4.4Oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Op grond van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is niet strafbaar hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding.
Aan de voor noodweer geldende vereisten is niet voldaan indien de verdachte zich niet hoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. Die noodzaak heeft niet bestaan als in redelijkheid van de verdachte had kunnen worden gevergd dat hij zich zou hebben onttrokken aan de aanranding.
De rechtbank zal hierna eerst de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer onderzoeken, voordat zij zal oordelen of aan de voorwaarden voor aanvaarding van het verweer is voldaan. Als maatstaf geldt hierbij dat de feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde op de zitting, voldoende aannemelijk is geworden.
Feitelijke toedracht
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld wat zich op 22 januari 2023 precies heeft afgespeeld dat tot het letsel bij de aangever heeft geleid.
De verdachte heeft bij de politie een vrij uitvoerige en gedetailleerde verklaring afgelegd, die hij ter zitting heeft aangevuld en bevestigd.
Hij heeft verklaard dat hij bij het verlaten van de parkeerplaats merkte dat de auto tot stilstand kwam en dat de portier aan de zijde van [getuige A] werd opengetrokken. De verdachte zag personen aan de buitenzijde van de auto staan, maar omdat het erg donker was, kon hij niet zien hoeveel. Het waren er in ieder geval meer dan twee. Hij kon verder niet zien of zij wapens bij zich hadden. Ook kon de verdachte niet waarnemen wat er vervolgens gebeurde, maar omdat hij contactgeluiden (klappen) hoorde en [getuige A] meermalen schreeuwde om hulp, ging hij ervan uit dat [getuige A] door de personen werd mishandeld. Hij had nooit eerder meegemaakt dat [getuige A], die vrij groot, sterk en fors van postuur is, hem herhaaldelijk om hulp vroeg. Omdat [getuige A] geen kant op kon en niet weg kon rijden, is de verdachte uitgestapt, achterlangs de auto gelopen en heeft een metalen voorwerp (wat later een grondpot bleek te zijn) uit de laadbak gepakt. Vervolgens is hij langs de auto gelopen in de richting van de personen die aan de kant van de bestuurder stonden en is hij al schreeuwend en zwaaiend met de grondpot op hen ingelopen, met de intentie om hun aandacht te trekken en hen weg te jagen. De verdachte heeft verklaard dat hij gevoeld heeft dat hij tijdens het zwaaien één keer iemand heeft geraakt. Hij zag dat de groep uit elkaar viel en dat de jongens wegrenden. Hij heeft echter niet gezien dat één van hen, [het slachtoffer] bewusteloos op de grond lag.
[getuige A] heeft verklaard dat hij door de personen die de portier opentrokken werd geschopt en geslagen. Hij werd gedwongen om te stoppen met rijden omdat hij anders over die personen heen zou rijden en hij kon geen kant op omdat hij in zijn veiligheidsgordel zat. Hij heeft vervolgens de verdachte om hulp geroepen.
De gang van zaken op de parkeerplaats wordt ondersteund door de camerabeelden van de voor de parkeerplaats gelegen kledingreparatiewinkel de Gouden Schaar. Op de beelden is te zien dat eerst de verdachte en [getuige A] het parkeerterrein betreden en dat circa 2,5 minuten later drie personen het parkeerterrein oplopen. Kort daarop rijdt de auto van [getuige A] richting de uitgang van het parkeerterrein en komt tot stilstand. Op de beelden is vervolgens beweging gezien van personen bij de portier aan de bestuurderszijde van de auto. Ongeveer 14 seconden later gaat de passagiersdeur van de auto open. Weer 11 seconden later is te zien dat er twee personen weg rennen en dat de verdachte bij de auto staat met een grijs/ zilver voorwerp in zijn rechterhand, die hij laat rusten op zijn schouder.
Beoordeling van het beroep op noodweer
De rechtbank is – gelet op de hiervoor vastgestelde feitelijke toedracht – van oordeel dat ten tijde van de mishandeling van [getuige A] in de auto, sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van een ander waartegen de verdachte zich in beginsel mocht verdedigen.
De vraag is vervolgens of de verdachte zich aan deze aanranding kon onttrekken.
De verdachte zat als passagier in de auto en was dus niet in de gelegenheid om weg te rijden. Het was daarom voor de verdachte onmogelijk om zich te onttrekken aan de situatie zodat is voldaan aan de subsidiariteitseis.
De daaropvolgende vraag is of de gekozen wijze van verdedigen in verhouding stond tot de ernst van de aanranding. De verdachte heeft ervoor gekozen om een metalen grondpot van 5 kilogram uit de laadbak te pakken en hiermee direct de groep belagers in te lopen, terwijl hij van onder naar boven en van links naar rechts zwaaide met de grondpot.
De rechtbank is van oordeel dat deze reactie disproportioneel is geweest; de gekozen wijze van verdediging staat niet in verhouding tot de mishandeling van [getuige A] door de belagers, waaronder [het slachtoffer]. De verdachte had minder vergaand kunnen en moeten handelen om de belagers van [getuige A] af te schrikken. Nu de gedragingen van de verdachte niet waren geboden door de noodzakelijke verdediging, is niet voldaan aan de proportionaliteitseis.
Daarmee is niet aan de voor noodweer gestelde vereisten voldaan en verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer.