ECLI:NL:RBNHO:2025:7830

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
15.343041.21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stalking en smaadschrift met contactverbod en schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 3 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van stalking en smaadschrift. De verdachte heeft de aangeefster gedurende een periode van meer dan 14 maanden gestalkt, waarbij hij zich voordeed als iemand die haar hielp, terwijl hij haar in werkelijkheid bedreigde en haar privacy schond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meerdere brieven en afbeeldingen naar de aangeefster en haar omgeving heeft gestuurd, waarin hij haar beschuldigde van sekswerkzaamheden en dreigde haar familie in te lichten. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten, waaronder belaging en smaadschrift, en heeft hem veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar. Tevens is er een contactverbod opgelegd voor de duur van drie jaar. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die immateriële schadevergoeding van € 3.500,- eiste, toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.343041.21 (P)
Uitspraakdatum: 3 juli 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 20 april 2023 en 19 juni 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Duin en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. T. van Nimwegen, advocaat te Tilburg, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2019 tot en met 22 april 2020 te Hoofddorp,
gemeente Haarlemmermeer, en/of (elders) in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig
opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van
[slachtoffer] , door
- meermaals aan die [slachtoffer] één of meerdere brieven en/of één of meerdere (naakt)afbeeldingen van die [slachtoffer] en/of een pakketje te sturen en/of
- meermaals aan de buurtgenoten en/of werkgever van die [slachtoffer] één of meerdere brieven
en/of één of meerdere (naakt)afbeeldingen van die [slachtoffer] te sturen en/of
- meermaals met die [slachtoffer] contact te zoeken via de telefoon en/of whatsapp en/of e-mail
en/of
- meermaals telefonisch contact te zoeken met de buren en/of werkgever van die [slachtoffer] ,
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan
te jagen.
2
hij in of omstreeks de periode van 10 juni 2019 tot en met 22 april 2020 te Hoofddorp,
gemeente Haarlemmermeer, en/of (elders) in Nederland, opzettelijk, de eer en/of de goede
naam van [slachtoffer] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit,
met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften
en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht,
- brieven aan buurtbewoners en/of de werkgever van die [slachtoffer] te sturen, betrekking hebbend op de sekswerkzaamheden die die [slachtoffer] uitoefent/uitoefende
en/of
- ( naakt)afbeeldingen van die [slachtoffer] en/of afbeeldingen van (seksueel getinte) whatsapp-
gesprekken, gevoerd met die [slachtoffer] , aan buurtbewoners en/of de werkgever van die [slachtoffer] te
sturen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte van de beide ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Het standpunt van de verdediging zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het bewijs worden besproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Bewijsoverweging ten aanzien van de feiten 1 en 2
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. De aangeefster heeft tot 10 juni 2019 als webcamgirl gewerkt, waarbij zij voor de camera tegen betaling seksuele handelingen verrichtte.
Begin februari 2019 heeft de aangeefster een whatsappbericht ontvangen van een persoon die zich ‘Dick’ noemde. Deze persoon vroeg of zij tegen vergoeding een ‘gangbang’ met hem wilde hebben. De persoon zei tegen haar dat hij haar telefoonnummer via internet had gevonden. De aangeefster heeft dit telefoonnummer geblokkeerd.
Op 9 juni 2019 heeft de aangeefster vanaf een ander telefoonnummer opnieuw een whatsappbericht van deze persoon ontvangen. Op de vraag van de aangeefster of hij nog steeds een ‘gangbang’ wilde, antwoordde hij: ‘Dat wilde jij toch niet?’. De persoon schreef dat hij bij haar zou langskomen in Hoofddorp en stuurde een foto van haar woning, met daarbij: ‘ [adres] is het toch?’ en: ‘Dan ga ik wel naar de buren op nummer 94 en 98.’ De volgende dag heeft deze persoon haar buurman van nummer 94 gebeld en aan de buurman verteld dat de aangeefster webcamwerkzaamheden verrichtte. De aangeefster is op 10 juni 2019 met de webcamwerkzaamheden gestopt.
