ECLI:NL:RBNHO:2025:7699

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
C/15/354380 / HA ZA 24-384
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid aannemer voor vervuiling van puingranulaat bij aanleg tijdelijke bouwweg

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 juni 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de Stichting Woonzorg Nederland en RGS Groep B.V. Woonzorg heeft RGS aangesproken op aansprakelijkheid voor schade die is ontstaan door de aanleg van een tijdelijke bouwweg met puingranulaat dat vervuild bleek te zijn met PAK-stoffen. Woonzorg had een aannemingsovereenkomst gesloten met RGS voor de sloop van een verzorgingshuis en de aanleg van de bouwweg. Na de aanleg bleek dat het puingranulaat vervuilende stoffen bevatte, wat leidde tot extra kosten voor Woonzorg voor het afvoeren en storten van het vervuilde materiaal. RGS betwistte de aansprakelijkheid en voerde aan dat de vervuiling niet door haar was veroorzaakt. De rechtbank oordeelde dat RGS tekort was geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst, omdat zij niet de nodige zorgvuldigheid had betracht bij de sloop en de aanleg van de bouwweg. De rechtbank wees de vorderingen van Woonzorg grotendeels toe en veroordeelde RGS tot betaling van de schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 25 juni 2025
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: C/15/354380 / HA ZA 24-384 van
de stichting
STICHTING WOONZORG NEDERLAND,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. A.D. Minderhoud-Verkaik te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RGS GROEP B.V.,
gevestigd te Rijssen,
gedaagde,
advocaat mr. P.J.A. Plattel te Arnhem,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer C/15/358824 / HA ZA 24-626 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RGS GROEP B.V.,
gevestigd te Rijssen,
eiseres,
advocaat mr. P.J.A. Plattel te Arnhem,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2] B.V.,
gevestigd te Kootwijkerbroek,
gedaagde,
advocaat mr. R. van der Jagt te Breda.
Partijen zullen hierna Woonzorg, RGS en [gedaagde 2] genoemd worden.
De zaak in het kort
Woonzorg heeft met RGS een aannemingsovereenkomst gesloten voor de sloop van een verzorgingshuis en de aanleg van een tijdelijke bouwweg voor latere nieuwbouw. Voor de aanleg van de bouwweg zou RGS puingranulaat gebruiken dat zij zou maken uit puin dat vrijkwam bij de sloop. Na onderzoek is gebleken dat de tijdelijke bouwweg vervuilende PAK-stoffen bevat. Volgens Woonzorg is de vervuiling veroorzaakt doordat RGS op een verkeerde manier heeft gesloopt. Daardoor is teerhoudend dakafval in het puingranulaat terecht gekomen. Hiermee is RGS volgens Woonzorg tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de aanemingsovereenkomst. Woonzorg heeft het puingranulaat moeten laten afvoeren en nieuw puingranulaat moeten laten storten. Hierdoor heeft zij schade geleden. Woonzorg vordert deze schade van RGS. RGS betwist de vorderingen van Woonzorg en heeft onderaannemer [gedaagde 2] in vrijwaring opgeroepen voor het geval de rechtbank tot het oordeel komt dat RGS aansprakelijk is. De rechtbank wijst de vorderingen van Woonzorg jegens RGS grotendeels toe en wijst de vordering van RGS in vrijwaring af.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure
in de hoofdzaakblijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 december 2024 en de daarin genoemde stukken
  • de akte overlegging producties 20 tot en met 25 van Woonzorg
  • de akte overlegging productie 17 van RGS
1.2.
Het verloop van de procedure
in de vrijwaringszaakblijkt uit het tussenvonnis van 29 januari 2025 en de daarin genoemde stukken.
1.3.
Op 7 april 2025 heeft de mondelinge behandeling van de hoofdzaak en de vrijwaringszaak plaatsgevonden, waarbij de advocaten van partijen gebruik hebben gemaakt van spreekaantekeningen en waarvan voor het overige door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten (in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak)

2.1.
Woonzorg is een landelijke woningcorporatie voor senioren en mensen met een beperking. Zij verhuurt wooneenheden aan zowel particulieren als aan zorginstellingen.
2.2.
RGS houdt zich al lange tijd bezig met de sloop van gebouwen. Zij voert door het hele land diverse sloopprojecten uit voor diverse opdrachtgevers.
2.3.
[gedaagde 2] houdt zich bezig met (onder meer) het breken van asfalt, beton en puin en het recyclen daarvan. Zij breekt puin en koopt puin in om dit na verwerking als granulaat te verkopen.
2.4.
Woonzorg heeft in 2019 een aanbesteding gehouden voor de sloop (hierna ook: het werk) van het uit 1954 stammende verzorgingshuis “Huis in de Duinen” in Zandvoort om ruimte te maken voor nieuwbouw. Onderdeel van het werk was de aanleg van een tijdelijke bouwweg voor de latere nieuwbouw met puingranulaat, waarbij de aannemer het puin van de sloop op locatie zou breken.
2.5.
Woonzorg heeft in het kader van de aanbesteding aan RGS een aantal documenten ter hand gesteld over het project en het te slopen gebouw, waaronder een inschrijvingsleidraad, een Nota van Inlichtingen, het bestek en een stoffeninventarisatie. De stoffeninventarisatie is uitgevoerd door [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ). RGS heeft bij haar inschrijving op de aanbesteding onder meer een inschrijfstaat en een Sloop-, Veiligheids- en Gezondheidsplan (V&G-plan) aan Woonzorg ter hand gesteld.
2.6.
De inschrijvingsleidraad luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
2.7.
In de Inschrijvingsleidraad staat dat de inschrijving gedaan moet worden op basis van (onder meer) het bestek en de Nota van Inlichtingen. De Nota van Inlichtingen luidt, voor zover hier van belang als volgt:
18
333010
Ligt er Isolatie op dak, zo ja welk materiaal met welke dikte?
Nee, bitumen vermengd met grind als onderlaag. Totaal ca. 5 cm dik.
2.8.
Het rapport van de stoffeninventarisatie d.d. 21 mei 2019, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
En
2.9.
Het bij het aangaan van de aannemingsovereenkomst door partijen geparafeerde bestek (met nr. P19-0206-bk01) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
En
En
En
2.10.
Na de aanbesteding hebben Woonzorg en RGS op 11 juli 2019 een overeenkomst van aanneming (hierna: de aannemingsovereenkomst) gesloten voor de sanering en sloop van het oude gebouw, waarbij RGS het werk heeft aangenomen voor een vaste aanneemsom van € 450.000,00 exclusief btw en inclusief “afkoop onvoorzien asbest en prijsstijgingen”. Het bestek van 21 mei 2019 met bijbehorende tekeningen is als bijlage bij de aannemingsovereenkomst gevoegd en aldus onderdeel van de overeenkomst.
