ECLI:NL:RBNHO:2025:783

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
360507 KG ZA 24-748
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige publicaties op sociale media en reputatieschade onder Iraans recht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres, een vrouw uit Iran, en gedaagde, een man woonachtig in Nederland. Eiseres vorderde een verbod op gedaagde om negatieve uitlatingen over haar te doen op sociale media, alsook de verwijdering van reeds geplaatste berichten en beelden die haar reputatie zouden schaden. De zaak is ontstaan uit publicaties op sociale media door gedaagde, waarin eiseres werd beschuldigd van oplichting, drugsgebruik en overspel. Eiseres stelde dat deze uitlatingen onrechtmatig waren en in strijd met de Iraanse Wet op de Burgerlijke Aansprakelijkheid. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Nederlandse rechter rechtsmacht had, omdat gedaagde in Nederland woonachtig was. Tevens werd vastgesteld dat het Iraanse recht van toepassing was, gezien de aard van de beschuldigingen en de gevolgen daarvan voor eiseres in Iran. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde in strijd had gehandeld met de Iraanse wetgeving door onrechtmatige uitlatingen te doen die eiseres reputatieschade berokkenden. Gedaagde werd veroordeeld tot het verwijderen van de schadelijke publicaties en het plaatsen van een rectificatie. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor het geval gedaagde niet aan de veroordelingen voldeed. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van eiseres voor zover deze betrekking hadden op derden af, omdat eiseres niet bevoegd was om namens hen op te treden. De uitspraak benadrukt de internationale aspecten van onrechtmatige uitlatingen op sociale media en de toepassing van Iraans recht in een Nederlandse rechtszaak.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/360507 / KG ZA 24-748
Vonnis in kort geding van 29 januari 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 2] (Iran) ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. D. Rezaie,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 1] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. W. Matadien.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de producties van [eiser] ,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 januari 2025, waar verstek is verleend tegen [gedaagde] en de zaak is aangehouden om [eiser] in de gelegenheid te stellen de voorzieningenrechter voor te lichten over het toepasselijke Iraanse recht,
- de akte van uitlating van [gedaagde] ,
- de akte uitlating toepasselijk recht van [eiser] ,
- de aanvullende producties van [eiser] ,
- de mondelinge behandeling van 15 januari 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt en waar het verstek is gezuiverd.

2.De uitgangspunten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn in [datum] in Iran met elkaar gehuwd. Inmiddels zijn partijen gescheiden dan wel is het echtscheidingsverzoek nog aanhangig in Iran.
2.2.
[gedaagde] beheert de volgende accounts op sociale media:
  • [naam 1] (Instagram)
  • [naam 2] (Instagram)
  • [naam 3] (Instagram)
  • [naam 4] (Telegram).
2.3.
Sinds december 2024 publiceert [gedaagde] op voornoemde accounts foto’s en video’s van [eiser] en berichten (in Farsi) over [eiser] .
2.4.