Op 25 juni 2019 heeft de aangeefster via de post een envelop ontvangen. In de envelop zat een A4-papier met screenshots van naaktafbeeldingen van de aangeefster terwijl zij webcamwerk verrichtte. Op de achterzijde van de brief stond een tekst waarin zij werd beschuldigd van het verrichten van prostitutiewerkzaamheden, waarbij werd gedreigd dat haar familie en zoon hierover zouden worden ingelicht. Op dezelfde dag hebben verschillende buren van de aangeefster ook een envelop met deze naaktafbeeldingen ontvangen, met daarbij een soortgelijke tekst.
De aangeefster heeft op 16 augustus 2019 opnieuw een brief ontvangen. Ook het hoofdkantoor van het bedrijf waar zij werkte heeft een brief ontvangen met daarbij foto’s van de aangeefster.
Op 6 november 2019 is er twee keer naar het werk van de aangeefster gebeld, waarbij de persoon die belde heeft verteld over het webcamwerk dat de aangeefster deed. Ook op 13 november 2019 heeft deze persoon naar haar werk gebeld.
Op 10 april 2020 heeft de aangeefster bij de politie gemeld dat zij weer een brief had ontvangen. Ook haar directe buren hadden opnieuw een brief gekregen
.Een van deze buren had de brief niet open gemaakt. Deze brief is onderzocht op DNA en vingerafdrukken. Uit dit onderzoek bleek dat zich DNA op de postzegels en op de randen van de brief bevond dat afkomstig kan zijn van de verdachte, met een bewijskracht van meer dan één miljard. Daarnaast bleek een vingerafdruk op de voorzijde van de brief afkomstig te zijn van de verdachte.
Op 22 april 2020 heeft de aangeefster een pakketje bij het politiebureau afgegeven, dat zij per post had ontvangen. In het pakketje zat een T-shirt met een tekst erop. De aangeefster had zo’n zelfde T-shirt gedragen tijdens haar webcamwerkzaamheden. De aangeefster heeft een dag later een brief ontvangen met een foto van de verdachte en op de andere kant een tekst waarin onder meer wordt gevraagd of ze het shirt al heeft aangehad. Het pakket was op 10 april 2020 verstuurd vanaf de bouwmarkt Karwei in Veenendaal. Op de camerabeelden van Karwei was te zien dat de verdachte het pakketje met het T-shirt had verstuurd.
De verdachte was een klant van de aangeefster toen zij nog webcamwerk deed en heeft bekend dat hij het pakketje naar de aangeefster heeft verstuurd.
Verweer van de verdachte
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte slechts op één moment een pakketje naar de aangeefster heeft verstuurd en dat dit onvoldoende is voor het bewijs van de ten laste gelegde feiten. De verdachte ontkent dat hij degene is geweest die de onderzochte brief heeft gestuurd, die de aangeefster in april 2020 aan de politie heeft gegeven. Er is slechts één brief onderzocht op de aanwezigheid van DNA, contaminatie is daarbij niet uitgesloten, en daarom is niet duidelijk wat de bewijskracht van de DNA-match is. De verdachte, zijn buren, zijn werkgever en zijn vrouw hebben bovendien in 2019 ook een brief ontvangen en de verdachte heeft samen met de aangeefster naar de dader gezocht. De verdachte heeft er geen enkel belang bij dat al deze personen van zijn band met de aangeefster afwisten. Dus het is niet logisch dat de verdachte de dader is.
Daarnaast volgt uit het opsporingsonderzoek niet dat alle brieven die de aangeefster en haar buren hebben ontvangen, afkomstig zijn van één persoon. Het dossier bevat meerdere aanknopingspunten dat een onbekend gebleven derde deze feiten heeft gepleegd. Zo is de aangeefster ook een keer door een vrouw gebeld en wordt in de whatsapp berichten voorgesteld om elkaar te ontmoeten, terwijl de verdachte en de aangeefster elkaar al kenden. De verdachte moet dan ook van de beide ten laste gelegde feiten worden vrijgesproken.
