ECLI:NL:RBNHO:2025:7828

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
15.263635.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en poging tot zware mishandeling met een machete, waarbij een deel van het vingertopje van het slachtoffer is afgesneden

Op 3 juli 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 oktober 2022 in IJmuiden een zware mishandeling heeft gepleegd met een machete. De verdachte heeft tijdens een conflict met het slachtoffer, na een woordenwisseling, de machete getrokken en meerdere keren geslagen, waardoor het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, waaronder een afgesneden vingertop. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft zich beroepen op noodweerexces, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen, omdat de verdachte meerdere keren de mogelijkheid had om zich aan de situatie te onttrekken. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan zware mishandeling, poging tot zware mishandeling en het dragen van een machete. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden. Daarnaast is er een geldboete van 200 euro opgelegd voor het dragen van de machete. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk is toegewezen tot een bedrag van 4.359,10 euro, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.263635.22 (P)
Uitspraakdatum: 3 juli 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 juni 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] ,
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Duin en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw mr. K. Lans, advocaat te IJmuiden, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
Primair:
hij op of omstreeks 12 oktober 2022 te IJmuiden, gemeente Velsen, althans in Nederland,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een beschadigde/afgesneden vinger(top) (welke niet meer maximaal functioneert), heeft toegebracht door met een machete in de richting van de hand van die [slachtoffer] te bewegen waardoor (een deel van) het vingerkootje van die [slachtoffer] is afgesneden en/of is beschadigd;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 12 oktober 2022 te IJmuiden, gemeente Velsen, althans in Nederland, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met een machete, althans een scherp voorwerp, heeft bewogen in de richting van de hand van [slachtoffer] en/of met die machete (een deel van) de vingertop van die [slachtoffer] heeft afgesneden en/of heeft beschadigd,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een beschadigde vingertop (welke niet meer maximaal functioneert), heeft bekomen,
althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan;
2
Primair:
hij op of omstreeks 12 oktober 2022 te IJmuiden, gemeente Velsen, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een machete, althans een scherp voorwerp, in/tegen de rug en/of het schouderblad en/of de zij en/of de vinger(top), althans in/tegen het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken/geslagen/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair:hij op of omstreeks 12 oktober 2022 te IJmuiden, gemeente Velsen, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door met een machete, althans een scherp voorwerp, in/tegen de rug en/of het schouderblad en/of de zij en/of de vinger(top), althans in/tegen het lichaam, van die [slachtoffer] te steken/slaan/snijden;
3
hij op of omstreeks 12 oktober 2022 te IJmuiden, gemeente Velsen, althans in Nederland, een wapen van categorie IV, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een machete, heeft gedragen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte van de onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Het standpunt van de verdediging zal, voor zover van belang, bij de beoordeling van het bewijs worden besproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2
Bewijsoverweging feit 1 primair en feit 2 primair
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. Op 12 oktober 2022 is op Plein 45 in IJmuiden een conflict ontstaan tussen de verdachte en het slachtoffer [slachtoffer] . De verdachte stond met zijn vriendin [naam 1] , zijn buurjongen [naam 2] en zijn vriend [naam 3] op Plein 45. Het slachtoffer zat met [naam 4] en [naam 5] in een busje en reed langs het plein. Het slachtoffer stapte uit het busje en sprak de groep van de verdachte aan. Vervolgens is er een woordenwisseling ontstaan tussen het slachtoffer en de groep van de verdachte. Er werd geduwd en getrokken. De verdachte heeft een machete van ongeveer 50 centimeter lang uit zijn broek gehaald en heeft meermalen een slaande beweging richting de verdachte gemaakt. Het slachtoffer werd meerdere keren door de machete geraakt. Het slachtoffer had snijverwondingen bij zijn linker schouderblad en oksel en een deel van het vingerkootje van zijn linker ringvinger was afgesneden.
Verweer raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het letsel van het slachtoffer aan zijn vinger is veroorzaakt doordat het slachtoffer de machete van de verdachte probeerde af te pakken. De verdachte heeft geen opzet gehad op het toebrengen van (zwaar lichamelijk) letsel aan het slachtoffer, want hij heeft geen stekende of snijdende bewegingen gemaakt in de richting van de vinger van het slachtoffer. De verdachte wilde de machete niet loslaten, omdat hij bang was dat het slachtoffer hem hiermee zou verwonden. Het kan de verdachte niet worden verweten dat het slachtoffer hieraan verwondingen heeft overgehouden.