2.11.
Op de aannemingsovereenkomst zijn de "Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken en van technische installatiewerkzaamheden 2012" (hierna : UAV 2012) van toepassing verklaard. Paragraaf 12 UAV 2012 leden 1 en 2 luiden als volgt:
§ 12. Aansprakelijkheid van de aannemer na de oplevering
1. Na de dag, waarop het werk overeenkomstig het bepaalde in § 10, eerste of tweede lid, als opgeleverd wordt beschouwd, is de aannemer niet meer aansprakelijk voor tekortkomingen aan het werk.
2. Het in het eerste lid bepaalde lijdt uitzondering indien sprake is van een gebrek:
(a) dat toe te rekenen is aan de aannemer en
(b) dat bovendien ondanks nauwlettend toezicht tijdens de uitvoering dan wel bij de opneming van het werk als bedoeld in § 9, tweede lid, door de directie redelijkerwijs niet onderkend had kunnen worden en waarvan
(c) de aannemer binnen een redelijke termijn na de ontdekking mededeling is gedaan.
2.12.
RGS heeft op haar beurt aan [gedaagde 2] (als onderaannemer) verzocht om een offerte af te geven voor het breken van circa 12.500 ton puin tot granulaat op de locatie van het Huis in de Duinen, waarbij circa 1.400 ton op de locatie moet achterblijven voor de aanleg van .
2.13.
Bij e-mail van 4 juli 2019 heeft [gedaagde 2] het volgende aan RGS bericht:
Kosten van breken mengpuin en afvoeren van de granulaat voor € 1,50 per ton.
Er vanuit gaande dat
  • Puin op maat
  • Voldoende ruimte
  • Breken in 1 fase
  • Ijzer uit de breker voor de breker
2.14.
Daarop heeft RGS aan [gedaagde 2] de opdracht verstrekt om het slooppuin mobiel te breken op de locatie in Zandvoort en daarmee (deels) puingranulaat te vervaardigen voor de door RGS aan te leggen tijdelijke bouwweg.
2.15.
[gedaagde 2] is houder van de volgende certificaten, die van toepassing zijn op de opdracht:
a. een KOMO-productcertificaat voor “Recyclinggranulaat voor toepassing in verhardingslaag, zandbed, ophoging en aanvulling”, op 29 juni 2018 uitgegeven door SGS INTRON Certificatie B.V. Daarin staat dat het kwaliteitssysteem en de productkenmerken behorende bij het recyclinggranulaat periodiek worden gecontroleerd en dat SGS INTRON Certificatie B.V. op basis daarvan verklaart dat:
het gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat het door de producent vervaardigde recyclinggranulaat bij aflevering voldoet aan de in dit productcertificaat vastgelegde technische specificatie en bij aflevering geschikt is voor de toepassing als verhardingslaag, zandbed, ophoging en aanvulling, mits het recyclinggranulaat voorzien is van het KOMO® merk op een wijze als aangegeven in dit productcertificaat.
Als een voor de wenken voor de afnemer staat vermeld dat in het kader van het certificaat geen controle plaatsvindt op de juistheid van de prestaties van de essentiële kenmerken.
b. een NL BSB-productcertificaat voor “Recyclinggranulaat voor ongebonden en (hydraulisch) gebonden materialen voor civieltechnische toepassingen, utiliteitsbouw en wegenbouw’, eveneens afgegeven door SGS INTRON Certificatie B.V.
Hiermee verklaart SGS INTRON Certificatie B.V. dat:
- het gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat het door de producent vervaardigde recyclinggranulaat bij voortduring voldoet aan de in dit productcertificaat vastgelegde milieuhygiënische specificaties, mits het recyclinggranulaat voorzien is van het NL BSB® merk op een wijze als aangegeven in dit productcertificaat;
- voor dit productcertificaat geen controle plaatsvindt op het gebruik in werken en op de melding- en/of informatieplicht van de gebruiker aan het bevoegd gezag;
- met inachtneming van het bovenstaande, het recyclinggranulaat in zijn toepassingen en met inachtneming van de daarbij horende toepassingsvoorwaarden voldoet aan de relevante eisen van het Besluit bodemkwaliteit;
2.16.
[gedaagde 2] heeft de werkzaamheden van 5 tot en met 14 november 2019 uitgevoerd. Van het door haar vervaardigde puingranulaat heeft zij het grootste deel overgenomen van RGS en afgevoerd om in het kader van haar ondernemingsactiviteiten te kunnen inzetten. Het kleinere deel heeft [gedaagde 2] achtergelaten op de locatie. Van dit achtergebleven deel heeft RGS vervolgens weer een deel gebruikt om een tijdelijke bouwweg, omliggende wegen en parkeerplaatsen aan te leggen.
2.17.
[gedaagde 2] heeft RGS op 29 november 2019 een totaalbedrag van € 19.151,67 incl. btw gefactureerd. Op de factuur staat dat [gedaagde 2] 13.395 ton puin heeft gebroken op locatie en dat zij hiervan 9.859,10 ton heeft afgevoerd en 3.535,90 ton op de locatie heeft gelaten. RGS heeft deze factuur betaald.
2.18.
In opdracht van [gedaagde 2] heeft bureau Concrefy B.V. monsters genomen van het door [gedaagde 2] vervaardigde puingranulaat. Haar onderzoeksrapporten van 3 december 2019 en 16 januari 2020 vermelden niets over PAK-vervuiling.
2.19.
RGS heeft de sloopwerkzaamheden in de periode augustus 2019 tot december 2019 uitgevoerd en het werk in december 2019 aan Woonzorg opgeleverd. Blijkens door haar overgelegde stortbonnen heeft RGS ongeveer 68 ton dakafval afgevoerd naar Paro Amsterdam B.V. Op ten minste twee van de begeleidingsbrieven van het transport is de Eural-code 170301 vermeld. Dit is de Europese afvalstoffencode voor bitumineuze mengsels die koolteer bevatten.
2.20.
Na de oplevering door RGS in december 2019 heeft de bouw langere tijd stil gelegen, omdat er nog geen definitieve vergunningen voor de bouw waren (stikstofproblematiek). Bij voortzetting van de werkzaamheden is het puingranulaat van de door RGS vervaardigde tijdelijke bouwweg in mei 2022 bemonsterd door [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2]), de aannemer die het nieuwe verzorgingstehuis op de locatie zou bouwen en het puingranulaat hiervoor zou gaan hergebruiken. Deze heeft vervolgens in juli 2022 geconstateerd dat sprake is van PAK-vervuiling. In het verslag van de bouwvergadering tussen (onder meer) Woonzorg en [bedrijf 2] van 14 juli 2022 staat:
[bedrijf 2] geeft aan dat het lab te hoge waarden PAK en PCB registreert van de partij puingranulaat en de oorzaak hiervan is niet bekend. Vervolgonderzoek door adviesburo [bedrijf 1] in opdracht van WZN geeft aan dat er enkel een te hoog te hoog PAK-halte aanwezig is. Materiaal kan niet hergebruikt worden en moet worden gestort.