De advocaat van [eiser] heeft [gedaagde] per brief en e-mail van 27 december 2024 gesommeerd de geplaatste berichten te verwijderen en verwijderd te houden. [gedaagde] heeft hieraan niet voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat:
I. [gedaagde] te verbieden, met onmiddellijke ingang, zich in het openbaar op enigerlei wijze negatief, in de ruimste zin van het woord, uit te laten over [eiser] , en/of berichten (op sociale media) te plaatsen, althans te openbaren, met betrekking tot [eiser] , haar familie, vriend(inn)en, kennissen, advocaten en/of ex-partner, alsmede de geplaatste foto’s, video’s en andere berichten die terug te herleiden zijn tot [eiser] te verwijderen (van sociale media) en verwijderd te houden, primair op straffe van een lijfsdwang, en subsidiair op straffe van een dwangsom,
II. [gedaagde] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis een rectificatie in het Farsi te plaatsen op sociale media, waaronder Instagram, Telegram en Facebook, althans alle door hem gebruikte sociale media, luidende:
“Bij deze bericht ik u, [gedaagde] , dat alle berichten die ik over mevrouw [eiser] , haar advocaat Kiyan Rezaie, en haar vriendin mevrouw [naam 5] heb geopenbaard, door mij worden ingetrokken. Deze berichtgeving verdient niet de schoonheidsprijs en het spijt mij heel erg dat ik dergelijke berichten openbaar heb gemaakt. Het spreekt voor zich dat de inhoud van deze berichten niet waar zijn en door mij ten onrechte zijn geopenbaard. Bij deze bied ik u mijn excuses hiervoor aan.”,
primair op straffe van een lijfsdwang en/of een dwangsom en subsidiair op straffe van een dwangsom,
III. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding, alsmede de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde] heeft welbewust privé foto’s, privé video’s en andere berichten over [eiser] en haar familie, vriend(inn)en, kennissen en advocaat op sociale media geplaatst met het oogmerk om deze personen in een kwaad daglicht te stellen en hen reputatieschade te berokkenen. In die berichten uit [gedaagde] beschuldigingen, waar alle Iraniërs en de Iraanse autoriteiten kennis van kunnen nemen, en die zeer fors zijn, zeker in een land als Iran waar een zeer streng strafrecht (gebaseerd op de islamitische sharia) geldt. Naar het Iraanse recht leveren deze publicaties een quasi-misdrijf op (deze term wordt gebruikt in plaats van wat naar Nederlands recht een onrechtmatige daad is). De publicaties dienen daarom zo spoedig mogelijk te worden gestopt.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

rechtsmacht

4.1.
Omdat [eiser] woonachtig is in Iran en [gedaagde] in Nederland, dient eerst te worden vastgesteld of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen. De hoofdregel in dagvaardingszaken luidt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt indien de gedaagde in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft. [1] Nu gedaagde in [plaats 1] woonachtig is, is de Nederlandse rechter bevoegd om het geschil te behandelen. Er is dan ook geen reden het verweer van [gedaagde] dat [eiser] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vorderingen omdat de belangen van partijen zich in Iran afspelen, te volgen.
toepasselijk recht
4.2.
Vervolgens dient (ambtshalve) te worden vastgesteld welk recht moet worden toegepast. De voorzieningenrechter heeft hierover tijdens de zitting van 9 januari 2025 al beslist en zal zijn overwegingen ook in dit vonnis opnemen. In artikel 10:159 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat op verbintenissen die buiten de werkingssfeer van de Verordening Rome II en de ter zake geldende verdragen vallen en die als een onrechtmatige daad kunnen worden aangemerkt, de bepalingen van Verordening Rome II van overeenkomstige toepassing zijn. Dit betekent dat in deze zaak aan de hand van de bepalingen van Verordening Rome II het toepasselijk recht moet worden bepaald.
In artikel 4 lid 1 van de Verordening Rome II is bepaald dat bij een onrechtmatige daad het recht van toepassing is van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen. Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat deze bepalingen zo moeten worden uitgelegd dat in een geval als in deze zaak aan de orde voor de beoordeling van de gestelde onrechtmatige plaatsing van berichten op sociale media, waarvan in verschillende landen kennis kan worden genomen door derden, het recht wordt toegepast van het land waar het centrum van de belangen van het slachtoffer zich bevindt. [2]
4.3.
Op basis van de stukken in het procesdossier stelt de voorzieningenrechter vast dat [eiser] in Iran woont en nooit in Nederland heeft gewoond. De (reputatie)schade die zij stelt te lijden en te hebben geleden door de berichten zal zich dan ook met name in Iran, waar het centrum van haar belangen zich bevindt, voordoen. Dat [eiser] stelt dat zij ook schade in Nederland lijdt omdat zij een aanvraag voor een verblijfsvergunning heeft gedaan en [gedaagde] de IND over de aantijgingen zou hebben geïnformeerd, maakt dit niet anders. De conclusie is dan ook dat het Iraanse recht op de zaak moet worden toegepast.
