ECLI:NL:RBNHO:2025:7937

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
C/15/365176 / HA RK 25-71
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen beslissing griffier over griffierechten en splitsing van zaken

In deze beschikking van de Rechtbank Noord-Holland, uitgesproken op 16 juli 2025, is het verzoek van verzoekers om het besluit tot splitsing van vier zaken ongedaan te maken en de heffing van aanvullende griffierechten te herzien, behandeld. Verzoekers, bestaande uit verschillende besloten vennootschappen, hebben op 9 mei 2025 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 29 lid 1 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz). De rechtbank heeft op 24 juni 2025 een nadere onderbouwing van het verzetschrift ontvangen, maar heeft afgezien van een mondelinge behandeling omdat verzoekers dit niet wensten.

De zaak betreft een splitsing die heeft plaatsgevonden na een dagvaarding van 5 november 2024, waarbij verzoekers door verschillende partijen zijn gedagvaard. De rechtbank heeft de oorspronkelijke zaak gesplitst in vier afzonderlijke zaken, wat heeft geleid tot de heffing van extra griffierechten. Verzoekers hebben betoogd dat de splitsing onterecht was en dat de extra griffierechten niet geheven hadden mogen worden, omdat hun rechtspositie als kopers van percelen grond identiek is.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzoekers niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek om de splitsing ongedaan te maken, omdat de procedure van artikel 29 Wgbz niet bedoeld is om de beslissing van de rechtbank tot splitsing aan te vechten. Daarnaast is het verzet tegen de heffing van de aanvullende griffierechten ongegrond verklaard, omdat na de splitsing sprake is van vier afzonderlijke procedures, waarvoor elk afzonderlijk griffierecht moet worden geheven. De rechtbank heeft de verzoekers in hun verzoeken niet-ontvankelijk verklaard en het verzet ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer / rekestnummer: C/15/365176 / HA RK 25-71
Beschikking van 16 juli 2025
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoeker 1] BEHEER B.V.
te [plaats 1],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoeker 2] HOLDING B.V.,
te [plaats 1],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoeker 3] BEHEER B.V.,
te [plaats 2],
4.
[verzoeker 4],
te [plaats 2],
5.
[verzoeker 5],
te [plaats 1],
verzoekende partijen,
hierna samen te noemen: verzoekers,
advocaat: mr. A.G. Moeijes.
tegen
DE GRIFFIER VAN DE RECHTBANK NOORD-HOLLAND,
te Haarlem,
verwerende partij,
hierna te noemen: de griffier.

1.De procedure

1.1.
Op de griffie van deze rechtbank is op 9 mei 2025 een verzoekschrift binnengekomen op grond van artikel 29 lid 1 Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz).
1.2.
Op 24 juni 2025 heeft de rechtbank een nadere schriftelijke onderbouwing van het verzetschrift ontvangen.
1.3.
Van een mondelinge behandeling is afgezien gelet op het bepaalde in artikel 1.6.2 van het toepasselijke Landelijk procesreglement verzoekschriftprocedures, nu verzoekers bij de hiervoor genoemde nadere onderbouwing te kennen hebben gegeven geen mondelinge behandeling te wensen.

2.De feiten

2.1.
Bij dagvaarding van 5 november 2024 hebben [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf] B.V. (hierna gezamenlijk: [betrokkenen]) verzoekers gedagvaard. De griffier heeft op 27 november 2024 (in deze zaak met zaaknummer C/15/359265 / HA ZA 24-658) van verzoekers een griffierecht geheven van € 6.617,00. Verzoekers hebben op 19 februari 2025 gezamenlijk een conclusie van antwoord genomen.
2.2.
De rechtbank heeft de zaak met zaaknummer C/15/359265 / HA ZA 24-658 vervolgens ambtshalve gesplitst in vier afzonderlijke zaken. De drie extra zaken hebben de volgende zaaknummers gekregen: C/15/362903/ HA ZA 25-127, C/15/362905 HA ZA 25-128, C/15/362906/ HA ZA 25-129).
2.3.
Naar aanleiding van voormelde splitsing heeft de griffier bij verzoekers op 13 maart 2025 aanvullend griffierecht geheven. Voor de drie extra zaken is griffierecht geheven voor respectievelijk € 2.889,00, € 6.617,00 en € 2.889,00 (totaal € 12.395,00). De griffier heeft voor de zaak C/15/359265 / HA ZA 24-658 een bedrag van € 3,728,00 in mindering gebracht voor te veel betaald griffierecht. Per saldo hebben verzoekers na de splitsing derhalve € 8.667,00 aan extra griffierechten betaald.
2.4.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 9 april 2025 bepaald dat de vier zaken zullen worden behandeld op één mondelinge behandeling.