Oordeel rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende. Op één van de brieven die de buren van aangeefster hebben ontvangen is het DNA en de vingerafdruk van de verdachte aangetroffen. Deze brief was nog ongeopend. De verdachte heeft hiervoor geen enkele aannemelijke verklaring gegeven. Op grond van dit forensisch bewijs concludeert de rechtbank dat de verdachte deze brief aan de aangeefster heeft verstuurd. Verder heeft de verdachte bekend dat hij het pakketje met het T-shirt naar de aangeefster heeft gestuurd. Een dag later heeft de aangeefster een brief ontvangen, waarin naar dit T-shirt wordt verwezen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de verdachte ook deze brief heeft gestuurd. Deze twee brieven zijn voor wat betreft hun inhoud en de meegestuurde afbeeldingen soortgelijk aan de andere brieven die de aangeefster, haar buren en werkgever hebben ontvangen. Al deze brieven gingen immers over het verrichten van webcam- dan wel prostitutiewerkzaamheden door de aangeefster, en de afbeeldingen in de brieven waren screenshots van de aangeefster terwijl zij in ondergoed of naakt webcamwerkzaamheden verrichtte, of van een whatsappgesprek met de aangeefster over een seksdate. Ook de telefoontjes naar de buren en de werkgever van aangeefster hadden een soortgelijke inhoud. De verdachte was op de hoogte van de webcamwerkzaamheden van de aangeefster en wist wat zich in haar privéleven afspeelde. Gelet op al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte al deze brieven met foto’s van de aangeefster heeft gestuurd, dat hij de telefoongesprekken met de buren en de werkgever van de aangeefster heeft gevoerd, en dat hij de aangeefster telefonisch en via whatsapp heeft lastiggevallen. Dat er een ander (vrouwelijk) persoon bij de ten laste gelegde gedragingen betrokken zou zijn geweest, is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan, en doet overigens ook niet af aan het oordeel dat de verdachte deze gedragingen heeft gepleegd.
De rechtbank acht de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij in de periode van 1 februari 2019 tot en met 22 april 2020 te Hoofddorp,
gemeente Haarlemmermeer en elders in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig
opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van
[slachtoffer] , door
- meermaals aan die [slachtoffer] meerdere brieven en meerdere (naakt)afbeeldingen van die [slachtoffer] en een pakketje te sturen en
- meermaals aan de buurtgenoten en werkgever van die [slachtoffer] meerdere brieven
en meerdere (naakt)afbeeldingen van die [slachtoffer] te sturen en
- meermaals met die [slachtoffer] contact te zoeken via de telefoon en whatsapp
en
- meermaals telefonisch contact te zoeken met de buren en werkgever van die [slachtoffer] ,
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan
te jagen.
2
hij in de periode van 10 juni 2019 tot en met 22 april 2020 te Hoofddorp,
gemeente Haarlemmermeer, en elders in Nederland, opzettelijk, de eer en de goede
naam van [slachtoffer] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit,
met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften
en afbeeldingen verspreid
- brieven aan buurtbewoners en de werkgever van die [slachtoffer] te sturen, betrekking hebbend op de sekswerkzaamheden die die [slachtoffer] uitoefende en
-(naakt)afbeeldingen van die [slachtoffer] en afbeeldingen van seksueel getinte whatsapp-
gesprekken, gevoerd met die [slachtoffer] , aan buurtbewoners en de werkgever van die [slachtoffer] te
sturen.
Wat aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
belaging
feit 2:
smaadschrift
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur, bij niet verrichten te vervangen door 75 dagen hechtenis en tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd in het reclasseringsrapport van 30 juni 2022. De officier van justitie heeft bij haar eis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht om als maatregel (38v Sv) een contactverbod met het slachtoffer op te leggen voor de duur van drie jaar. Als het contactverbod wordt overtreden, moet per overtreding zeven dagen hechtenis worden opgelegd. Verder moet worden bepaald dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de gevorderde taakstraf vanwege de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn te matigen tot 60 uur en om, als een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, daaraan geen bijzondere voorwaarden te verbinden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft de aangeefster ruim 14 maanden lang gestalkt (belaagd). Hij stuurde haar brieven waarin onder meer werd gedreigd dat aan haar familie en zoon zou worden verteld dat zij sekswerkzaamheden verrichtte. De verdachte heeft ook brieven gestuurd naar haar buren en haar werkgever, waarbij zij werden geïnformeerd dat de aangeefster aan webcamseks deed en dat zij ook prostitutiewerkzaamheden zou verrichten. Uit de brieven bleek verder dat de verdachte wist op welke plaatsen de aangeefster was geweest. Voor de aangeefster was dit enorm beangstigend. Daarnaast heeft de verdachte een aantal keer naar haar werkgever gebeld met informatie over de webcamwerkzaamheden. De verdachte heeft ook de buren van de aangeefster hierover gebeld.
