ECLI:NL:RBNHO:2025:7721

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
15.022765.23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met voorwaardelijk opzet en beroep op noodweerexces

Op 8 juli 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte op 22 januari 2023 in Zaandam, tijdens een conflict, met een zware metalen grondpot het slachtoffer ernstig letsel heeft toegebracht. De verdachte had de intentie om de belagers van zijn vriend, [getuige A], weg te jagen, maar raakte daarbij [het slachtoffer] die buiten bewustzijn raakte. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet, omdat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bewust had aanvaard. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar de rechtbank oordeelde dat de reactie van de verdachte disproportioneel was en niet voldeed aan de eisen van noodzakelijke verdediging. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte zich niet strafbaar had gemaakt door te handelen uit noodweerexces, en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging. De benadeelde partij, [het slachtoffer], werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.022765.23
Uitspraakdatum: 8 juli 2025
Tegenspraak
verkort strafvonnis(art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 juni 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. A.C. Lub, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. V. Mes, advocaat te Hoorn, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Primairhij op of omstreeks 22 januari 2023 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [het slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [het slachtoffer] (met kracht) met een stalen pijp, althans met een hard voorwerp, tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
Subsidiairhij op of omstreeks 22 januari 2023 te Zaandam, gemeente Zaanstad, althans in Nederland,
aan [het slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur, heeft toegebracht, door (met kracht) met een stalen pijp, althans met een hard voorwerp, tegen het hoofd van die [het slachtoffer] te slaan;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair om integrale vrijspraak verzocht vanwege het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen ten aanzien van de poging tot doodslag
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de poging tot doodslag (het primair ten laste gelegde feit) op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.2
Bewijsmotivering ten aanzien van de poging tot doodslag
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte en [getuige A] in de nacht van 22 januari 2023 in Zaandam na een woordenwisseling een café hebben verlaten en daarna richting de parkeerplaats zijn gelopen waar de auto (een bakwagen) van [getuige A] geparkeerd stond. Vervolgens zijn zij in de auto gestapt, de verdachte als passagier en [getuige A] als bestuurder. Bij het verlaten van de parkeerplaats werd de portier aan de zijde van [getuige A] opengetrokken en begonnen drie personen aan de buitenzijde van de auto [getuige A] te mishandelen. [getuige A] riep om hulp, waarop de verdachte uit de auto is gestapt en een metalen grondpot (een pijp met dwarsstang bedoeld voor het tijdelijk plaatsen van verkeersborden) uit de laadbak van de auto heeft gepakt. Vervolgens is de verdachte al zwaaiend met die grondpot de groep personen ingelopen. Hierbij heeft hij [het slachtoffer] tegen het hoofd geraakt. [het slachtoffer] is buiten bewustzijn geraakt en bloedend uit zijn oor en uit een grote hoofdwond - waarbij zijn schedel zichtbaar was - in een plas bloed van ongeveer twee bij een halve meter aangetroffen. In het AMC is vastgesteld dat hij onder meer drie breuken in zijn schedel had en een hersenschudding had opgelopen. [het slachtoffer] heeft blijvende gehoorschade en evenwichtsstoornissen opgelopen.
Geen vol opzet
Allereerst moet worden vastgesteld of er wel of niet sprake is geweest van vol opzet. Hiervan is sprake als de verdachte willens en wetens heeft gehandeld met de bedoeling om het slachtoffer te doden. Uit de verklaring van de verdachte volgt dat hij met zijn aanval de belagers van [getuige A] weg wilde jagen en niet de bedoeling had om [het slachtoffer] van het leven te beroven. Op basis van de overige omstandigheden waaronder dit incident heeft plaatsgevonden, zoals die blijken uit het dossier, kan ook niet afgeleid worden dat de verdachte de intentie had om [het slachtoffer] om het leven te brengen. Derhalve is niet bewezen dat de verdachte ‘vol’ opzet had op de dood van het slachtoffer.
Juridisch kader voorwaardelijk opzet
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of er dan sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood. Van voorwaardelijk opzet is sprake indien bewust de aanmerkelijke kans, te weten een reële niet onwaarschijnlijke mogelijkheid, wordt aanvaard dat een bepaald gevolg zal intreden. Dit kan worden afgeleid uit de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Het is algemeen bekend dat fors geweld tegen het hoofd, afhankelijk van de omstandigheden, een reëel risico op de dood kan opleveren. Voor de vraag of een kans op de dood aanmerkelijk is te achten, dient onder meer acht te worden geslagen op de plek op het hoofd waar het geweld wordt toegepast, het voorwerp of lichaamsdeel waarmee dat geweld is gepleegd, de kracht van het geweld en het ontstane letsel.
Oordeel van de rechtbank
Uit het dossier volgt dat de metalen grondpot die de verdachte heeft gepakt, ongeveer één meter lang was en een gewicht had van ongeveer 5 kilogram. De verdachte heeft verklaard dat hij met zwaaiende bewegingen van boven naar beneden en van links naar rechts de groep mensen is ingelopen die [getuige A] aan het belagen was. Daarbij is éénmaal met kracht het hoofd van [het slachtoffer] geraakt, waardoor hij breuken in zijn schedel heeft opgelopen.
Als uitgangspunt kan worden genomen dat een geweldshandeling met een hard en zwaar voorwerp tegen het hoofd, een vitaal deel van het lichaam, met een zodanige kracht, dat het ernstige schedelbreuken tot gevolg heeft, een aanmerkelijke kans op de dood oplevert. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van de door de verdachte uitgevoerde handelingen (zich al zwaaiend met een zware metalen grondpot in een groep mensen begeven) volgt dat hij die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Daarbij betrekt de rechtbank ook de aard en de ernst van het letsel bij [het slachtoffer]. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat de verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank bewezen worden dat de geweldshandeling zodanig was dat naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer hierdoor zou komen te overlijden. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 januari 2023 te Zaandam, gemeente Zaanstad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [het slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [het slachtoffer] met kracht met een hard voorwerp tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

4.1
Kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op:
-
poging tot doodslag
4.2
Beroep op noodweer
De raadsman heeft subsidiair bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld uit noodweer. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van een ander. Volgens de raadsman heeft de verdachte zich vervolgens binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit verdedigd.
4.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen beroep op noodweer toekomt, omdat niet is voldaan aan de proportionaliteitseis, zodat de gedragingen van de verdachte niet waren geboden door de noodzakelijke verdediging.
4.4
Oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Op grond van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is niet strafbaar hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding.
Aan de voor noodweer geldende vereisten is niet voldaan indien de verdachte zich niet hoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. Die noodzaak heeft niet bestaan als in redelijkheid van de verdachte had kunnen worden gevergd dat hij zich zou hebben onttrokken aan de aanranding.
De rechtbank zal hierna eerst de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer onderzoeken, voordat zij zal oordelen of aan de voorwaarden voor aanvaarding van het verweer is voldaan. Als maatstaf geldt hierbij dat de feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde op de zitting, voldoende aannemelijk is geworden.
Feitelijke toedracht
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld wat zich op 22 januari 2023 precies heeft afgespeeld dat tot het letsel bij de aangever heeft geleid.
De verdachte heeft bij de politie een vrij uitvoerige en gedetailleerde verklaring afgelegd, die hij ter zitting heeft aangevuld en bevestigd.
Hij heeft verklaard dat hij bij het verlaten van de parkeerplaats merkte dat de auto tot stilstand kwam en dat de portier aan de zijde van [getuige A] werd opengetrokken. De verdachte zag personen aan de buitenzijde van de auto staan, maar omdat het erg donker was, kon hij niet zien hoeveel. Het waren er in ieder geval meer dan twee. Hij kon verder niet zien of zij wapens bij zich hadden. Ook kon de verdachte niet waarnemen wat er vervolgens gebeurde, maar omdat hij contactgeluiden (klappen) hoorde en [getuige A] meermalen schreeuwde om hulp, ging hij ervan uit dat [getuige A] door de personen werd mishandeld. Hij had nooit eerder meegemaakt dat [getuige A], die vrij groot, sterk en fors van postuur is, hem herhaaldelijk om hulp vroeg. Omdat [getuige A] geen kant op kon en niet weg kon rijden, is de verdachte uitgestapt, achterlangs de auto gelopen en heeft een metalen voorwerp (wat later een grondpot bleek te zijn) uit de laadbak gepakt. Vervolgens is hij langs de auto gelopen in de richting van de personen die aan de kant van de bestuurder stonden en is hij al schreeuwend en zwaaiend met de grondpot op hen ingelopen, met de intentie om hun aandacht te trekken en hen weg te jagen. De verdachte heeft verklaard dat hij gevoeld heeft dat hij tijdens het zwaaien één keer iemand heeft geraakt. Hij zag dat de groep uit elkaar viel en dat de jongens wegrenden. Hij heeft echter niet gezien dat één van hen, [het slachtoffer] bewusteloos op de grond lag.
[getuige A] heeft verklaard dat hij door de personen die de portier opentrokken werd geschopt en geslagen. Hij werd gedwongen om te stoppen met rijden omdat hij anders over die personen heen zou rijden en hij kon geen kant op omdat hij in zijn veiligheidsgordel zat. Hij heeft vervolgens de verdachte om hulp geroepen.
De gang van zaken op de parkeerplaats wordt ondersteund door de camerabeelden van de voor de parkeerplaats gelegen kledingreparatiewinkel de Gouden Schaar. Op de beelden is te zien dat eerst de verdachte en [getuige A] het parkeerterrein betreden en dat circa 2,5 minuten later drie personen het parkeerterrein oplopen. Kort daarop rijdt de auto van [getuige A] richting de uitgang van het parkeerterrein en komt tot stilstand. Op de beelden is vervolgens beweging gezien van personen bij de portier aan de bestuurderszijde van de auto. Ongeveer 14 seconden later gaat de passagiersdeur van de auto open. Weer 11 seconden later is te zien dat er twee personen weg rennen en dat de verdachte bij de auto staat met een grijs/ zilver voorwerp in zijn rechterhand, die hij laat rusten op zijn schouder.
Beoordeling van het beroep op noodweer
De rechtbank is – gelet op de hiervoor vastgestelde feitelijke toedracht – van oordeel dat ten tijde van de mishandeling van [getuige A] in de auto, sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van een ander waartegen de verdachte zich in beginsel mocht verdedigen.
De vraag is vervolgens of de verdachte zich aan deze aanranding kon onttrekken.
De verdachte zat als passagier in de auto en was dus niet in de gelegenheid om weg te rijden. Het was daarom voor de verdachte onmogelijk om zich te onttrekken aan de situatie zodat is voldaan aan de subsidiariteitseis.
De daaropvolgende vraag is of de gekozen wijze van verdedigen in verhouding stond tot de ernst van de aanranding. De verdachte heeft ervoor gekozen om een metalen grondpot van 5 kilogram uit de laadbak te pakken en hiermee direct de groep belagers in te lopen, terwijl hij van onder naar boven en van links naar rechts zwaaide met de grondpot.
De rechtbank is van oordeel dat deze reactie disproportioneel is geweest; de gekozen wijze van verdediging staat niet in verhouding tot de mishandeling van [getuige A] door de belagers, waaronder [het slachtoffer]. De verdachte had minder vergaand kunnen en moeten handelen om de belagers van [getuige A] af te schrikken. Nu de gedragingen van de verdachte niet waren geboden door de noodzakelijke verdediging, is niet voldaan aan de proportionaliteitseis.
Daarmee is niet aan de voor noodweer gestelde vereisten voldaan en verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer.
4.5
Strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

