volledig aansprakelijk.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen [kort gezegd: diefstal door twee of meer verenigde personen met valse sleutel, meermalen gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 22c, 22d, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder feit 2 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4.6 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
120 [honderdtwintig] urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 [zestig] dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Benadeelde partijen t.a.v. feit 1
[slachtoffer 10]
Wijst af de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 10] geleden immateriële schade. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
[slachtoffer 1]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
[slachtoffer 7]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 7] niet-ontvankelijk in de vordering. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
[slachtoffer 8]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 8] niet-ontvankelijk in de vordering. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
[slachtoffer 9]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 9] niet-ontvankelijk in de vordering. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Benadeelde partij t.a.v. feit 2
[bank]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [bank] geleden schade tot een bedrag van
€ 11.460,00(zegge: elfduizendvierhonderdzestig euro), bestaande uit materiële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag van
€ 11.460,00wordt vermeerderd met de wettelijke rente:
- over een bedrag van € 1.250,00 met ingang van 16 februari 2021;
- over een bedrag van € 9.850,00 met ingang van 26 januari 2021;
- over een bedrag van € 360,00 met ingang van 13 januari 2025.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Bepaalt dat de verdachte voor een deel van dit bedrag, namelijk € 6.610,00 vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 26 januari 2021, hoofdelijk aansprakelijk is. Indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, is de verdachte in zoverre bevrijd. Voor het overige deel van het bedrag, te weten € 4.850,00 vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 26 januari 2021, is de verdachte zelf volledig aansprakelijk.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer [bank], van een bedrag van € 11.460,00 (zegge: elfduizendvierhonderdzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 92 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hiervoor genoemde aanvangsdata tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover het bedrag van € 6.610,00 (zegge: zesduizendzeshonderdtien euro), vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 26 januari 2021, of een gedeelte daarvan reeds door of namens één van de medeverdachte(n) aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. D.H. Bakker en mr. M.S. Neervoort, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers, mr. E. Saelens en mr. M. van Splunter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 januari 2025.