In deze beschikking van de Rechtbank Noord-Holland, uitgesproken op 16 juli 2025, is het verzoek van verzoekers om het besluit tot splitsing van vier zaken ongedaan te maken en de heffing van aanvullende griffierechten te herzien, behandeld. Verzoekers, bestaande uit verschillende besloten vennootschappen, hebben op 9 mei 2025 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 29 lid 1 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz). De rechtbank heeft op 24 juni 2025 een nadere onderbouwing van het verzetschrift ontvangen, maar heeft afgezien van een mondelinge behandeling omdat verzoekers dit niet wensten.
De zaak betreft een splitsing die heeft plaatsgevonden na een dagvaarding van 5 november 2024, waarbij verzoekers door verschillende partijen zijn gedagvaard. De rechtbank heeft de oorspronkelijke zaak gesplitst in vier afzonderlijke zaken, wat heeft geleid tot de heffing van extra griffierechten. Verzoekers hebben betoogd dat de splitsing onterecht was en dat de extra griffierechten niet geheven hadden mogen worden, omdat hun rechtspositie als kopers van percelen grond identiek is.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzoekers niet-ontvankelijk zijn in hun verzoek om de splitsing ongedaan te maken, omdat de procedure van artikel 29 Wgbz niet bedoeld is om de beslissing van de rechtbank tot splitsing aan te vechten. Daarnaast is het verzet tegen de heffing van de aanvullende griffierechten ongegrond verklaard, omdat na de splitsing sprake is van vier afzonderlijke procedures, waarvoor elk afzonderlijk griffierecht moet worden geheven. De rechtbank heeft de verzoekers in hun verzoeken niet-ontvankelijk verklaard en het verzet ongegrond verklaard.