2.21.
[bedrijf 1] heeft daarna in opdracht van Woonzorg aan Grondslag Bodemkwaliteitsbureau (hierna: Grondslag) opdracht gegeven voor het uitvoeren van een (her)keuring van het puingranulaat van de tijdelijke bouwweg. In haar onderzoeksrapport van 13 juli 2022 zegt Grondslag dat sprake is van te hoge PAK-waarden. Zij concludeert als volgt:
Voor PAK zijn (…) de onderstaande gemiddelde waarden per deelpartij gemeten. Alle waarden overschrijden de samenstellingseis van 50 mg/kg ds. (…)
  • Deelpartij Fase 2a : PAK = 150 mg/kg ds
  • Deelpartij Fase 3a : PAK = 100 mg/kg ds
  • Deelpartij Fase 3b : PAK = 86 mg/kg ds
  • Deelpartij bouwweg : PAK = 53 mg/kg ds
  • Deelpartij depot : PAK = 71 mg/kg ds
De oorzaak van de hoge PAK-waarden is niet bekend. Dit kan worden veroorzaakt door de bijmenging van bijvoorbeeld teerhoudend asfalt of dakleer. Beide zijn echter niet (bewust) waargenomen tijdens de bemonstering. Ook is er nergens een teer- of andere verdachte geur waargenomen.
Conform het Besluit bodemkwaliteit voldoet de gehele partij puingranulaat op basis van onderhavige onderzoeksresultatennietaan de hergebruikseis voor toepassing elders. Indien een partij bouwstoffen echter niet van eigenaar verandert geldt er een vrijstelling van de onderzoeksplicht en toepassingseisen. Wel is dan nog steeds de zorgplicht van toepassing.
2.22.
Bij e-mail van 20 juli 2022 heeft Compeer (een partner van [bedrijf 2]) aan Woonzorg laten weten:
Ik heb vandaag de offerte ontvangen voor de startkosten van het funderingsmateriaal.
Er blijken nu ook PAK's in te zitten (en niet alleen Pfas) en de kosten zijn aanzienlijk.
Bij [bedrijf 3] moet er € 56,00 per ton betaald worden. Paro en Vermeer accepteren het niet.
De vraag van mij is hoe kan erbij de sloop van een gebouw zo'n vervuiling vrijgekomen zijn. Is er dakleer in het puin terecht gekomen ?
Conclusie is dat de kosten enorm zijn.
2.23.
Bij e-mail van 23 juli 2022 heeft Woonzorg, bij monde van [betrokkene] (adviseur Vastgoedprojecten), het volgende aan RGS meegedeeld:
Zoals inmiddels door [bedrijf 1] onderzocht (bijlage) is het achtergebleven puingranulaat op project Huis in de Duinen zwaar vervuild met PAK. Consequentie is dat Woonzorg geconfronteerd wordt met een enorme schadepost voor afvoeren en storten van het nog aanwezig ca.4.600 ton puingranulaat. Ondanks dat volgens het rapport (nog) niet aangetoond is dat de oorzaak gevonden moet worden in vermenging met dakleer (zie foto's) zal nader onderzoek volgen en de kosten verhaald worden op betrokken bedrijven welke in advisering en uitvoering een rol hebben gespeeld.
Om de oplevering van het bouwproject niet in gevaar te brengen heeft Woonzorg opdracht gegeven direct na de vakantie in week 34 te starten met afvoer en stort van de puingranulaat.
Verzoek aan ieder voor 12 augustus 2022 aan te geven welke mogelijkheden/ bijdrage een ieder kan bieden de schadepost (geraamd op ca. € 250.000,= excl. BTW) te doen oplossen. Mochten wij van u voor 12 augustus geen reactie ontvangen dan zij wij genoodzaakt ander maatregelen te nemen.
2.24.
Bij e-mail van 27 juli 2022 aan Woonzorg heeft RGS als volgt geantwoord:
Het puin heeft onze onderaannemer [gedaagde 2] KWB voor ons gecertificeerd gebroken zie bijlagen, dus vindt het een vreemd verhaal dat deze partij uit 2019 nu 3 jaar later zwaar vervuild is met PAK.
Conform de stoffeninventarisatie van [bedrijf 1] (zie bijlage) is er geen teerhoudende dakbedekking aangetroffen en kan het dus door onze sloopmethode geen verontreinigingen hebben veroorzaakt.
Wij zijn van mening dat onze werkzaamheden conform onze certificaten zijn uitgevoerd en er geen claims op RGS kunnen verhaald worden.
Indien u nog vragen/opmerkingen heeft zijn wij nog bereikbaar tot a.s. vrijdag 12:00uur, aansluitend begint onze bouwvak tot 19 augustus.
2.25.
Woonzorg heeft de kosten voor afvoer en stort van het vervuilde puin bij twee partijen uitgevraagd. Een van die partijen was [bedrijf 2]. De opdracht is vervolgens verstrekt aan laatstgenoemde, omdat die de laagste prijs heeft geoffreerd. Het puingranulaat is vervolgens in drie fasen verwijderd, te weten tussen 24 en 28 augustus 2022 (ca. 1.632 ton), tussen 9 en 11 november 2022 (ca 988 ton) en tussen 18 en 23 januari 2023 (ca 2.580 ton).
2.26.
Woonzorg heeft [bedrijf 1] nader opdracht gegeven om (i) te onderzoeken of de verhoogde concentraties PAK te herleiden zijn naar een bepaalde fractie menggranulaat en of middels zeven en eventueel wassen (op locatie) de partij in verschillende afvoerstromen kan worden gescheiden en (ii) te onderzoeken of een bron van de PAK-vervuiling kan worden achterhaald. De conclusies en aanbeveling van het onderzoeksrapport van [bedrijf 1] van 20 oktober 2022 luiden als volgt:
2.27.
Woonzorg heeft [bedrijf 1] vervolgens ook opdracht gegeven een verkennend bodemonderzoek te doen naar de laag direct onder het (voormalige) menggranulaat. Doel van het onderzoek was na te gaan of de bodem door uitloging van het met PAK verontreinigde menggranulaat is verontreinigd. De conclusies van dit rapport d.d. 5 december 2022 luiden als volgt:
2.28.
