ECLI:NL:RBNHO:2025:800

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
15/078301-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met valse sleutel door middel van babbeltruc gericht op oudere slachtoffers

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met drie medeverdachten in de periode van 6 december 2020 tot en met 6 februari 2021 meerdere oudere slachtoffers heeft opgelicht door middel van een babbeltruc. De verdachte werd beschuldigd van vijf diefstallen met valse sleutel, waarbij hij met de verwisselde bankpassen van de slachtoffers geld heeft gepind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet als medepleger van de oplichtingen kan worden aangemerkt, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de diefstallen. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder de bank en de slachtoffers, beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de bank, die de slachtoffers had schadeloosgesteld voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/078301-21
Uitspraakdatum: 28 januari 2025
Tegenspraak
Verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 januari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. M.A. Hobbelink en van hetgeen door de verdachte en de raadsman van de verdachte, mr. S.C. van Klaveren, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij (op een of meerdere tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 6 december 2020 tot en met 17 februari 2021 in de gemeente Langedijk en/of Zaandam en/of Castricum en/of Amersfoort en/of Amsterdam en/of Spijkenisse en/of Rotterdam en/of Purmerend en/of
Hardinxveld-Giessendam, althans (telkens) in Nederland en/of in België tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door (telkens) het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, personen te weten:
- ( zaak 1) [slachtoffer 1]
- ( zaak 4) [slachtoffer 2] en/of
- ( zaak 28) [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of
- ( zaak 32) [slachtoffer 5] en/of
- ( zaak 34) [slachtoffer 6] en/of
een of meer andere personen te weten:
- ( zaak 26) [slachtoffer 7] en/of
- ( zaak 33) [slachtoffer 8] en/of
- ( zaak 36) [slachtoffer 9]
heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een bankpas en/of (bijbehorende) pincode, door
- telefonisch contact te zoeken met voornoemde personen met de mededeling dat er een pakketje zal worden bezorgd en/of
- naar de woning van voornoemde personen te gaan en zich voor te doen als pakketbezorger en/of
- voornoemde personen ter plaatse te verzoeken om een (klein) bedrag te pinnen voor ontvangst en/of bezorging van het poststuk en/of
- ( vervolgens) een bankpas op naam van een ander persoon terug te geven;
Feit 2
hij (op een of meerdere tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 6 december 2020 tot en met 16 februari 2021 in de gemeente Langedijk en/of Zaandam en/of Castricum en/of Amersfoort en/of Amsterdam en/of Rotterdam en/of Purmerend, althans (telkens) in Nederland en/of in België tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans
alleen, (telkens) een of meerdere geldbedrag(en), in elk geval enig(e) goed(eren), dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan
- ( zaak 1) [slachtoffer 1]
- ( zaak 4) [slachtoffer 2] en/of
- ( zaak 28) [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of
- ( zaak 32) [slachtoffer 5] en/of
- ( zaak 34) [slachtoffer 6] en/of
een of meer andere personen te weten:
- ( zaak 26) [slachtoffer 7] en/of
- ( zaak 33) [slachtoffer 8] en/of
- ( zaak 36) [slachtoffer 9]
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of haar mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedrag(en) (telkens) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door
(telkens) gebruik te maken van een bankpas en/of (bijbehorende) pincode die niet aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n).

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Standpunten van partijen

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte partieel vrij te spreken van de oplichting (feit 1) en diefstal met valse sleutel (feit 2) ten aanzien van aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 9]. De officier van justitie heeft verder gerekwireerd tot bewezenverklaring van de overige zaken onder de feiten 1 en 2.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1, omdat de verdachte niet als medepleger van de oplichtingen kan worden aangemerkt. Het enkele feit dat mogelijk telefonisch contact is geweest tussen de verdachte en één of meer van de medeverdachten is onvoldoende om te spreken van de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde stelt de raadsman zich op het standpunt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de zaken betreffende de aangevers [slachtoffer 1], [slachtoffer 5], [slachtoffer 6], [slachtoffer 6], [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9]. Hiertoe voert de raadsman aan dat blijkens zendmastgegevens van het telefoonnummer van de verdachte, hij niet aan de pinlocaties kan worden gekoppeld. Het enkele feit dat de verdachte wel eens een auto heeft gehuurd, is niet voldoende om tot medeplegen te komen. De raadsman refereert zich voor wat betreft feit 2 aan het oordeel van de rechtbank als het gaat om de aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]/[slachtoffer 4]. De verdachte herkent zichzelf op de camerabeelden als degene die in deze zaken heeft gepind.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Inleiding
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast.