5.1
Beroep op noodweerexces
De raadsman heeft meer subsidiair bepleit dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij zich kan beroepen op noodweerexces.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep op noodweerexces toekomt, omdat aannemelijk is geworden dat de verdediging door de verdachte werd ingegeven door de hevige gemoedsbeweging die bij de verdachte is ontstaan en waaruit het handelen van de verdachte rechtstreeks voortkwam.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Op grond van artikel 41, tweede lid, Sr is niet strafbaar de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.
Uit het wettelijk vereiste dat de gedraging het “onmiddellijk gevolg” moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van het hier bedoelde “onmiddellijk gevolg” kan betekenis toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging. Voorts kan het tijdsverloop tussen de aanranding en de verdedigingshandeling van belang zijn.
Beoordeling van het beroep op noodweerexcesDe verdachte heeft verklaard dat hij zich compleet overvallen voelde toen vanuit het niets de portier aan de bestuurderszijde werd opengetrokken en [getuige A] (kennelijk) direct werd aangevallen. Hij, verdachte, ging ervan uit dat hij in de auto in een veilige situatie verkeerde en kon niet goed waarnemen wat er vervolgens gebeurde omdat het erg donker was. Zodra hij hoorde dat [getuige A] klappen kreeg en meermalen om hulp riep, ging de verdachte van het ergste en gevaarlijkste scenario uit. De rechtbank acht aannemelijk dat bij de verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging, die bestond uit (een mengeling van) paniek, stress en angst voor zijn eigen en het welzijn van [getuige A]. De rechtbank acht het verder aannemelijk dat de voorafgaande aanranding van [getuige A] als zodanig van doorslaggevend belang is geweest voor het ontstaan van deze gemoedsbeweging. De hevige gemoedsbeweging heeft vervolgens geleid tot het overschrijden van de grenzen van noodzakelijke verdediging. Hierbij acht de rechtbank de aard en de intensiteit van de gemoedsbeweging van belang en het zeer korte tijdsverloop tussen de aanranding van [getuige A] en het zich al zwaaiend met de metalen grondpot inlopen op de groep door de verdachte. De verdachte heeft daarbij wel gemerkt dat hij éénmaal iemand raakte, maar hij had niet in de gaten dat hij [het slachtoffer], die op de grond lag, zeer zwaar had verwond. Op het moment dat de noodweersituatie was geëindigd doordat de groep uit elkaar viel, is de verdachte ook direct gestopt met het zwaaien met de grondpot, zo is te zien op de camerabeelden
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van de verdachte past bij en kan worden begrepen vanuit de hevigheid van zijn gemoedsbeweging. De verdachte is dus niet zo ver gegaan in de verdediging dat om die reden het beroep niet kan slagen.
De rechtbank komt tot de conclusie dat aan de verdachte een beroep op noodweerexces toekomt, zodat hij ten aanzien van het bewezenverklaarde niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [het slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van
€ 21.906,85 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade (€ 11.777,85) en immateriële schade (€ 8.500,-) die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Daarnaast heeft hij om een vergoeding voor de proceskosten (€ 1.629,-) verzocht.
De rechtbank overweegt dat op grond van het bepaalde in artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering de benadeelde partij alleen ontvankelijk is in de vordering indien de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd dan wel in geval toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a Sr. Daarvan is in deze zaak geen sprake. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij en de verdachte dragen ieder de eigen proceskosten.

7.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4.1 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte daarvoor van alle rechtsvervolging.
Verklaart de benadeelde partij [het slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. C.S. Schoorl en mr. E.L. Hoogstraate, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 juli 2025.
Mr. Boomgaart is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.