4.4.
[eiser] heeft de voorzieningenrechter voorgelicht over het toepasselijke Iraanse recht. Zij doet een beroep op de artikelen 1, 8 en 10 van de Iraanse Wet op de burgerlijke aansprakelijkheid, artikel 745 van het Islamitisch Wetboek van Strafrecht en de artikelen 17 en 18 van de Iraanse Cyber Law. [gedaagde] heeft hiertegen geen bezwaren geuit, zodat de voorzieningenrechter het geschil (materieel) zal beoordelen aan de hand van deze wetsartikelen.
4.5.
De betreffende wetsbepalingen luiden als volgt:
Wet op de burgerlijke aansprakelijkheid
Artikel 1
Iedereen zonder wettelijke toestemming, opzettelijk of als gevolg van roekeloosheid ten aanzien van het leven of de gezondheid of eigendom of vrijheid of waardigheid of commerciële reputatie of enig ander recht dat voor individuen is gecreëerd door wet, Als hij schade toebrengt die een ander materiële of morele schade berokkent, is hij aansprakelijk
voor de vergoeding van de schade die door zijn handelen is veroorzaakt.
Artikel 8
Degene die door bevestigingen of publicaties die in strijd zijn met de feiten
schade toebrengt aan de reputatie, het krediet en de positie van een ander, is
aansprakelijk voor schadevergoeding. (…)
Artikel 10
Een persoon wiens waardigheid en persoonlijke of familiale kredieten zijn geschaad, kan
compensatie eisen voor zijn materiële en morele verlies van de persoon die de schade heeft veroorzaakt, telkens wanneer de omvang van het verlies en het soort fout dit vereisen
de schade op een andere manier wegnemen, zoals de verplichting om zich te verontschuldigen en het oordeel in de kranten en dergelijke te plaatsen.
Islamitisch Wetboek van Strafrecht
Artikel 745
Een ieder die zonder zijn toestemming particuliere of familiale audio of -video of andere geheimen publiceert of toegankelijk maakt via computer- of telecommunicatiesystemen, behalve in rechtszaken, anderen op een manier die leidt tot verlies of die er gewoonlijk toe leidt dat zijn waardigheid wordt geschonden, een gevangenisstraf (…) of een boete (…)worden opgelegd, of beide straffen zullen worden opgelegd.
Cyber Law
Computer Crimes Act
Chapter 5 - Aspersion of the Dignity and Issuing Lies
(…)(…)
Article 17
Every person who, by means of computer or telecommunication systems, issues or makes the audio, image, private or family video, or secrets of another person accessible to others without permission –other than in legitimate instances- in such a way that conventionally results in aspersion of the dignity of them, or causes loss- shall be punished by a term of 91 days to 2 years of imprisonment, or by a fine of 5,000,000 to 40,000,000 Rials, or by both the imprisonment and fine.
Article 18
Every person, with intent to cause damage to another person or distress the public mind or official authorities; and by means of computer or telecommunication systems, issues or makes accessible any lies; or, with the very same intent, explicitly or implicitly, in person or by quotation attributes unreal acts to a legal or real person- whether any moral or economic loss is delivered to the committee or not- shall be punished by a term of 91 days to 2 years of imprisonment, or by a fine of 5,000,000 to 40,000,000 Rials, or by both the imprisonment and fine, in addition to re establishing their dignity, if possible.
4.6.
Vragen van procesrechtelijke aard, zoals of [eiser] een spoedeisend belang heeft, welke ordemaatregelen in kort geding kunnen worden getroffen en met welke dwangmiddelen een ordemaatregel kan worden versterkt, worden beantwoord aan de hand van het Nederlands recht (lex fori).
ontvankelijkheid
4.7.