De verdachte ging zeer geraffineerd te werk. Hij was een klant van de aangeefster tijdens de periode waarin zij webcamwerkzaamheden verrichtte en wierp zich op als iemand waarbij zij terecht kon in de periode dat zij werd gestalkt. Hij deed alsof hij haar hielp om de dader op te sporen en bouwde op deze manier een vertrouwensband met haar op omdat zij niet wist wie haar stalker was. De aangeefster was dan ook enorm geschokt toen de verdachte de dader bleek te zijn.
De verdachte heeft een forse inbreuk gemaakt op de privacy van het slachtoffer, waarbij hij haar ook ernstig in verlegenheid heeft gebracht door haar werkgever en buren berichten te sturen die kwetsend voor haar waren. Een stelselmatige inbreuk op iemands privacy en integriteit raakt direct aan de persoonlijkheid en het welbevinden van het slachtoffer en kan tot psychische problemen leiden. De verdachte heeft hier geen enkele rekening mee gehouden, maar zich kennelijk enkel laten leiden door zijn eigen belangen en emoties. De verdachte ook heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en ziet het kwalijke van zijn handelen niet in.
Persoon van de verdachte
De verdachte heeft een blanco strafblad. De rechtbank heeft verder gelet op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 30 mei 2025 van Reclassering Nederland, waarin wordt geadviseerd om een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. In een eerder rapport van 30 juni 2022 had de reclassering wel geadviseerd om bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten een meldplicht, een ambulante behandeling door de Waag, een locatieverbod en een contactverbod als bedoeld in artikel 38v Sr.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank ziet aanleiding om bij de aan de verdachte op te leggen straf rekening te houden met het tijdsverloop in deze zaak. In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De verdachte is op 14 oktober 2020 voor de eerste keer ten aanzien van deze zaak als verdachte gehoord. Vanaf dat moment kon hij ervan uitgaan dat hij ten aanzien van deze feiten strafrechtelijk zou worden vervolgd. Die verwachting was gelet op de aard van de verdenking ook naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd. Aangezien het eindvonnis op 3 juli 2025 wordt gewezen en van bijzondere omstandigheden niet is gebleken, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ongeveer twee jaar en negen maanden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
Straf
De rechtbank acht in beginsel een taakstraf van 180 uur passend. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank een taakstraf van 150 uur opleggen, zoals door de officier van justitie gevorderd.
Daarnaast zal de rechtbank een geheel voorwaardelijk gevangenisstraf van twee maanden opleggen, met een proeftijd van twee jaar. Gelet op het tijdsverloop en het advies van de reclassering zal de rechtbank geen bijzondere voorwaarden aan deze straf verbinden.

7.Vrijheidsbeperkende maatregel

De rechtbank is van oordeel dat, ter voorkoming van strafbare feiten, een contactverbod met de aangeefster moet worden opgelegd voor de duur van drie jaren. Hierbij zal de rechtbank bevelen dat iedere keer dat de verdachte dit verbod overtreedt, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van zeven dagen, met een maximum van zes maanden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, zal de rechtbank bepalen dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

8.Vordering benadeelde partij [slachtoffer] en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.500,- ingediend tegen de verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering wegens immateriële schade kan worden toegewezen. De officier van justitie heeft verder verzocht de wettelijke rente toe te wijzen met ingang van 22 april 2020 en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, in verband met de gevraagde vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding te hoog is en dient te worden gematigd tot € 1.750,-.
Beoordeling
De rechtbank acht de vergoeding van de gevorderde immateriële schade billijk, gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting en de bedragen die in vergelijkbare strafzaken zijn toegewezen. De vordering zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: belaging en smaadschrift) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 57, 261 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
150 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 75 dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) maandenmet bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van drie jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt zeven dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden vervangende hechtenis.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer] geleden schade van
€ 3.500,-als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 3.500,-bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 45 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 april 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.S. Neervoort, voorzitter,
mr. J.J. Roos en G. Elst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 juli 2025.