In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 18 juni 2025 een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De ondertoezichtstelling was aangevraagd door de Jeugd- & Gezinsbeschermers (GI) te Amsterdam, die stelde dat er nog steeds sprake was van een ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige]. De ouders, [de moeder] en [de vader], zijn belast met het ouderlijk gezag en hebben beiden een advocaat ingeschakeld. Tijdens de zitting op 18 juni 2025, die met gesloten deuren plaatsvond, werd duidelijk dat de communicatie tussen de ouders moeizaam verloopt en dat er nog geen overeenstemming is over de opvoeding van [de minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de doelen van de ondertoezichtstelling nog niet zijn behaald en dat de ouders niet in staat zijn om op constructieve wijze samen te werken in het belang van [de minderjarige]. De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling met een jaar te verlengen, tot 28 juni 2026, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De ouders zijn geïnformeerd over hun recht om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing, binnen de daarvoor gestelde termijn.