ECLI:NL:RBNHO:2025:7815

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
10950687 \ CV EXPL 24-1410
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling ticketprijzen door vervoerder na annulering van vluchten naar Indonesië

In deze zaak vorderen passagiers de terugbetaling van ticketprijzen voor een aantal vluchten van en naar Indonesië op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004. De passagiers stellen dat de vervoerder, PT Garuda Indonesia (Persero) Tbk, de vluchten heeft geannuleerd. De rechtbank oordeelt echter dat de Verordening niet van toepassing is op de terugvluchten, omdat deze niet voldoen aan de voorwaarden van de Verordening. Daarnaast hebben de passagiers onvoldoende bewijs geleverd dat de heenvluchten zijn geannuleerd. De kantonrechter wijst de vorderingen van de passagiers af en stelt hen in het ongelijk, waardoor zij ook de proceskosten moeten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10950687 \ CV EXPL 24-1410
Uitspraakdatum: 9 juli 2025
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2. [eiser 2]3. [eiser 3]allen wonende te [plaats 1]
4. [eiser 4]5. [eiser 5]6. [eiser 6]allen wonende te [plaats 2]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: [gemachtigde] (Stichting Claim Refund D-Reizen)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Limited Liability Company (Indonesië) PT GARUDA INDONESIA (PERSERO) TBK, handelende onder de naam
Garuda Indonesia
gevestigd te Jakarta, Indonesië
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer (AKD N.V.)
De zaak in het kort
De passagiers hebben terugbetaling van de ticketprijzen gevorderd van een aantal vluchten van en naar Indonesië, op grond van de Verordening (EG) nr. 261/2004. Zij stellen dat de vervoerder deze vluchten heeft geannuleerd. De Verordening is echter niet van toepassing op de terugvluchten. Ook hebben zij vanwege de betwisting door de vervoerder onvoldoende onderbouwd dat de heenvluchten zijn geannuleerd. Daarom worden de vorderingen van de passagiers afgewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam, waarin deze zich onbevoegd heeft verklaard om van de vordering kennis te nemen en de zaak heeft doorverwezen naar de rechtbank Noord-Holland; [1]
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten. Op grond daarvan moest de vervoerder hen als volgt vervoeren:
- passagiers sub 1, sub 2 en sub 3 op 16 en 17 oktober 2020 van Amsterdam-Schiphol Airport, via Jakarta, Indonesië, naar Ambon, Indonesië, met vluchtcombinatie GA89 en GA646, en;
- op 5 en 6 november 2020 van Ambon, Indonesië, via Jakarta, Indonesië, naar Amsterdam-Schiphol Airport, met vluchtcombinatie GA647 en GA88, en;
- passagiers sub 4, sub 5 en sub 6 op 1 en 2 oktober 2020 van Amsterdam-Schiphol Airport, via Jakarta, Indonesië, naar Ambon, Indonesië, met vluchtcombinatie GA89 en GA640, en;
- op 28 en 29 oktober 2020 van Ambon, Indonesië, via Jakarta, Indonesië, naar Amsterdam-Schiphol Airport, met vluchtcombinatie GA647 en GA88.
2.2.
De passagiers hadden de vluchten geboekt via reisbureau D-Reizen.
2.3.
De vervoerder heeft de ticketprijzen van de passagiers terugbetaald aan Airtrade. Airtrade heeft de ticketprijzen terugbetaald aan D-Reizen. De passagiers hebben geen terugbetaling van D-Reizen ontvangen.
2.4.
D-Reizen is op 6 april 2021 failliet verklaard.
2.5.
De passagiers hebben terugbetaling van de ticketprijzen van de vervoerder gevorderd.
2.6.
De vervoerder heeft niet uitbetaald.

