3.3.2.Nadere bewijsoverwegingen (poging tot doodslag op [slachtoffer])
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Redengevende feiten en omstandigheden
Op 17 mei 2023 rond 11:00 uur parkeert een blauwe Volkswagen Polo bij het tankstation van BP te Landsmeer. De auto staat zo geparkeerd dat de linkerzijde (bestuurderskant) van de auto zich aan de kant van het tankstation bevindt en de rechterzijde (bijrijderskant) aan de graskant grenst. In de Volkswagen zitten drie personen, waarbij de verdachte op de bijrijdersstoel zit. Rond 11:29 uur komt er een Smart personenauto aangereden die enkele meters voorbij de Volkswagen parkeert. Uit de Smart stappen twee personen: de bestuurder [slachtoffer] en een onbekend gebleven bijrijder. [slachtoffer] en de bijrijder lopen naar de Volkswagen en stappen vervolgens achterin in die auto via de linker achterdeur. Na ruim twee minuten stappen [slachtoffer] en de bijrijder weer uit de Volkswagen en rennen terug in de richting van de Smart. Vrijwel direct na het uitstappen en tijdens het terugrennen naar de Smart richt [slachtoffer] met een wapen in de richting van de Volkswagen. Tegelijkertijd stappen ook de drie inzittenden van de Volkswagen uit. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte aan de bijrijderskant als laatste uit de Volkswagen stapt en daarbij een (vuur)wapen vasthoudt. De verdachte rent vervolgens via de voorkant van de Volkswagen achter [slachtoffer] en diens bijrijder aan en richt het wapen op hen, waarbij hij tussentijds handelingen met het wapen verricht die door de verbalisant worden beschreven als het doorladen van een wapen of het verhelpen van een storing in een wapen. [slachtoffer] en de bijrijder rijden vervolgens weg in de Smart. De verdachte rent terug en stapt weer in de Volkswagen, waarna ook de Volkswagen wegrijdt.
Diezelfde dag heeft [slachtoffer] zich met letsel gemeld op de spoedeisende hulp. Bij hem is een schotschampwond en een scheurwond in de rechterarm geconstateerd.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte op [slachtoffer] heeft geschoten.
Heeft de verdachte op [slachtoffer] geschoten?
Kort na het incident bij het tankstation is de verdachte aangehouden in een nabijgelegen meubelzaak. Hij had op het moment van aanhouding geen telefoon bij zich. Volgens een medewerker zou de verdachte bij binnenkomst in de meubelzaak wel een telefoon in zijn handen hebben gehad. Dit wordt bevestigd door de camerabeelden van de meubelzaak, waarop is te zien dat de verdachte eerst met een telefoon in zijn hand loopt en deze telefoon vervolgens onder een bed heeft gegooid. Er is bij de doorzoeking vervolgens ook een telefoon onder een bed gevonden en op het scherm is een dactyloscopisch spoor veiliggesteld. Uit onderzoek blijkt dat dit spoor mogelijk afkomstig is van de verdachte. Daarnaast noemt de ‘owner’ van de telefoon zich ‘Y’, wat de voorletter van de verdachte is. Gelet op het voorgaande in samenhang beschouwd, gaat de rechtbank ervan uit dat de gevonden telefoon de telefoon van de verdachte is. In deze telefoon is onder meer een groepsgesprek aangetroffen tussen Y, ‘Jack S’ en ‘James B’. Een dag voorafgaand aan het incident bij het tankstation ontvangt Y in dit groepsgesprek onder meer berichten over een afspraak morgen, dat ‘die ding’ klaarligt, over het instappen met een doorgeladen ‘P’ en dat die niet doorgeladen teruggegeven moet worden. Uit deze berichten leidt de rechtbank af dat wordt gesproken over het meenemen van een doorgeladen wapen en dat de verdachte dit wapen dus doelbewust heeft meegenomen naar de afspraak op het tankstation.
Zoals hierboven weergegeven, blijkt uit de ter zitting getoonde en aan het procesdossier toegevoegde camerabeelden (bestandsnaam politie 17-5 – Toerit Carwash) dat de verdachte uit de Volkswagen stapt en een wapen in zijn hand houdt. Ook ziet de rechtbank op deze beelden dat de positie en de houding van de verdachte direct na het uitstappen en de wijze waarop hij op dat moment het wapen vasthoudt, maakten dat hij op dat moment vrijwel meteen kon schieten in de richting van [slachtoffer]. Gelet op de positie van [slachtoffer] op dat moment heeft een dergelijk schot [slachtoffer] ook kunnen raken. Vervolgens gaat de verdachte actief achter [slachtoffer] en de bijrijder aan en verricht hij al lopend naar de Smart handelingen aan het wapen die passen bij het verhelpen van een haperend wapen. Gelet op deze beschreven handelingen gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte tijdens het lopen naar [slachtoffer] en diens bijrijder niet daadwerkelijk heeft geschoten, maar dit – gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen – wel heeft geprobeerd. Kort na het incident, omstreeks 12:05 uur, stuurt de verdachte een bericht naar James B met de tekst: ‘Wolla het is dat die ding niet meer gaf’. Dit bericht past bij het beeld dat de verdachte eerst wel heeft geschoten, maar nadien niet meer omdat het wapen haperde (‘niet meer gaf’).