Op 28 januari 2021 is aangifte gedaan door de toen 89-jarige mevrouw [slachtoffer 6]. Zij verklaarde dat ze telefonisch was benaderd door een vrouw die zich voorstelde als medewerkster van [pakjesbezorgbedrijf] en dat er iemand bij haar langs zou komen met een pakketje. Na ongeveer 20 minuten werd er bij haar aangebeld door een vrouw die zich voordeed als medewerkster van [pakjesbezorgbedrijf]. Deze vrouw had een envelop met daarin een cadeaukaart bij zich. Om de cadeaukaart in ontvangst te kunnen nemen moest er één euro worden gepind. Later bleek dat door de vrouw de pinpas van [slachtoffer 6] was verwisseld en dat zij de pinpas van iemand anders had teruggekregen. Vervolgens is met de pinpas van [slachtoffer 6] op diezelfde dag meerdere keren gepind en zijn er bedragen van haar rekening gehaald.
Naar aanleiding van deze aangifte is door de politie een landelijk onderzoek opgestart en is gebleken dat nog 42 andere aangevers, allemaal van (zeer) hoge leeftijd, op soortgelijke manier zijn opgelicht en dat na de oplichting geld van de rekening is opgenomen. Hiervoor zijn uiteindelijk vier verdachten aangehouden, waaronder de verdachte. Aan hem zijn onder de feiten 1 en 2 acht oplichtingen en acht gekwalificeerde diefstallen ten laste gelegd. De vraag die aan de rechtbank voorligt is of de verdachte als (mede)pleger van deze feiten kan worden aangemerkt.
4.2
Vrijspraak feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Hoewel uit het dossier volgt dat het telefoonnummer van verdachte enkele keren zendmasten aanstraalt in de buurt van de locaties waar een aantal van de aangevers is opgelicht, oordeelt de rechtbank dat dit enkele gegeven onvoldoende is om de verdachte als medepleger van die oplichtingen aan te merken. Het feit dat hij later met de naar aanleiding van die oplichtingen verkregen bankpassen een aantal keren heeft gepind, maakt niet dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 tenlastegelegde oplichtingen.
4.3
Partiële vrijspraak feit 2 – [slachtoffer 1], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 9]
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte medepleger is van de gekwalificeerde diefstal in de zaken van de aangevers [slachtoffer 1], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 9]. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de verdachte aanwezig is geweest op de pinlocaties of een andere wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan deze diefstallen. Ten aanzien van de diefstal met de bankpas van aangever [slachtoffer 6] blijkt dat de telefoon van de verdachte weliswaar zendmasten aanstraalt in de buurt van de pinlocatie, namelijk in Rotterdam, maar de verdachte woonde daar, hetgeen zijn aanwezigheid daar kan verklaren. Uit het dossier blijkt dat de verdachte rond de tijdstippen van het pinnen telefonisch contact onderhield met een medeverdachte uit dit dossier, maar de rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat deze contacten verband hielden met de ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal. De rechtbank spreekt de verdachte daarom partieel vrij van de diefstallen met valse sleutel van de aangevers [slachtoffer 1], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 9].
4.4
Partiële vrijspraak pleegplaats België feit 2
Ten aanzien van feit 2 is de rechtbank – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat de verdachte betrokken is geweest bij het gebruik van de bankpas van aangever [slachtoffer 8] in België. Het enkele feit dat de medeverdachte anderhalf uur daarvoor betrokken is geweest bij het pinnen van geld in Nederland met de weggenomen bankpas van [slachtoffer 8] is daarvoor onvoldoende. Dat betekent dat ten aanzien van feit 2 de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken waar het de tenlastegelegde pleegplaats België betreft.
4.5
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank oordeelt het onder feit 2 ten laste gelegde – ten aanzien van aangevers [slachtoffer 6], [slachtoffer 5], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3]/[slachtoffer 4] en [slachtoffer 8] – wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
De rechtbank zal hieronder motiveren hoe zij tot de bewezenverklaring is gekomen.
4.6
Bewijsoverweging ten aanzien van het medeplegen (feit 2)
Uit het dossier blijkt dat meerdere verdachten betrokken zijn bij het onder feit 2 ten laste gelegde. De verdachte heeft bekend dat hij, als degene die gepind heeft, betrokken is geweest bij de diefstallen met gebruikmaking van een weggenomen bankpas ten aanzien van de aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]/[slachtoffer 4]. De rechtbank zal hieronder uitleggen waarom zij de betrokkenheid van de verdachte aanmerkt als medeplegen.
Medeplegen
Voor een bewezenverklaring van het medeplegen van een strafbaar feit moet sprake zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met één of meerdere anderen. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die ook met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte.
[slachtoffer 7]
Uit het dossier blijkt dat vlak na de oplichting (feit 1), op 16 januari 2021 om 16:47 uur, door één van de medeverdachten geld van de bankrekening van aangever [slachtoffer 6] is gepind aan het Smaragdplein in Utrecht. Rond het tijdstip van pinnen, om 16:40 uur, straalt het telefoonnummer van de verdachte een zendmast aan in Utrecht, aan de Admiraal Helfrichlaan. De afstand tussen de pinlocatie en de Admiraal Helfrichlaan is 9 minuten met de auto. Gelet op de verklaring van de verdachte dat hij wel eens een auto huurde om naar verschillende zogenaamde oplichtingslocaties af te reizen, acht de rechtbank het aannemelijk dat de verdachte ten aanzien van deze zaak met de auto naar Utrecht is afgereisd, één van de medeverdachten met de bankpas van [slachtoffer 6] geld heeft opgenomen en zij kort daarna elkaar weer hebben getroffen. Relevant hierbij is ook dat de verdachte gedurende de dag telefonisch contact heeft met medeverdachte [medeverdachte], die op zijn beurt ook weer in contact stond met degene die het geld van de rekening heeft gepind. Uit de verklaring van [medeverdachte] blijkt dat na een succesvolle pintransactie (een deel van) de buit in de auto werd verdeeld onder de medeverdachten. Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat de verdachte als medepleger van de gekwalificeerde diefstal kan worden aangemerkt.
[slachtoffer 5]
Op 21 januari 2021, rond 15:35 uur, is bij een geldautomaat in Amersfoort geld van de bankrekening van de aangever opgenomen. Later die dag, rond 19:24 en 19:42 uur, is in Rotterdam opnieuw met gebruik van de bankpas van aangever geld van de rekening van de aangever opgenomen. Uit de zendmastgegevens van het telefoonnummer van de verdachte blijkt dat zijn telefoonnummer die dag zendmasten aanstraalt in Nijkerk, om 14:54 uur, in Hoogland, om 15:36 uur, in Baarn om 15:46 uur en in Rotterdam om 19:46 uur. Gelet op de hiervoor al weergegeven verklaring van de verdachte dat hij wel eens een auto huurde om naar verschillende zogenaamde oplichtingslocaties af te reizen, acht de rechtbank het op basis van deze gegevens ook in deze zaak aannemelijk dat de verdachte met één of meer van zijn medeverdachten met de auto naar, of in de buurt van, de betreffende pinlocaties is gereden. Uit het dossier blijkt dat het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte] die dag rond 14.45 ook een zendmast aanstraalt in Nijkerk en dat de verdachte en [medeverdachte] gedurende de dag telefonisch contact met elkaar hebben. Voorts blijkt uit het dossier dat [medeverdachte] die dag telefonisch in contact staat met degene die de pintransacties heeft uitgevoerd. Uit de verklaring van [medeverdachte] blijkt, zoals hiervoor aangegeven, dat na een succesvolle pintransactie (een deel van) de buit in de auto werd verdeeld onder de medeverdachten. Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat de verdachte als medepleger van de gekwalificeerde diefstal kan worden aangemerkt.