Met een brief van 28 december 2022 heeft Woonzorg RGS aansprakelijk gesteld voor alle door haar geleden en nog te lijden schade die is ontstaan als gevolg van het onjuist verwerken van het vrijgekomen puin uit de sloop. Met een brief van 19 januari 2023 heeft RGS aansprakelijkheid van de hand gewezen, onder meer omdat zij de aanwezigheid van PAK niet heeft veroorzaakt.
2.29.
Bij brief van 17 mei 2023 aan RGS heeft Woonzorg een procesvoorstel gedaan. Zij heeft voorgesteld samen een onafhankelijke en objectieve deskundige aan te wijzen van de Raad van Arbitrage in Bouwgeschillen. Bij e-mail van 11 juni 2023 heeft RGS (nogmaals) aansprakelijkheid afgewezen en aangegeven zich te verzetten tegen inmenging door de Raad van Arbitrage in Bouwgeschillen.
2.30.
Woonzorg heeft vervolgens onderzoeksbureau SGS Intron B.V. (SGS) opdracht gegeven om te onderzoeken (i) wat de herkomst van de PAK­vervuiling is en (ii) meer in het bijzonder of de PAK afkomstig kan zijn van het teerhoudende dakbedekkingsmateriaal en/of (iii) dat er ook andere bronnen ook in aanmerking kunnen komen, zoals de voormalige kolenkelder in het gebouw of andere effecten van buitenaf. SGS heeft in haar rapport van 9 november 2023 het volgende geconcludeerd:
2.31.
Woonzorg heeft het rapport van SGS aan RGS gezonden en RGS daarbij uitgenodigd om de kwestie minnelijk op te lossen. Woonzorg en RGS zijn daar niet in geslaagd.
2.32.
RGS heeft [gedaagde 2] in 2022 op de hoogte gesteld van het standpunt van Woonzorg. Daarbij heeft RGS bij [gedaagde 2] navraag gedaan naar bemonstering van het deel van het granulaat dat voor een ander project gebruikt is. Met een brief van 2 juni 2023 heeft RGS [gedaagde 2] meegedeeld dat zij [gedaagde 2] aansprakelijk zal houden als mocht blijken dat het puingranulaat PAK-vervuiling bevat.

3.Het geschil

in de hoofdzaak

3.1.
Woonzorg vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van RGS tot betaling:
- van € 247.401,00 vermeerderd met 21% btw en rente;
- van € 42.852,00 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met 21% btw en rente;
- van de proceskosten, vermeerderd met rente.
3.2.
Woonzorg voert – samengevat – het volgende aan. RGS heeft bij de aanleg van de weg puingranulaat geleverd/gebruikt dat is vervuild met PAK-stoffen, waardoor RGS op grond van paragraaf 12 lid 2 UAV 2012 en artikel 7:758 lid 2 en 3 jo. artikel 6:74 Burgerlijk Wetboek (BW) tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de aanemingsovereenkomst en aansprakelijk is voor de door Woonzorg geleden schade. De schade bestaat uit de kosten van het in drie fasen afvoeren, afstorten en weer aanvoeren van puingranulaat ad € 247.401,00 en de expertisekosten van SGS ad € 9.800,00 en van [bedrijf 1] ad € 21.071,00 en de advocaatkosten ad € 11.981,00.
3.3.
RGS voert verweer en betwist dat zij aansprakelijk is. Zij voert onder meer aan dat het bij de aanleg van de weg gebruikte pijngranulaat niet vervuild was en dat dit ook blijkt uit de certificaten die ter zake zijn verstrekt: het puin voldeed aan de milieuhygiënische eisen. Ook is in het bijzijn van twee deskundigen opgeleverd. Zij brengt ook naar voren dat er een verschil in tonnage is tussen het aangebrachte puingranulaat en het verwijderde granulaat, waarmee er sprake moet zijn geweest van bijmenging. Ook zegt zij dat Woonzorg het granulaat altijd had moeten afvoeren en dat (mede daarom) de gevorderde schade exorbitant groot is.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de zaak in vrijwaring
3.5.
RGS vordert - samengevat - dat [gedaagde 2] , zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om aan [gedaagde 2] te betalen al hetgeen waartoe RGS in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, met veroordeling van [gedaagde 2] in de proceskosten van de vrijwaring.
3.6.
RGS legt aan haar vorderingen ten grondslag dat, als de rechtbank in de hoofdzaak tot het oordeel komt dat RGS aansprakelijk is, dit betekent dat [gedaagde 2] gebrekkig puingranulaat aan RGS heeft opgeleverd. [gedaagde 2] is daarmee dan tekortgeschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst tussen RGS en [gedaagde 2] en is daarmee aansprakelijk voor de schade die RGS door deze tekortkoming lijdt.
3.7.
[gedaagde 2] voert verweer en betwist dat zij aansprakelijk is. Zij voert onder meer aan dat uit de afspraken tussen RGS en [gedaagde 2] geenszins volgt dat [gedaagde 2] het door RGS aangeleverde puin zou reinigen of zou ontdoen van enige vervuiling alvorens dat tot granulaat te breken. Ook zegt zij dat zij bij de werkzaamheden het proces behorend bij de certificaten op juiste wijze heeft gevolgd en doorlopen.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in de hoofdzaak
Tekortkoming in de nakoming
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de overeenkomst tussen partijen moet worden aangemerkt als een overeenkomst van aanneming van werk als bedoeld in artikel 7:750 BW.
4.2.
RGS lijkt ook niet te betwisten dat de tijdelijke bouwweg PAK bevatte. Voor zover RGS met haar opmerkingen over de bemonstering (RGS is niet aanwezig geweest bij de onderzoeken en sommige boringen laten geen sporen van teer zien) ook wil betwisten dat de bouwweg PAK-vervuiling bevatte, is die betwisting niet voldoende. Uit de onderzoeksresultaten van de rapporten van Grondslag (van 13 juli 2022, zie r.o 2.21), [bedrijf 1] (van 20 oktober 2022, zie r.o 2.26 en 5 december 2022, zie r.o 2.27) en SGS (van 9 november 2023, zie 2.30), komt duidelijk naar voren dat de tijdelijke bouwweg is vervuild met PAK-stoffen. Mede gelet op het aantal onderzoeken en de gedetailleerdheid daarvan, kan RGS niet volstaan met een algemene betwisting.
4.3.
De kern van het geschil is vervolgens of RGS de bouwweg met vervuild granulaat heeft aangelegd en zo tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen die voortvloeien uit die aanemingsovereenkomst en of RGS daarmee aansprakelijk is voor de schade van Woonzorg.
4.4.