De dagvaarding is op verzoek van [eiser] uitgebracht en alleen zij treedt als eiseres op. [eiser] is niet bevoegd een eis in te stellen in het belang van derden die geen partij zijn in het geding. Indien en voor zover beoogd was vorderingen namens derden (familie, vrienden, kennissen, advocaten en haar ex-partner) in te stellen, had moeten worden gemotiveerd dat en waarom [eiser] bevoegd is namens deze derden op te treden. Nu dat niet is gebeurd, is [eiser] niet-ontvankelijk in de vorderingen die betrekking hebben op anderen dan [eiser] zelf. Indien deze derden menen dat zij een vordering op [gedaagde] hebben, zullen zij zelf een vordering tegen hem moeten instellen.
spoedeisend belang
4.8.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Gelet op de aard van de vorderingen en de reputatieschade die [eiser] daardoor stelt te lijden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen.
posts op sociale media
4.9.
[eiser] stelt dat [gedaagde] op sociale media berichten heeft gepost waarin hij haar beschuldigt van oplichting, het hebben van een affaire met een andere man en het hebben van banden met het regime in Iran. Op het Instagram-account [naam 1] is een bericht geplaatst waarin [eiser] en [naam 5] (een vriendin van haar) oplichters worden genoemd, dat [eiser] en haar vader drugs gebruiken, dat [eiser] vreemd ging met andere mannen en over seksuele handelingen die zij zou hebben verricht. [gedaagde] betwist niet dat de gestelde uitlatingen door hem zijn gedaan en dat hij foto’s en video’s van [eiser] heeft geplaatst op de verschillende onder 2.2 genoemde sociale media-accounts die hij beheert. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter vindt wat [gedaagde] in zijn gepubliceerde berichten stelt, geen steun in bewijsmateriaal. Voor zover [gedaagde] aanvoert dat zijn berichten een objectieve verslaglegging betreffen van wat hij van anderen heeft gehoord over [eiser] en dat deze tot doel hebben om zijn teleurstelling van zich af te schrijven zonder dat hij daarbij de intentie heeft gehad om [eiser] schade te berokkenen, volgt de voorzieningenrechter dit verweer niet. De publicatie van berichten op sociale media, die voor iedereen toegankelijk zijn, en waarin [eiser] wordt beticht van oplichting, drugsgebruik en overspel, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen ander doel dienen dan haar (reputatie)schade te berokkenen. Verder heeft [gedaagde] foto’s en video’s van [eiser] gepubliceerd waarop zij geen hijab (hoofddoek) draagt, wat in Iran strafbaar is gesteld. In het licht van hoe [gedaagde] zich over [eiser] uitlaat in de berichten op zijn accounts, kan het plaatsen van die foto’s en video’s niet anders worden gezien dan dat hij dit heeft gedaan om de waardigheid en de reputatie van [eiser] te schaden. Door het plaatsen van de berichten, foto’s en video’s op zijn sociale media-accounts, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat [gedaagde] in strijd met artikelen 1, 8 en/of 10 van de Iraanse Wet op de Burgerlijke aansprakelijkheid heeft gehandeld.
ordemaatregelen
4.10.
De voorzieningenrechter ziet daarom voldoende aanleiding om een ordemaatregel te treffen, en [gedaagde] te bevelen de publicaties waarin hij de in rechtsoverweging 4.9. besproken uitlatingen over [eiser] heeft gedaan en de foto’s en video’s die hij van haar heeft geplaatst, te verwijderen. De vordering om [gedaagde] te verbieden zich negatief, in de ruimste zin van het woord, uit te laten over Sandhogdar is te onbepaald en te ruim geformuleerd. Niet iedere negatieve uitlating hoeft namelijk in strijd met de bepalingen uit de Iraanse Wet op de burgerlijke aansprakelijkheid te zijn. De voorzieningenrechter zal [gedaagde] daarom verbieden om in het openbaar uitlatingen over [eiser] te doen en op sociale media te plaatsen over de hiervoor besproken onderwerpen waarvan hij [eiser] beschuldigt en hem verbieden om video’s en/of foto’s van haar te publiceren.