De raadsvrouw heeft verder aangevoerd dat het letsel aan de vinger van het slachtoffer niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd. Er zit alleen een verklaring van de huisarts in het dossier en uit de verklaring van het slachtoffer volgt dat hij begin 2023 al weer aan het werk was.
Ten aanzien van de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling (feit 2 primair) heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte bewust met de platte kant van de machete op het slachtoffer heeft geslagen. Het slachtoffer heeft slechts oppervlakkige snijwonden opgelopen. Deze handelingen kunnen daarom niet worden gekwalificeerd als poging tot zware mishandeling (feit 2 primair), wel als mishandeling (feit 2 subsidiair).
Oordeel rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende. Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden volgt dat de verdachte met de machete meerdere malen slaande bewegingen heeft gemaakt in de richting van het slachtoffer, dat hij het slachtoffer daarbij in zijn schouder en oksel heeft geraakt en dat door het slaan met de machete een deel van het vingertopje van de linker ringvinger van het slachtoffer is afgesneden.
Het slaan met een 50 centimeter lange machete – ook al zou dit met de platte kant zijn gebeurd – levert zonder meer een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. De verdachte heeft deze kans door dit geweld te gebruiken, bewust aanvaard. Voor zover het slachtoffer daarbij heeft geprobeerd om in een afwerende beweging de machete te pakken en daardoor de verwonding aan zijn vingertop heeft opgelopen, maakt dit het oordeel niet anders.
Het verweer dat het letsel aan de vingertop geen zwaar lichamelijk letsel zou zijn, wordt verworpen. Uit de verklaring van het slachtoffer, de geneeskundige verklaring en het bericht van de huisarts volgt dat het vingertopje van de linker ringvinger er gedeeltelijk af is en dat de linkerhand nog steeds niet maximaal functioneert.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair ten laste gelegde zware mishandeling en de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft begaan.
3.3.3
Bewijsoverweging feit 3
Het verweer van de raadsvrouw dat [naam 3] de machete had meegenomen, dat de verdachte slechts een zeer kort moment de beschikkingsmacht over de machete heeft gehad en hij het wapen dus niet heeft gedragen, wordt verworpen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte het wapen heeft vastgehad en heeft gebruikt. Daarmee heeft hij het wapen gedragen.
De raadsvrouw heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan om [naam 3] als getuige ten aanzien van feit 3 te horen. Dit verzoek wordt afgewezen, nu de noodzaak om deze getuige te horen ontbreekt. De verdachte heeft immers zelf verklaard dat hij het wapen tijdens en na het steekincident heeft vastgehad en heeft gebruikt.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
Primair:
hij op 12 oktober 2022 te IJmuiden, gemeente Velsen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een afgesneden vingertop welke niet meer maximaal functioneert, heeft toegebracht door met een machete in de richting van de hand van die [slachtoffer] te bewegen waardoor een deel van het vingerkootje van die [slachtoffer] is afgesneden;
2
Primair:
hij op 12 oktober 2022 te IJmuiden, gemeente Velsen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een machete in het schouderblad en de zij van die [slachtoffer] heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op 12 oktober 2022 te IJmuiden, gemeente Velsen, een wapen van categorie IV, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een machete, heeft gedragen.
Wat aan de verdachte onder 1 primair, 2 primair en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Eendaadse samenloop van:
feit 1 primair:
zware mishandeling
en
feit 2 primair:
poging tot zware mishandeling
feit 3:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

5.1
Beroep op noodweerexces
De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op noodweerexces. Het slachtoffer viel de verdachte en zijn vriendin aan. Het slaan met de machete door de verdachte was een rechtstreeks gevolg van deze ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer en is gebeurd in een hevige gemoedsbeweging. De verdachte heeft hierbij de noodzakelijke grenzen van de verdediging overschreden omdat hij in paniek en heel boos was. Volgens de raadsvrouw moet de verdachte daarom ten aanzien van feit 1 en 2 worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2
Oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces is vereist dat de verdachte zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding (een noodweersituatie) of een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding (een dreigend gevaar). Dit beroep kan niet slagen indien de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als verdediging, maar – in de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op confrontatie.