Volgens Woonzorg is dit het geval. Zij voert (samengevat) het volgende aan. De dakbedekking van het Huis in de Duinen was teerhoudend was. Omdat RGS niet volgens de in het bestek voorgeschreven manier heeft gesloopt, zijn delen van die teerhoudende bedekking (inclusief de zich hierin bevindende PAK-stoffen) in het puin terecht gekomen, waarvan RGS het granulaat heeft gemaakt dat zij voor de bouwweg heeft gebruikt. Woonzorg heeft in het bestek opgenomen dat sprake is van teerhoudende dakbedekking. RGS moest daarop bedacht zijn, ook al vanwege het bouwjaar van het pand. In de jaren '50 van de vorige eeuw werd teerhoudende dakbedekking veelvuldig toegepast. Uit het bestek volgt ook dat RGS teerhoudend materiaal, ongeacht de hoeveelheid die werd aangetroffen, moest verzamelen en afvoeren voor een vaste aanneemsom. Door niet de in het bestek voorgeschreven manier van strippen te volgen, maar de dakbedekking met het casco mee te slopen, heeft RGS het risico genomen dat de teerhoudende dakbedekking tussen het puin en daarna in het granulaat terecht zou komen. RGS heeft ook geen nader onderzoek gedaan naar de dakbedekking. Hierdoor heeft het risico zich verwezenlijkt dat kleine stukjes teerhoudende dakbedekking en dus PAK-vervuiling in het puingranulaat van de tijdelijke bouwweg zijn gekomen. Uit onderzoek blijkt dat er geen andere bronnen van vervuiling zijn. Ook is het zeer onaannemelijk dat na de oplevering van het werk door RGS nog teer in de tijdelijke bouwweg is gekomen, aangezien teer vanwege de giftige eigenschappen al sinds het jaar 2000 niet meer mag worden toegepast in de bouw in Nederland. Het gebrek c.q. de PAK-vervuiling in de bouwweg is daarmee toerekenbaar aan RGS. Ook is sprake van causaal verband tussen de tekortkoming van RGS en de schade bestaande uit de kosten voor het verwijderen en afvoeren van het vervuilde puingranulaat van de bouwweg. RGS heeft niet gehandeld als van een zorgvuldig aannemer mag worden verwacht. Zij is ook tekort geschoten in de verplichting een tijdelijke bouwweg aan te leggen die alleen bestaat uit puingranulaat van beton en metselwerk. Voor zover RGS het werk wel heeft uitgevoerd op de wijze als overeengekomen, had zij Woonzorg voorafgaand moeten waarschuwen dat dit tot vervuiling zou leiden, aldus Woonzorg.
4.5.
RGS betwist de stellingen van Woonzorg en stelt dat zij niet tekort is gekomen in de nakoming van de aannemingsovereenkomst. Primair voert RGS als verweer dat zij het werk niet heeft aangelegd (en opgeleverd) met puingranulaat dat is vervuild met PAK-stoffen. Ten eerste bevatte de dakbedekking van het Huis in de Duinen geen teerhoudende stoffen. Dat blijkt uit alle stukken die voor het sluiten van de aannemingovereenkomst gewisseld zijn, waaronder de door Woonzorg verstrekte stoffeninventarisatie. Ten tweede heeft RGS al het dakafval wel degelijk uitgesorteerd en afgevoerd, waardoor dit (teerhoudend of niet) ook niet in het puingranulaat terecht kan zijn gekomen. RGS heeft het Huis in de Duinen conform gangbare methoden en geldende normen gesloopt. Daarvoor heeft RGS een partij ( [gedaagde 2] ) ingeschakeld die in het bezit is van het KOMO-productcertificaat en het NL BSB-productcertificaat. [gedaagde 2] heeft controles laten uitvoeren, waarna de certificaten ook voor deze locatie en datum zijn gestempeld. Bovendien is het puingranulaat gezeefd en gecontroleerd door [gedaagde 2] (althans Concrefy B.V.), die na die controle certificaten heeft afgegeven. Met deze certificaten heeft [gedaagde 2] verklaard dat het door haar op locatie vervaardigde puingranulaat voldoet aan de milieuhygiënische eisen die mogen worden gesteld aan stoffen die worden gebruikt in de wegenbouw. RGS heeft hiermee de zorgvuldigheid in acht genomen die van haar als aannemer in alle redelijkheid had mogen worden verwacht.
RGS betwist daarbij dat de monsters die [bedrijf 1] op 27 september 2022 heeft genomen van het puingranulaat zijn dat RGS in december 2019 heeft achtergelaten en dat daarmee zou kunnen worden aangetoond dat dit granulaat vervuild was met PAK-stoffen op het moment van oplevering. Bovendien zijn zowel [bedrijf 1] als SGS partijdeskundigen en niet onafhankelijk. SGS was niet aanwezig bij de monstername en heeft in blind vertrouwen tien emmers puingranulaat van [bedrijf 1] , dan wel Woonzorg aangenomen met de mededeling dat dit van de door RGS opgeleverde bouwweg afkomstig zou zijn (die bovendien al was verwijderd). Kennelijk was er inmiddels door andere partijen puingranulaat op het terrein terechtgekomen. Woonzorg zegt namelijk dat zij 4.871,8 ton of zelfs 5.200 ton puingranulaat heeft moeten afvoeren terwijl RGS slechts 3.535,9 ton heeft achtergelaten op het terrein. Ook lagen er in januari 2023 nieuwe stukjes dakleer op het terrein en is het bekend dat er in de bodem rondom Zandvoort in het algemeen sprake is van een bovengemiddelde hoeveelheid PAK-stoffen en dat het Huis in de Duinen beschikte over een kolenkelder. RGS verwijst in dat kader ook naar het door [bedrijf 1] uitgevoerde bodemonderzoek waarvan zij op 5 december 2022 rapport heeft uitgebracht.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank faalt het verweer dat uit de stoffeninventarisatie en andere stukken volgt dat de dakbedekking van het Huis in de Duinen geen teerhoudende stoffen bevatte. De stoffeninventarisatie maakt inderdaad geen melding van teerhoudende dakbedekking, maar daarbij wordt opgemerkt dat het hier gaat om een globale inventarisatie van de stoffen die vrijkomen, waarbij aard en hoeveelheden van de vrijkomende materialen in bepaalde mate kunnen afwijken (vlgs. de Uitgangspunten in par. 1.4, zie hiervoor onder r.o 2.8). Daarnaast wordt vermeld dat het veldonderzoek dat is gedaan in dit verband bestond uit een visuele inspectie, zonder destructief onderzoek. Naast het feit dat in het bestek (dat wel deel uitmaakt van de aannemingsovereenkomst) staat dat de stoffeninventarisatie ter informatie is verstrekt en geen bijlage van het bestek betreft (en aldus geen contractstuk is), maakt het bestek
welmelding van het feit dat sprake is van teerhoudend dakbedekkingmateriaal (zie r.o 2.9). Daarbij komt dat Woonzorg onbetwist heeft gesteld dat de dakbedekking is aangelegd in een tijd dat het gebruikelijk was om daarvoor teerhoudend materiaal te gebruiken en dat uit de door Woonzorg aangeleverde rapporten voldoende naar voren komt dat de vervuiling afkomstig is uit dakbedekking. Dat de stoffeninventarisatie geen melding maakt van teerhoudende stoffen is in dit licht een onvoldoende betwisting van de door Woonzorg genoegzaam onderbouwde stelling dat de dakbedekking van het te slopen pand teerhoudend was.