[slachtoffer 8]
Op 25 januari 2021 is op verschillende tijdstippen en plaatsen geld van de bankrekening van aangever opgenomen; drie keer in Bergen op Zoom (om 15.15, 15.19 en 15.20 uur) en later op de dag twee keer in Huijbergen, om 15.39 en 15.40 uur. Uit het dossier blijkt dat het telefoonnummer van de verdachte om 15.31 uur een zendmast aanstraalt in Bergen op Zoom en dat hij zich met de auto op 9 minuten afstand bevindt van de pinlocatie aldaar. Tevens is er gedurende de dag telefonisch contact met medeverdachte [medeverdachte]. Voorts blijkt uit het dossier dat [medeverdachte] die dag telefonisch in contact staat met degene die de pintransacties heeft uitgevoerd. En ook ten aanzien van deze zaak wijst de rechtbank op de verklaring van [medeverdachte] dat na een succesvolle pintransactie (een deel van) de buit in de auto werd verdeeld onder de medeverdachten. Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat de verdachte als medepleger van de gekwalificeerde diefstal kan worden aangemerkt.
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]/[slachtoffer 4]
Zoals hiervoor aangegeven is de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat de verdachte degene is geweest die in de zaken van de aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]/[slachtoffer 4], degene geweest die met de eerder door oplichting verkregen bankpassen en bijbehorende pincodes geld heeft gepind. Dat geld is, zo blijkt onder meer uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte], na het pinnen meteen in de auto onder de verdachte en de medeverdachten verdeeld. Van dat geld werden ook, zo blijkt ook uit de verklaring van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte], auto’s gehuurd om naar locaties te rijden om wederom oudere, kwetsbare, mensen hun bankpas en pincode afhandig te maken. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte ten aanzien van feit 2 nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn medeverdachten en dat zijn bijdrage, het pinnen van het geld, van voldoende gewicht is.
4.7
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 2
hij op tijdstippen in de periode van 6 december 2020 tot en met 6 februari 2021 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, telkens een of meerdere geldbedrag(en), die toebehoorde(n) aan
- [slachtoffer 2] en
- [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en
- [slachtoffer 5] en
- [slachtoffer 7] en
- [slachtoffer 8]
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader(s) die weg te nemen geldbedrag(en) telkens onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door telkens gebruik te maken van een bankpas en bijbehorende pincode die niet aan verdachte en zijn mededader(s) toebehoorde(n).
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.
7. Motivering van de straf
7.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, als ook de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Aard en ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen plegen van vijf diefstallen met valse sleutels, waarbij verschillende geldbedragen van bankrekeningen van aangevers zijn gepind. Oudere, goedgelovige mensen zijn hierbij gedupeerd. Om dit alles heeft de verdachte zich geenszins bekommerd. Voor hem stond destijds kennelijk slechts zijn eigen financiële gewin voorop. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 9 december 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft ook kennis genomen van de verschillende reclasseringsrapportages die over de verdachte zijn opgesteld. De rechtbank neemt daarnaast de proceshouding van de verdachte mee, waaruit blijkt dat hij bereid is eventuele schade aan de slachtoffers te vergoeden.
Uitgangspunt
De rechtbank is van oordeel dat gelet op wat hiervoor is overwogen over de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit het opleggen van een onvoorwaardelijke taakstraf passend is. De rechtbank acht alles afwegende een taakstraf van 240 uren passend en geboden. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen wat in soortgelijke zaken doorgaans aan straffen wordt opgelegd. De rechtbank realiseert zich dat de officier van justitie een andere en ook veel hogere straf heeft geëist. De rechtbank komt echter tot een geheel andere bewezenverklaring dan de officier van justitie en is daarnaast van oordeel dat de eis van officier van justitie te hoog is.
Overschrijding redelijke termijn
In onderhavige zaak heeft het lang geduurd voor er een vonnis is gewezen. In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Bij de uitleg van dit grondrecht wordt als uitgangspunt genomen dat een strafzaak bij de rechtbank moet zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit strafvervolging zal worden ingesteld.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de aanvangsdatum van de redelijke termijn moet worden gesteld op 19 april 2021, de datum van de aanhouding en inverzekeringstelling van de verdachte. Nu het eindvonnis op 28 januari 2025 wordt gewezen, is de termijn van twee jaren overschreden met ruim 21 maanden. De rechtbank is van oordeel dat hieraan meerdere oorzaken ten grondslag liggen, maar dat deze vertraging op geen enkele wijze aan de verdachte is te wijten. Ter compensatie van de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank afwijken van het omschreven uitgangspunt hierboven en de taakstraf met de helft verminderen.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 120 uren passend en geboden is, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank waardeert elke dag die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, op twee uur te verrichten arbeid.