3.Het geschil

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 780,57, aan passagier sub 1,
- € 780,57, aan passagier sub 2;
- € 780,57, aan passagier sub 3;
- € 826,29, aan passagier sub 4;
- € 826,29, aan passagier sub 5;
- € 826,29, aan passagier sub 6;
- de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, eveneens te vermeerderen met wettelijke rente, over deze bedragen;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers baseren hun vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder alle onder 2.1. genoemde vluchten geannuleerd heeft en hen daarom de ticketprijzen moet terugbetalen. [2]
3.3.
De vervoerder voert verweer. Op zijn verweer wordt ingegaan bij de beoordeling van het geschil.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat hij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
De vervoerder betwist dat de Verordening van toepassing is op de vluchtcombinatie GA647 en GA88 van Ambon naar Amsterdam van passagiers sub 1, sub 2 en sub 3 en de vluchtcombinatie GA647 en GA88 van Ambon naar Amsterdam van passagiers sub 4, sub 5 en sub 6 (hierna gezamenlijk: de terugvluchten). De overige vluchten zullen hierna gezamenlijk ‘de heenvluchten’ worden genoemd.
4.3.
Het Hof heeft geoordeeld dat heen- en terugvluchten afzonderlijk van elkaar moeten worden gezien, ook als deze onderdeel zijn van één boeking. [3] Voor de heen- en terugvluchten moet dus afzonderlijk worden bepaald of de Verordening daarop van toepassing is. De Verordening is van toepassing op alle passagiers die vertrekken vanaf een luchthaven gelegen in een lidstaat. [4] Dit geldt voor de heenvluchten omdat deze vanuit Amsterdam vertrokken. De Verordening is dus in ieder geval van toepassing op de heenvluchten.
4.4.
De Verordening is echter alleen van toepassing op vluchten die vertrekken vanaf een luchthaven buiten de Europese Unie naar een luchthaven die is gelegen in een lidstaat, als de vervoerder een ‘communautaire luchtvaartmaatschappij’ is. [5] Weliswaar vertrokken de terugvluchten vanaf een luchthaven buiten de Europese Unie (in Indonesië) en gingen deze naar een luchthaven in een lidstaat (Amsterdam-Schiphol Airport), maar de vervoerder is gevestigd in Indonesië en dus niet in een lidstaat. De vervoerder kan daarom niet over de vereiste exploitatievergunning beschikken [6] en is daarom geen communautaire luchtvaartmaatschappij. Dit betekent dat de Verordening niet van toepassing is op de terugvluchten. Met betrekking tot de heenvluchten overweegt de kantonrechter als volgt.
4.5.
De vervoerder betwist dat de heenvluchten zijn geannuleerd. Hij voert aan dat de passagiers daarvoor geen bewijs hebben overgelegd. De vluchten zouden plaatsvinden tijdens de coronapandemie. Het is goed mogelijk dat de passagiers vanwege de pandemie zelf hebben afgezien van de reis, aldus de vervoerder.
4.6.
De passagiers voeren aan dat de grenzen vanwege de coronapandemie werden gesloten. Als gevolg daarvan werden de heenvluchten geannuleerd. Vanwege de omvang van de verstoringen heeft de vervoerder de passagiers daarvan niet persoonlijk op de hoogte gesteld en was de website van Schiphol de enige mogelijkheid om daarmee bekend te raken. Vervolgens hebben de passagiers om terugbetaling van de ticketprijzen verzocht. De vervoerder heeft terugbetaald aan D-Reizen. Daaruit blijkt ook dat de vlucht was geannuleerd, aldus de passagiers.
4.7.
De vervoerder heeft daar tegenin gebracht dat het tijdens de coronapandemie zijn beleid was om in alle gevallen waarin niet is deelgenomen aan een vlucht, de ticketprijzen terug te betalen, ongeacht wie de vlucht of reservering heeft geannuleerd. Dit betekent niet dat hij de vlucht heeft geannuleerd.
4.8.
De kantonrechter overweegt dat het aan de passagiers is om te stellen en te bewijzen dat er sprake is van een annulering (in de zin van de Verordening). De enkele stelling dat dit blijkt uit de terugbetaling door de vervoerder is daartoe onvoldoende. Daaruit blijkt immers niet zonder meer dat de vervoerder de vlucht heeft geannuleerd. Het had op de weg van de passagiers gelegen om, bijvoorbeeld, een annuleringsbericht of een ander bewijs van annulering over te leggen. De passagiers hebben echter geen concrete toelichting gegeven omtrent de gang van zaken rondom de annulering van de heenvluchten. De kantonrechter is daarom van oordeel dat de passagiers, tegenover de gemotiveerde betwisting van de vervoerder, onvoldoende hebben onderbouwd dat aan de vereisten voor toepasselijkheid van de Verordening is voldaan. Daarom zullen de vorderingen van de passagiers worden afgewezen en behoeven de overige stellingen en verweren geen bespreking meer.
4.9.
De passagiers zullen in het ongelijk worden gesteld. Daarom zullen zij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Ook de nakosten worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening plaatsvindt, met de kosten van de betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagiers tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 678,00 aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder
en veroordeelt de passagiers tot betaling van € 135,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt
,te vermeerderen, indien betekening plaatsvindt, met de kosten van de betekening van dit vonnis.
5.3.
verklaart dit vonnis – voor wat de proceskostenveroordeling betreft – uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Koenis, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Voor het eerdere procesverloop wordt naar dit vonnis verwezen.
2.Artikel 8 van de Verordening.
3.HvJEU 10 juli 2008, C-173/07, ECLI:EU:C:2008:400.
4.Artikel 3 lid 1 sub a van de Verordening.
5.Artikel 2 aanhef en sub c in verbinding met artikel 3 lid 1 sub b van de Verordening.
6.Zie Verordening (EEG) nr. 2407/92.