4.7.
Waar RGS mogelijk stelt dat zij bij de uitvoering van de werkzaamheden op de inhoud van de stoffeninventarisatie mocht uitgaan, volgt de rechtbank haar niet. Als hiervoor al overwogen is in de stoffeninventarisatie opgemerkt dat het slechts gaat om een globale inspectie. In het bestek, dat wel onderdeel van de aannemingsovereenkomst is, is juist opgenomen dat RGS teerhoudend dakbedekkingsmateriaal moet afvoeren. Het bestek stelt daarbij ook de eis dat de aannemer zorg draagt voor een sloopplan. Bij het opstellen van dit sloopplan had RGS ook aandacht moeten besteden aan de aard van de dakbedekking. De stoffeninventarisatie alleen was niet voldoende om de wijze van sloop te bepalen. Daarvoor is de stoffeninventarisatie ook niet bedoeld. Zij is bedoeld voor de sloopmelding die op grond van het omgevingsrecht wordt gedaan.
4.8.
Ook het verweer dat RGS geen puingranulaat heeft opgeleverd dat is vervuild met PAK-stoffen, omdat zij al het dakafval heeft uitgesorteerd en afgevoerd, waardoor dit (teerhoudend of niet) niet in het puingranulaat terecht kan zijn gekomen slaagt niet.
4.9.
Filmpjes op YouTube, die Woonzorg bij de mondelinge behandeling heeft getoond, laten zien dat RGS de dakbedekking niet eerst heeft gestript en separaat heeft gescheiden, maar bij de sloop van het gebouw de dakbedekking heeft meegetrokken. RGS heeft deze werkwijze erkend en gezegd dat zij de dakbedekking daarna op de grond van het overige puin heeft gescheiden. Bij de mondelinge behandeling heeft RGS ook verklaard dat het scheiden van de kleine stukjes dakafval op de grond geschiedt door middel van “handpicking”. Volgens haar is dit een gangbare manier van werken in situaties als de onderhavige.
4.10.
Uit de hiervoor onder de feiten geciteerde conclusies uit de rapporten van Grondslag, [bedrijf 1] en SGS en de door RGS niet voldoende weersproken stelling dat door deze manier van slopen het broze dakleer (deels) is verpulverd tot zeer fijne deeltjes (hetgeen ook op voormelde filmpjes is te zien), die vervolgens kunnen verwaaien, volgt dat in alle redelijkheid niet valt in te zien dat volledig scheiden op de grond met de hand nog mogelijk is. Daarom kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat het onvermijdelijk is dat met deze manier van slopen deeltjes van de teerhoudende dakbedekking en de zich (per definitie) hierin bevindende PAK-stoffen in het puin terecht zijn gekomen. Daarmee passeert de rechtbank ook het verweer dat de PAK-vervuiling ergens anders vandaan moet zijn gekomen dan van de dakbedekking, bijvoorbeeld van de bodem of de kolenkelder van het oude gebouw, zoals RGS betoogt. In de rapporten van [bedrijf 1] en SGS staat dat er geen andere mogelijke bronnen van vervuiling zijn aangetroffen. Weliswaar blijkt na onderzoek van lichte concentaties PAK in de bodem onder de tijdelijke bouwweg, maar het is niet aannemelijk dat het puingranulaat hiermee vermengd is geraakt, omdat het puingranulaat van de bouwweg was gescheiden van de ondergrond middels een doek. Daar komt bij dat, indien wel vermenging had plaatsgevonden, de concentratie PAK-vervuiling in de tijdelijke bouwweg in dat geval eerder lager dan hoger zou zijn dan die in de grond. Ook is in het rapport van SGS geconstateerd dat de concentraties PAK in de bodem niet zijn veroorzaakt door uitloging vanuit de tijdelijke bouwweg, omdat in de omgeving vergelijkbare concentraties zijn aangetroffen, hetgeen door RSG niet is weersproken.
4.11.
RGS heeft nog een foto in het geding gebracht waarop twee stukjes dakleer te zien zijn op de tijdelijke bouwweg. Zij zegt dat deze foto’s in januari 2023 zijn genomen op het terrein van het Huis in de Duinen waarop de nieuwbouw is gerealiseerd en dat deze laten zien dat niet kan worden vastgesteld dat het granulaat al vervuild was bij aanleg van de weg. Naar het oordeel van de rechtbank is de foto – tegenover de door Woonzorg aangeleverde rapporten – niet voldoende betwisting van de stelling van Woonzorg dat de oude dakbedekking van het Huis in de Duinen de oorzaak van het gebrek is. RGS zegt dat het hier gaat om nieuwe stukjes dakleer, maar het is niet duidelijk waar zij dat uit afleidt. Daarbij komt dat de rapporten (soms al ruim) voor januari 2023 zijn opgesteld en zij geen melding maken van grotere stukjes dakleer als die op de foto te zien zijn.
4.12.
RGS heeft nog betoogd dat aan de rapporten van [bedrijf 1] en SGS geen waarde kan worden gehecht omdat deze afkomstig zijn van door Woonzorg ingeschakelde deskundigen. RGS heeft tegenover deze rapporten echter niets (onderbouwd) gezet dat afdoet aan de conclusies uit de rapporten. Dat had wel van haar verwacht mogen worden, zeker nu duidelijk is dat het door RGS gesloopte dak teerhoudend was en de dakbedekking met de rest van het pand naar beneden is getrokken in een berg van puin.
4.13.