8.Vorderingen van de benadeelde partijen t.a.v. feit 1

8.1
De vorderingen
Namens de benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 7], [slachtoffer 8], [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] is door Slachtofferhulp Nederland een vordering tot schadevergoeding van € 475,00 ingediend tegen de verdachte (en zijn medeverdachten) wegens immateriële schade die zij als gevolg van hetgeen onder feit 1 is ten laste gelegd zouden hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Standpunt van de officier van justitie
Het standpunt van de officier van justitie is ten aanzien van de vorderingen die zijn ingediend door de benadeelde partij [slachtoffer 1], [slachtoffer 6], [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] gelijk. De officier van justitie heeft gevorderd die vorderingen hoofdelijk toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie vordert de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 10] af te wijzen, aangezien de verdachte in de zaak van deze benadeelde partij niet als verdachte is
aangemerkt.
8.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 10] af te wijzen. De raadsman verzoekt primair de benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 6], [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] niet-ontvankelijk te verklaren in hun vordering, aangezien de vorderingen zien op feit 1 en daarvoor heeft de raadsman verzocht de verdachte vrij te spreken. Indien de rechtbank van oordeel is dat de vorderingen zien op feit 2, verzoekt de raadsman subsidiair ook tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partijen, omdat de verdachte in deze zaken niet de pinner is en dus geen sprake is van medeplegen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 10]
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een rechtstreeks verband tussen de ingediende vordering en het bewezenverklaarde feit, omdat de gevorderde schade ziet op een feit dat aan de verdachte niet wordt verweten. De rechtbank zal de vordering daarom afwijzen. De rechtbank zal bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
[slachtoffer 1], [slachtoffer 6], [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9]
De rechtbank begrijpt, gelet op de onderbouwing daarvan, dat de gevraagde vergoeding voor de immateriële schade voortvloeit uit hetgeen de aangevers is overkomen onder feit 1: de oplichting. Nu de rechtbank de verdachte ten aanzien van feit 1 heeft vrijgesproken, zal zij de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De rechtbank zal bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

9.Vordering van de benadeelde partij de [bank] t.a.v. feit 2

De vordering
Namens de benadeelde partij [bank] heeft [gemachtigde], gevolmachtigde, een vordering tot schadevergoeding ingediend van in totaal € 12.410,00 aan materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden. De [bank] heeft de aangevers [slachtoffer 2], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8] schadeloos gesteld voor het bedrag dat van hun rekeningen is opgenomen als gevolg van de diefstal met valse sleutels.
Het gevorderde materiële schadebedrag bestaat uit:
  • Uitgekeerde schadeloosstelling aan [slachtoffer 2] ter hoogte van € 950,00;
  • Uitgekeerde schadeloosstelling aan [slachtoffer 7] ter hoogte van € 1.250,00;
  • Uitgekeerde schadeloosstelling aan [slachtoffer 8] ter hoogte van € 9.850,00;
  • Onderzoekskosten ter hoogte van € 360,00.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de [bank] hoofdelijk wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor het deel van de vordering die ziet op aangever [slachtoffer 2], mits de vordering hoofdelijk wordt toegewezen. Ten aanzien van de vordering die ziet op [slachtoffer 8] en [slachtoffer 6] verzoekt de raadsman de [bank] in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de verdachte niet de (aan)beller of de pinner is geweest en hij voorts niet als medepleger bij deze feiten kan worden aangemerkt. Met betrekking tot de onderzoekskosten refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank tot een bedrag van € 120,00. De raadsman verzoekt de [bank] voor het overige deel in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 2]
Benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft schade geleden als gevolg van het door de verdachte bewezenverklaarde handelen onder feit 2. De geleden materiële schade is door de [bank] vergoed. De door de [bank] gevorderde schade vloeit hier rechtstreeks uit voort en de rechtbank komt een vergoeding voor de gestelde materiële schade ook billijk voor. De rechtbank zal de vordering geheel toewijzen voor een bedrag van € 950,00. Dit vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De [bank] heeft [slachtoffer 2] op deze datum schadeloos gesteld.