Het dossier bevat voorts een Opname Vertrouwelijke Communicatie (OVC) die afkomstig is uit een lopend Duits onderzoek. Dit OVC-gesprek heeft plaatsgevonden op de dag van het schietincident (op 17 mei 2023). Er wordt tussen een onbekende man (hierna: de man) en een man genaamd ‘Anass’ gesproken over wat het Amsterdamse neefje [naam] van de man vandaag heeft gedaan. De man vertelt dat zijn neefje hem om 12:00 uur “
helemaal duus” belde en hem vertelde dat hij geveegd is, dat hij ‘hem’ heeft geschoten en hij nu zwaargewond is en dat hij had afgesproken bij een tankstation. De man zegt dat er twee negers uit Groningen zijn gekomen, iemand instapte in de auto en degene met wie zijn neef was ‘gannu’ tegen zijn hoofd kreeg en zijn neef direct gannu trekt en schiet, ‘rennen pap pap’. De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van dit OVC-gesprek zodanig op het incident bij het tankstation past, dat dit gesprek ook daadwerkelijk gaat over onderhavig feit. De rechtbank maakt uit het gesprek op dat met ‘neefje’ en ‘[naam]’ de verdachte wordt bedoeld en dat door de verdachte kennelijk op 17 mei 2023 is geschoten bij een tankstation en dat hij ervan uitgaat dat hij daarbij iemand verwond heeft.
Dat de verdachte daadwerkelijk op [slachtoffer] heeft geschoten, leidt de rechtbank verder af uit het feit dat [slachtoffer] letsel heeft opgelopen dat past bij een schot. Uit de letselverklaring die bij zijn verhoor is gevoegd, blijkt dat [slachtoffer] zich diezelfde dag heeft gemeld bij het Flevo Ziekenhuis in Almere en dat bij hem een schotschampwond en een scheurwond over een traject van ongeveer 8 centimeter in de rechterarm is geconstateerd. De wond liep van de onderarm (intrede) tot de bovenarm (uittrede), waarbij het kanaal met een pincet was te volgen.
Zoals hiervoor is overwogen, constateert de rechtbank dat de verdachte direct na het uitstappen uit de Volkswagen heeft kunnen schieten op [slachtoffer]. Uit de camerabeelden blijkt dat [slachtoffer] op dat moment terugloopt naar de Smart, waarbij hij met een gestrekte rechterarm een wapen richt op de Volkswagen. De geconstateerde verwonding bij [slachtoffer] past naar het oordeel van de rechtbank zodanig op de situatie dat de verdachte op dat moment daadwerkelijk heeft geschoten en [slachtoffer] in zijn uitgestrekte arm heeft geraakt, zodat aannemelijk is dat de verwonding van [slachtoffer] op dat moment is ontstaan. Dat [slachtoffer] wisselend heeft verklaard over het precieze moment waarop hij is geraakt, doet daar niet aan af.
Ter terechtzitting is door de raadsman bepleit dat niet onomstotelijk vaststaat dat het om schietletsel gaat en dat [slachtoffer] die dag mogelijk nog andere afspraken heeft gehad waarbij hij gewond zou kunnen zijn geraakt. De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat die dit scenario ondersteunen. Bovendien is bij [slachtoffer] een schot(schamp)wond en dus schietletsel geconstateerd en blijkt uit het OVC-gesprek dat de verdachte er kennelijk van uitging dat hij bij het tankstation iemand had geraakt. De rechtbank acht het geschetste alternatieve scenario dan ook niet aannemelijk, zodat het wordt verworpen.
Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het de verdachte is geweest die op 17 mei 2023 direct na het uitstappen ten minste eenmaal in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten en daarbij het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel heeft toegebracht.
Kunnen de handelingen van de verdachte gekwalificeerd worden als een poging tot doodslag?
Voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit is van belang of de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer]. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer] heeft verwond met het opzet om hem te doden, waardoor naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van vol opzet. Om van voorwaardelijk opzet te kunnen spreken, moet vast komen te staan dat er bij de bewezenverklaarde handelingen van de verdachte een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] kon overlijden en dat de verdachte die kans ook bewust heeft aanvaard.
Uit de (beschrijving van de) camerabeelden leidt de rechtbank af dat de verdachte van een paar meter afstand met een (vuur)wapen heeft geschoten in de richting van [slachtoffer]. Hierdoor heeft de verdachte het risico genomen dat hij [slachtoffer] zou kunnen raken en heeft hij dat risico ook aanvaard. [slachtoffer] is ook daadwerkelijk gewond geraakt en heeft een schotschampwond van acht centimeter lang in zijn arm opgelopen. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam, zoals in de arm, belangrijke (slag)aders bevinden en dat schotverwondingen in zulke vitale delen van het lichaam de dood tot gevolg kunnen hebben. Bovendien kan uit de wijze waarop de schotwond is toegebracht, namelijk in een dynamische situatie waarbij [slachtoffer] ook in beweging was, de gedraging van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van [slachtoffer] dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zo geraakt zou kunnen worden door het wapen, dat bij hem dodelijk letsel zou ontstaan. De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer].
Is sprake van poging doodslag van een onbekend gebleven persoon?
De verdachte is ten laste gelegd dat hij, naast [slachtoffer], ook heeft geprobeerde een tweede, onbekend gebleven persoon te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het betreft de onbekend gebleven bijrijder van de Smart. Met de officier van justitie is de rechtbank van mening dat het dossier geen aanknopingspunten bevat om aan te nemen dat de verdachte richting de bijrijder van de Smart heeft geschoten, zodat de verdachte op dit punt partieel zal worden vrijgesproken.
Is sprake van medeplegen?
Ten laste is gelegd dat de verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Op grond van de feiten en omstandigheden die uit het dossier blijken, kan naar het oordeel van de rechtbank geen nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte als schutter en de andere inzittenden van de Volkswagen of een ander persoon worden afgeleid. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.