Dat het puingranulaat is gezeefd en gecontroleerd door [gedaagde 2] (althans Concrefy B.V.), die na die controle certificaten heeft afgegeven waarin staat dat het puingranulaat voldoet aan alle vereisten, zoals RGS betoogt, maakt een en ander niet anders. Bij de mondelinge behandeling is door RGS niet weersproken dat bij afgifte van deze certificaten niet op PAK-vervuiling wordt gecontroleerd. Het gestempelde KOMO-productcertificaat en het NL BSB-productcertificaat zijn certificaten die zien op de werkwijze die [gedaagde 2] gebruikelijk in acht neemt, maar zeggen niets over de aanwezigheid van PAK-vervuiling in het puingranulaat dat [gedaagde 2] hier op locatie heeft gemaakt. De rechtbank volgt RGS ook niet in haar enkele betwisting dat de monsters die [bedrijf 1] op 27 september 2022 heeft genomen (bestaande uit tien emmers) afkomstig zijn van het puingranulaat dat RGS in december 2019 heeft achtergelaten op het terrein. [bedrijf 1] heeft het proces van monsters nemen en onderzoek in haar rapport uitgebreid en voldoende omschreven en uitgelegd.
4.14.
Ten slotte gaat de rechtbank ook voorbij aan het verweer van RGS dat blijkbaar andere partijen puingranulaat op het terrein terecht zijn gekomen, omdat zij slechts 3.535,9 ton puingranulaat heeft achtergelaten op het terrein in plaats van 4.871,8 ton of zelfs 5.200 ton die Woonzorg zegt te hebben afgevoerd. In de door Woonzorg en RGS getekende notulen van Bouwvergadering 05 staat onder meerwerk dat er in totaal 4.700 ton granulaat gelegd moet worden waar in het bestek 1.200 ton was opgenomen. Dit tonnage komt (redelijk) overeen met de 4.871 ton die is vermeld op de afvoerfacturen van [bedrijf 2].
4.15.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat RGS de bouwweg heeft aangelegd met vervuild granulaat en daarmee tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen die voortvloeien uit die aanemingsovereenkomst. Woonzorg mocht verwachten dat RGS een weg zou aanleggen die vrij was PAK-vervuiling. De tekortkoming kan RGS ook worden toegerekend. RGS heeft niet de zorgvuldigheid in acht genomen die van haar als goed opdrachtnemer aannemer had mogen worden verwacht. Het Huis in de Duinen is een gebouw uit 1954. Door RGS is niet weersproken dat teerhoudende dakbedekking veelvuldig werd toegepast op gebouwen uit die periode. Van RGS, als groot en ervaren aannemersbedrijf, mocht worden verwacht dat zij bij dit gebouw met de mogelijkheid rekening zou houden dat de dakbedekking teerhoudend zou zijn (ook al omdat het bestek hierover spreekt) en haar werkwijze daarop aanpassen, bijvoorbeeld door eerst de dakbedekking te verwijderen alvorens tot sloop van het casco over te gaan en niet de dakbedekking met het dak en de muren naar beneden te trekken. RGS heeft met haar handelwijze het risico genomen dat (kleine) stukjes teerhoudende dakbedekking tussen het puingranulaat terecht zouden komen, welk risico zich heeft verwezelijkt.
Aansprakelijkheid
4.16.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of RGS gekweten is van aansprakelijkheid voor deze tekortkoming. RGS meent dat dit het geval is. Zij voert daartoe (samengevat) het volgende aan. Uit de hoofdregel van het van toepassing zijnde artikel 7:758 leden 2 en 3 BW en paragraaf 12 lid 1 UAV 2012 volgt dat de aannemer na oplevering niet meer aansprakelijk is voor tekortkomingen. Er heeft een rechtsgeldige oplevering plaatsgevonden en Woonzorg heeft het werk heeft aanvaard, waardoor RGS als aannemer in beginsel is gekweten voor aansprakelijkheid. Van de in paragraaf 12 lid 2 UAV genoemde uitzondering hierop is volgens RGS geen sprake. Aan de in dit verband genoemde drie cumulatieve vereisten is niet voldaan, omdat:
  • i) het gebrek niet is toe te rekenen aan RGS. Woonzorg heeft RGS met de stoffeninventarisatie onjuiste informatie voorgehouden waar RGS op heeft mogen vertrouwen.
  • ii) het gebrek door Woonzorg, althans [bedrijf 1] (de directie) redelijkerwijs tijdens de uitvoering dan wel bij de opneming door de directie onderkend had kunnen worden. Als het puingranulaat bij oplevering PAK-stoffen bevatte was het gebrek bij oplevering aanwezig en had dit redelijkerwijs kunnen worden onderkend door het puingranulaat te laten testen. Door dit niet te (laten) doen, heeft Woonzorg niet voldaan aan haar onderzoeksplicht. Woonzorg is bij de oplevering bijgestaan door maar liefst twee deskundigen. Deze deskundige partijen hadden de mogelijkheid om het puingranulaat te controleren maar hebben dit kennelijk niet gedaan. Daarmee kan ook niet worden gesproken van nauwlettend toezicht bij de uitvoering en opneming door de directie ( [bedrijf 1] ).
  • iii) Woonzorg niet binnen een redelijke termijn na de ontdekking mededeling heeft gedaan van het gebrek. RGS is voor het eerst op 23 juli 2022 aangeschreven door Woonzorg. In dat bericht is echter niet medegedeeld dat RGS verantwoordelijk was voor het gebrek. De aansprakelijkstelling aan het adres van RGS volgde pas bij brief van 28 december 2022. Dat is volgens RGS niet binnen een redelijke termijn, zeker niet omdat het puingranulaat bij oplevering al gecontroleerd had kunnen worden. Door zo lang te wachten is RGS geschaad in haar mogelijkheden om zich te verweren omdat zij niet weet wat er na december 2019 is gebeurd op het terrein, aldus RGS.
4.17.
Woonzorg betwist dat de uitzondering van paragraaf 12 lid 2 UAV van toepassing is. Deze betwisting slaagt. Ten aanzien van het in (i) genoemde vereiste verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor reeds heeft overwogen over de stoffeninventarisatie, namelijk dat het hier een globale inventarisatie betrof die geen deel uit maakte van de contractstukken, terwijl in de contractstukken wel gesproken wordt over teerhoudende dakbedekking. Over het punt (ii) genoemde vereiste is de rechtbank van oordeel dat RGS, in het licht van het verweer van Woonzorg, onvoldoende heeft onderbouwd dat Woonzorg het gebrek redelijkerwijs bij oplevering had moeten onderkennen. De oplevering heeft, zoals te doen gebruikelijk, visueel plaatsgevonden in bijzijn van Woonzorg, RGS en [bedrijf 2], die het gebrek ook niet hebben opgemerkt. Gelet op het feit dat, zoals hiervoor overwogen, het dakafval deels was verpulverd tot fijne deeltjes die konden verwaaien, is aannemelijk dat de PAK-vervuiling ook alleen vastgesteld kon worden via bemonstering en deskundig (bijvoorbeeld microscopisch) onderzoek. Gesteld noch gebleken is dat er een verplichting bestond voor Woonzorg om in het kader van de oplevering een dergelijk onderzoek te laten verrichten en dit volgt ook niet uit de inhoud van het opleverrapport en de van toepassing zijnde certificaten. Woonzorg heeft verder binnen een redelijke termijn mededeling gedaan van het gebrek. Woonzorg is door het rapport van Grondslag van 13 juli 2022 (definitief) op de hoogte geraakt van de PAK-vervuiling. Zij heeft RGS hiervan op 23 juli 2022 op de hoogte gebracht. Daarbij heeft Woonzorg meegedeeld dat kosten verhaald zullen worden op betrokken bedrijven die in de advisering en uitvoering een rol hebben gespeeld. Naar het oordeel van de rechtbank is dat binnen een redelijke termijn. Direct op 27 juli 2022 heeft RGS aan Woonzorg meegedeeld dat er geen claims op RGS kunnen worden verhaald. Duidelijk is daarmee dat RGS, anders dan zij aanvoert, de brief wel degelijk als een mededeling van een gebrek heeft opgevat. Dat RGS vervolgens geen actie heeft ondernomen, kan Woonzorg niet worden tegengeworpen.