3.Het verzoek en de gronden

3.1.
Verzoekers verzoeken om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
Het besluit tot het splitsen van de vier zaken ongedaan te maken en daarmee de subjectieve cumulatie te respecteren en;
II.
Het opleggen van de aanvullende griffierechten te herzien, alsmede om de aanvullende griffierechten te crediteren en daarmee het aanvullende bedrag van € 8.667,00 binnen 14 dagen na de in dezen te wijzen beschikking terug te storten op bankrekening (…) van Tanger Advocaten N.V., kosten rechtens.
3.2.
Verzoekers voeren ter onderbouwing van hun verzoek het volgende aan. [betrokkenen] hebben gekozen om hun vorderingen te bundelen in één dagvaarding aangezien hun rechtspositie als kopers van percelen grond identiek is. Zij staan vernietiging van de koopovereenkomst voor en voeren daartoe aan dat sprake is van een oneerlijke handelspraktijk en dat zij hebben gedwaald. Ook zeggen zij dat er sprake is van een door de (middellijk) bestuurders van de verkopende partij gepleegde onrechtmatige daad. Verzoekers hebben in de conclusie van antwoord uitvoerig verweer gevoerd tegen de stellingen van [betrokkenen] en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen. De verweren zijn ten aanzien van alle eisers identiek, namelijk dat geen sprake is van een oneerlijke handelspraktijk, dat [betrokkenen] niet gedwaald hebben en dat geen sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid. Deze verweren zullen worden behandeld op een zitting die in feite één mondelinge behandeling is in alle vier de zaken.
Gelet op de samenhang in vorderingen én het hierop gevoerde verweer was het niet nodig om de zaken te splitsen en extra griffierechten in rekening te brengen. De geschillen kunnen worden afgedaan in één eindvonnis. Er is ook geen eis in reconventie ingesteld. Er was geen reden de zaken te splitsen met als gevolg aanvullende griffierechten.

4.De beoordeling

4.1.
Verzoekers hebben het verzoek binnen een maand na betaling van het aanvullende griffierecht op 14 april 2025 ingediend en zijn daarmee tijdig in verzet gekomen (artikel 29 lid 1 Wgbz).
Het verzochte sub I
4.2.
Verzoekers geven in hun brief van 9 mei 2025 en de nadere onderbouwing aan dat zij daarmee in verzet komen tegen de beslissing van de griffier tot heffing van het griffierecht. In het petitum verzoeken zij echter allereerst om het besluit van de rechtbank tot splitsing in vier afzonderlijke zaken ongedaan te maken. Daar ziet de procedure van artikel 29 Wgbz echter niet op. Die ziet op verzet tegen de beslissing van de griffier tot heffing van het griffierecht en is niet bedoeld om de beslissing van de rechtbank om een zaak te splitsen te kunnen aantasten. Ten aanzien van het verzochte sub I zullen verzoekers daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het verzochte sub II
4.3.
Ook in het verzochte sub II kunnen verzoekers niet worden gevolgd. Na de splitsing is immers sprake van vier verschillende procedures. Al op die grond dient ingevolge artikel 3 Wgbz in iedere procedure afzonderlijk griffierecht te worden geheven. Van een situatie als bedoeld in artikel 15 lid 1 Wgbz, dat bepaalt dat van partijen die bij dezelfde advocaat of gemachtigde verschijnen en gelijkluidende conclusies nemen of gelijkluidend verweer voeren, slechts eenmaal een gezamenlijk griffierecht wordt geheven, is daarmee geen sprake. Overigens hebben [betrokkenen] individuele vorderingen tegen verzoekers ingesteld en zal de rechtbank, als zij hier aan toekomt, de stellingen van partijen individueel moeten beoordelen. Dat de rechtbank heeft bepaald dat de zaken op één mondelinge behandeling kunnen worden behandeld of dat de geschillen afgedaan kunnen worden in één eindvonnis, maakt niet dat er sprake is van een procedure waarvoor eenmalig griffierecht wordt geheven. Met het besluit tot splitsing zijn vier afzonderlijke zaken als bedoeld in artikel 3 Wgbz ontstaan.
4.4.
De griffier heeft daarom ten aanzien van de extra zaken na splitsing terecht aanvullend griffierecht in rekening gebracht. Het verzet ten aanzien van het verzoek sub II zal daarom ongegrond worden verklaard.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in het eerste deel van hun verzoek (het verzoek sub I),
5.2.
verklaart het verzet overigens ongegrond (het verzoek sub II).
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A. Hoogkamer en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2025.