[slachtoffer 7]
Benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft schade geleden als gevolg van het door de verdachte bewezenverklaarde handelen onder feit 2. De geleden materiële schade is door de [bank] vergoed. De door de [bank] gevorderde schade vloeit hier rechtstreeks uit voort en de rechtbank komt een vergoeding voor de gestelde materiële schade ook billijk voor. De rechtbank zal de vordering geheel toewijzen voor een bedrag van € 1.250,00. Dit vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 februari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De [bank] heeft [slachtoffer 6] op deze datum schadeloos gesteld.
[slachtoffer 8]
De rechtbank oordeelt dat de door de [bank] gevorderde schade voor een deel rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit, met dien verstande dat de vordering voor wat betreft het geld dat in Nederland is gepind – namelijk € 5.000,00 – kan worden toegewezen. Het resterende bedrag komt niet voor vergoeding in aanmerking, omdat niet bewezen is verklaard dat de verdachte als medepleger van de diefstal met een valse sleutel in België kan worden aangemerkt. Het rechtstreekse verband ontbreekt hier. De rechtbank zal de vordering daarom gedeeltelijk toewijzen voor een bedrag van € 5.000,00. Dit vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 januari 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De [bank] heeft [slachtoffer 8] op deze datum schadeloos gesteld.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Onderzoekskosten
De onderzoekskosten die de [bank] stelt te hebben gemaakt zien op onder meer op het beoordelen van de aangifte van de benadeelde partijen en het besluiten of zij in aanmerking komen voor een schade-uitkering. De rechtbank is van oordeel dat deze materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezen verklaarde feit. Het gevorderde bedrag acht de rechtbank ook billijk. Dat de verdachte partieel is vrijgesproken van een deel van feit 2 maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank zal de vordering geheel toewijzen voor het bedrag van € 360,00. Dit vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 januari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening.
Conclusie
De rechtbank is al met al van oordeel de vordering van de [bank] gedeeltelijk moet worden toegewezen tot een bedrag van € 7.560,00, vermeerderd met de wettelijke rente als genoemd in het dictum.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Hoofdelijkheid
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien een medeverdachte dit bedrag (te weten
€ 7.560,00, vermeerderd met de wettelijke rente als genoemd in het dictum) geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen [kort gezegd: diefstal door twee of meer verenigde personen met valse sleutel, meermalen gepleegd] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 22c, 22d, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.7. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder feit 2 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
120 [honderdtwintig] urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 60 [zestig] dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Benadeelde partijen t.a.v. feit 1
[slachtoffer 10]
Wijst af de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 10] geleden immateriële schade. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
[slachtoffer 1]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
[slachtoffer 7]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 7] niet-ontvankelijk in de vordering. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
[slachtoffer 8]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 8] niet-ontvankelijk in de vordering. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
[slachtoffer 9]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 9] niet-ontvankelijk in de vordering. Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Benadeelde partij t.a.v. feit 2
[bank]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [bank] geleden schade tot een bedrag van
€ 7.560,00(zegge: zevenduizendvijfhonderdzestig euro).
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag van
€ 7.560,00wordt vermeerderd met de wettelijke rente:
- over een bedrag van € 950,00 met ingang van 19 december 2020;
- over een bedrag van € 1.250,00 met ingang van 16 februari 2021;
- over een bedrag van € 5.000,00 met ingang van 26 januari 2021;
- over een bedrag van € 360,00 met ingang van 13 januari 2025.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Bepaalt dat indien een medeverdachte het bedrag van € 7.560,00 vermeerderd met de hiervoor genoemde wettelijke rente geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van slachtoffer [bank], van een bedrag van € 7.560,00 (zegge: zevenduizendvijfhonderdzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door maximaal 72 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hiervoor genoemde aanvangsdata tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Voorlopige hechtenis
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. D.H. Bakker en mr. M.S. Neervoort, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers, mr. E. Saelens en mr. M. van Splunter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 januari 2025.