Verder ziet de voorzieningenrechter op basis van artikel 10 van de Iraanse Wet op de Burgerlijke aansprakelijkheid voldoende grondslag om de gevorderde rectificatie, inclusief de verplichting voor [gedaagde] om zich daarin te verontschuldigen, op de hierna te melden wijze toe te wijzen. Deze rectificatie hoeft alleen te worden geplaatst op de accounts waarop hij de gewraakte berichten heeft gepubliceerd.
4.11.
De advocaat van [gedaagde] heeft verzocht de zaak aan te houden in het geval de voorzieningenrechter de vorderingen niet zal afwijzen, zodat [gedaagde] zijn eigen visie op de berichten kan geven. Dit aanhoudingsverzoek wijst de voorzieningenrechter af. [gedaagde] had tijdens twee zittingen in deze procedure in persoon kunnen verschijnen om zijn standpunt zelf toe te lichten en bovendien zijn advocaat van (voldoende) informatie kunnen voorzien om verweer te voeren. Het spoedeisend belang van [eiser] bij de gevraagde voorzieningen weegt bovendien zwaarder dan het belang van [gedaagde] bij een nadere aanhouding van de zaak.
lijfsdwang en dwangsom
4.12.
[eiser] vordert de veroordelingen te versterken met primair lijfsdwang en subsidiair dwangsommen. Het opleggen van lijfsdwang is zeer ingrijpend en een ultimum remedium. De voorzieningenrechter ziet op dit moment geen aanleiding om lijfsdwang aan de veroordeling te verbinden. Als prikkel tot nakoming van dit vonnis is het opleggen van dwangsommen aangewezen. De gevorderde dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximeerd op de hierna te melden wijze. Dat [gedaagde] op dit moment gedetineerd zou zijn in Iran en dus geen uitvoering zou kunnen geven aan dit vonnis, heeft hij - tegenover de betwisting door [eiser] - op geen enkele manier onderbouwd zodat de voorzieningenrechter daaraan voorbij gaat.
proceskosten
4.13.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [gedaagde] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht
90,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.375,00
De gevorderde wettelijke rente zal ook worden toegewezen zoals hierna te melden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in haar vorderingen voor zover deze betrekking hebben op haar familie, vriend(inn)en, kennissen, advocaten en/of ex-partner,
5.2.
verbiedt [gedaagde] , met onmiddellijke ingang, zich in het openbaar negatief uit te laten over [eiser] , en/of berichten (op sociale media) te plaatsen over [eiser] , in die zin dat hem verboden is om [eiser] ervan te beschuldigen:
  • dat zij een oplichter is;
  • dat zij een affaire heeft (gehad) met andere mannen;
  • dat zij banden heeft met het regime in Iran;
  • dat zij drugs gebruikt,
en veroordeelt [gedaagde] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis te verwijderen van sociale media en verwijderd te houden:
 de geplaatste foto’s en video’s van [eiser] ;
 de berichten waarin hij [eiser] ervan beschuldigt:
  • dat zij een oplichter is;
  • dat zij een affaire heeft (gehad) met andere mannen;
  • dat zij banden heeft met het regime in Iran;
  • dat zij drugs gebruikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag dat hij niet aan het verbod of iedere keer dat hij niet aan de veroordeling onder 5.2. voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis een rectificatie in het Farsi te plaatsen op Instagram en Telegram op de in overweging 2.2 van dit vonnis vermelde accounts, luidende:
“Bij deze bericht ik u, [gedaagde] , dat alle berichten die ik over mevrouw [eiser] heb geopenbaard door mij worden ingetrokken. Het spreekt voor zich dat de inhoud van deze berichten niet waar is en dat de berichten door mij ten onrechte zijn geopenbaard. Bij deze bied ik u mijn excuses hiervoor aan.”,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag dat hij niet aan de veroordeling onder 5.4. voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.375,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover als deze niet binnen 14 dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Boots en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2025.
MKI/NB

Voetnoten

1.Artikel 2 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.
2.Arrest van de Hoge Raad van 3 juni 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1054).