Uit het dossier volgt dat er een woordenwisseling heeft plaatsgevonden tussen het slachtoffer en de groep van de verdachte. Na deze woordenwisseling is de groep van de verdachte in eerste instantie weggelopen. Toen het slachtoffer nog iets naar de vriendin van de verdachte riep, is de groep van de verdachte teruggelopen en is een vechtpartij ontstaan, waarbij is geduwd en getrokken. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld wie deze vechtpartij is begonnen. De verdachte en zijn vrienden hebben verklaard dat het slachtoffer de vechtpartij is begonnen door de vriendin van de verdachte met een schoen, dan wel een slipper in het gezicht te slaan. Ook als de rechtbank daarvan zou uitgaan, kan dit niet leiden tot een geslaagd beroep op noodweer(exces). De verdachte had namelijk meerdere keren de mogelijkheid om zich te onttrekken aan de situatie. Hij heeft dit ook daadwerkelijk gedaan door weg te lopen, maar is vervolgens teruggekeerd om de confrontatie met de verdachte op te zoeken waarna de situatie is geëscaleerd. De verdachte heeft bovendien zelf verklaard dat hij het slachtoffer met de machete heeft geslagen omdat hij woedend was, niet omdat het nodig was om zichzelf of zijn vriendin te verdedigen.
Nu geen sprake was van een noodweersituatie, kan het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slagen.
Er is verder ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur, bij niet verrichten te vervangen door 90 dagen hechtenis en tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om rekening te houden met het tijdverloop en het eigen aandeel van de aangever, zodat kan worden volstaan met het opleggen van een taakstraf en eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf. Voorts heeft de raadsvrouw, gelet op de jonge leeftijd van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde, verzocht het adolescentenstrafrecht toe te passen, zoals ook door de reclassering is geadviseerd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft tijdens een straatruzie met het slachtoffer een machete van vijftig centimeter getrokken en heeft het slachtoffer zwaar mishandeld door een deel van het vingertopje van het slachtoffer eraf te snijden. Daarnaast heeft de verdachte geprobeerd het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem meermalen met de machete te slaan. Hierdoor heeft het slachtoffer snijverwondingen aan zijn schouderblad en oksel opgelopen. De situatie is voor het slachtoffer zeer beangstigend geweest.
Door zo te handelen heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De vinger van het slachtoffer functioneert nog altijd niet maximaal. Ook emotioneel gezien heeft het handelen van de verdachte een grote impact op het slachtoffer. Daarnaast ontstaat een gevoel van onveiligheid in de omgeving en in de maatschappij door dit soort misdrijven. De rechtbank vindt het zorgelijk dat de verdachte een machete bij zich droeg en vervolgens tot deze buitengewoon gewelddadige actie is gekomen. Het had voor het slachtoffer veel slechter kunnen aflopen. Het gaat om een ernstig feit en de rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van de verdachte van 20 mei 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 16 juni 2025 van Reclassering Nederland. De reclassering heeft geadviseerd om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, ziet de reclassering geen indicaties voor het toepassen van het adolescentenstrafrecht. Uit het rapport blijkt verder dat de verdachte sinds de bewezenverklaarde feiten zijn leven weer op de rit heeft gekregen. De verdachte heeft op eigen initiatief hulp gezocht voor zijn financiën, zijn middelenproblematiek en is gestart met EMDR-therapie in verband met traumatische gebeurtenissen in zijn verleden. Daarnaast heeft hij ter terechtzitting verklaard afscheid te hebben genomen van personen in zijn netwerk met een negatieve invloed en heeft hij zijn spijt en schaamte betuigd richting het slachtoffer. De rechtbank neemt dit ten voordele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank ziet aanleiding om bij de aan de verdachte op te leggen straf rekening te houden met het tijdsverloop in deze zaak. In artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De verdachte is op 13 oktober 2022 voor de eerste keer ten aanzien van deze zaak als verdachte gehoord. Vanaf dat moment kon hij ervan uitgaan dat hij voor deze feiten strafrechtelijk zou worden vervolgd. Die verwachting was gelet op de aard van de verdenking ook naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd. Aangezien het eindvonnis op 3 juli 2025 wordt gewezen en van bijzondere omstandigheden niet is gebleken, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met bijna negen maanden. Het uitgangspunt is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
Straf
De verdachte wordt veroordeeld voor zware mishandeling en een poging daartoe, waarbij sprake is van eendaadse samenloop. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden met de LOVS-oriëntatiepunten. Deze oriëntatiepunten zijn binnen de rechtspraak ontwikkeld om in vergelijkbare zaken zoveel mogelijk gelijk te straffen en zijn een vertrekpunt bij het bepalen van de straf. In het geval van zware mishandeling met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen) wordt doorgaans een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden tot uitgangspunt genomen.
Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en voornoemde persoonlijke omstandigheden zal de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, maar zal de rechtbank – in lijn met de eis van de officier van justitie – volstaan met een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank is echter van oordeel dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit en zal daarom de maximale taakstraf opleggen.
Alles afwegende zal de rechtbank ten aanzien van de feiten 1 en 2 een taakstraf van 240 uur opleggen en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het door het slachtoffer verzochte contactverbod op te leggen. Het feit is al langere tijd geleden gepleegd, sindsdien is er geen contact meer geweest tussen de verdachte en het slachtoffer, de verdachte heeft inmiddels hulp gezocht en hij heeft ter zitting verklaard dat hij spijt heeft van wat er is gebeurd.
Het onder 3 bewezen verklaarde feit (dragen van een machete) betreft een overtreding. De rechtbank zal hiervoor – in lijn met de LOVS-oriëntatiepunten – een geldboete opleggen van € 200,-.

7.Vordering benadeelde partij [slachtoffer] en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 20.060,11 ingediend tegen de verdachte wegens immateriële (€ 7.500,-) en materiële (€ 12.560,01) schade die hij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De gestelde materiële schade bestaat uit:
  • kosten apotheek € 50,-;
  • kosten huishoudelijke hulp € 2.202,-;
  • kosten zelfwerkzaamheid € 42,86;
  • verlies arbeidsvermogen € 10.000,- (gevorderd om eventuele rechten in hoger beroep veilig te stellen);
  • verlies kleding € 185,-; en
  • reiskosten € 80,24.
Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. Daarnaast heeft de benadeelde partij gevorderd om aan de verdachte een contactverbod met de benadeelde partij op te leggen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering wegens immateriële schade kan worden toegewezen, maar dat deze dient te worden gematigd tot een bedrag van € 3.500,-. De vordering wegens materiële schade kan ook worden toegewezen met uitzondering van de post verlies van arbeidsvermogen waarvoor de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De officier van justitie heeft verder verzocht de wettelijke rente toe te wijzen met ingang van 12 oktober 2025 en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, in verband met de gevraagde vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding te hoog is en dient te worden gematigd. De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van de gevorderde reiskosten. Ten aanzien van de overige gevorderde materiele schadeposten heeft de raadsvrouw bepleit dat deze onvoldoende zijn onderbouwd en dus dienen te worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de volgende schadeposten rechtstreeks voortvloeien uit de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten: de apotheekkosten (€50,-), de kosten voor zelfwerkzaamheid (€ 42,86), de reiskosten (€ 80,24) en een bedrag van € 85,- aan kledingkosten. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade aan de slippers van het merk UGGS niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat onvoldoende is gebleken dat deze schade direct voortvloeit uit de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten.
Ten aanzien van de gevorderde kosten voor huishoudelijke hulp stelt de rechtbank vast dat deze ook rechtstreeks voortvloeien uit de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten, maar dat het gevorderde bedrag een bijdrage van 100% in het huishouden betreft. Nu de benadeelde partij een bijdrage van 50% aan het huishouden had, wordt de helft van dit bedrag toegewezen, te weten € 1.101,-.
Nu het verlies aan arbeidsvermogen op dit moment onvoldoende is onderbouwd, maar de benadeelde partij deze vordering in een eventueel hoger beroep nader wenst te kunnen onderbouwen, zal de rechtbank dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank in totaal een bedrag van € 1.359,10 aan materiële schade toewijzen.
Immateriële schade
De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 3.000,- billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering, het verhandelde ter terechtzitting en de bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegewezen. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen.
Conclusie
De vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 4.359,10, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Daarnaast zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: eendaadse samenloop van zware mishandeling en poging tot zware mishandeling) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 36f, 45, 55, 62 en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
27 en 54 van de Wet wapens en munitie.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 2 tot het verrichten van
240 urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Veroordeelt de verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 2 tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 maanden, met bevel dat deze straf
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte ten aanzien van feit 3 tot een geldboete van € 200,- (tweehonderd euro).
Beveelt dat, voor het geval de geldboete niet wordt betaald en geen verhaal mogelijk is, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van vier dagen.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 4.359,10, bestaande uit € 1.359,10 als vergoeding voor de materiële en € 3.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.359,10, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 53 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Roos, voorzitter,
mr. M.S. Neervoort en mr. G. Elst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.L. de Vries,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 juli 2025.