4.18.
RGS voert ten slotte aan dat het causale verband met de schade ontbreekt. Woonzorg had het puingranulaat namelijk onder iedere omstandigheid voor haar eigen rekening moeten afvoeren, vervuild of niet. Het ging immers om een tijdelijke bouwweg. De kosten die nu als schade worden opgevoerd hadden dus in ieder geval door Woonzorg moeten worden gemaakt. Daarnaast ontbreekt causaal verband omdat RGS niet meer dan 3.535 ton puingranulaat heeft opgeleverd, waar de kosten van afvoer van 4.871,8 ton worden gevorderd.
4.19.
De rechtbank gaat ook aan deze verweren voorbij. De rechtbank volgt Woonzorg in haar betoog dat het puingranulaat, als het schoon zou zijn geweest, door [bedrijf 2] gebruikt had kunnen worden in het nieuwbouw project (zoals tussen Woonzorg en [bedrijf 2] was overeengekomen en was verdisconteerd in de aanneemsom). Door de PAK-vervuiling kon het puingranulaat echter niet hergebruikt worden, maar moest het in het geheel worden afgevoerd en moest er nieuw puingranulaat worden gestort. Er is derhalve een causaal verband tussen het gebrek en de door Woonzorg geleden schade, waarvan zij vergoeding vordert.
4.20.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat RGS aansprakelijk is voor de schade die Woonzorg heeft geleden doordat de bouwweg met vervuild granulaat is aangelegd.
De schade
Kosten afvoeren, afstorten en nieuw puingranulaat
4.21.
Woonzorg vordert een bedrag van € 247.401,00 exclusief btw van RGS. Dit bedrag bestaat uit de kosten ter zake van het afvoeren en afstorten van het vervuilde puingranulaat door [bedrijf 2] en de kosten ter zake van het aanvoeren van nieuw (schoon) puingranulaat door Compeer Infra (productie 17 van Woonzorg). Dit zijn kosten die extra in rekening zijn gebracht. Het puingranulaat zou namelijk - als het schoon was geweest - door de aannemer van de nieuwbouw hergebruikt worden, aldus Woonzorg.
4.22.
Volgens RGS zijn deze kosten exorbitant hoog. Zij betwist dat Woonzorg deze kosten “in concurrentie bij twee partijen” heeft uitgevraagd. In de eerste aanschrijving van 23 juli 2022 werd al meteen aangekondigd dat opdracht was gegeven om alles af te voeren en dat de kosten vermoedelijk circa € 250.000,00 zouden bedragen. Uiteindelijk is dit ook gewoon via de aannemer [bedrijf 2] gebeurd, die op haar beurt weer onderaannemers heeft ingeschakeld. Zo is er twee keer een marge betaald, wat uiteraard zeker niet de meest kostenefficiënte wijze is. RGS wijst in dit verband ook op de grote discrepantie tussen de door RGS opgeleverde en de door Woonzorg afgevoerde hoeveelheid.
4.23.
Het verweer van RGS faalt. De meeste kosten betreffen stortingskosten, dus kosten die Woonzorg gemaakt heeft het vervuilde puingranulaat af te kunnen voeren. Woonzorg heeft gezegd dat deze kosten vooral de kosten voor het storten zelf zijn en dat de ontvangende partijen niet bereid zullen zijn het vervuilde granulaat voor minder te ontvangen. RGS heeft dat onvoldoende betwist. Zij heeft bijvoorbeeld niet onderbouwd aangedragen dat er partijen zijn die de het vervuilde granulaat voor een lager bedrag zouden willen laten storten. Een kleiner deel betreft kosten ter zake van het storten van het aanvoeren van nieuw puingranulaat. Woonzorg heeft voldoende onderbouwd dat er nieuw granulaat aangevoerd moest worden omdat het oude, anders dan bedoeld, niet gebruikt kon worden en dat Woonzorg daar de kosten voor heeft moeten dragen. Verder is hiervoor al ingegaan op de door RGS gestelde discrepantie tussen de door haar neergelegde hoeveelheid granulaat en de afgevoerde hoeveelheid. De afgevoerde hoeveelheid ligt in lijn met wat Woonzorg en RGS in Bouwvergadering 5 hebben afgesproken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Woonzorg met de overgelegde facturen haar schade voldoende onderbouwd.
4.24.
Gelet op het voorgaande zal dus een bedrag van € 247.401,00 worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 dagen na de factuurdata van de facturen van [bedrijf 2] voor het afvoeren en storten van vervuilde grond van 8 september 2022 voor € 81.805,00 exclusief btw, van 15 november 2022 voor € 46.050,00 exclusief btw en van 25 januari 2023 voor € 104.800,00 exclusief btw en van de factuur van Compeer van 11 maart 2023 voor € 14.746,12 voor het leveren van nieuw menggranulaat. De gevorderde btw is niet toewijsbaar, omdat Woonzorg niet heeft gesteld dat zij geen ondernemer is in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 of dat zij als ondernemer vrijgestelde prestaties verrichtn.
Buitengerechtelijke kosten
4.25.
Woonzorg vordert als buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 42.852,00, te vermeerderen met 21% btw en het totaal inclusief btw te vermeerderen met wettelijke rente. Deze kosten bestaan uit de onderzoekskosten van SGS ad € 9.800,00 exclusief btw, de onderzoekskosten van [bedrijf 1] ad € 21.071,00 exclusief btw en de advocaatkosten ad € 11.981,00 exclusief btw.
4.26.
De onderzoekskosten zullen als niet voldoende weersproken worden toegewezen Artikel 6:96 lid 2 sub b BW bepaalt dat redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding als vermogensschade in aanmerking komen. Woonzorg heeft [bedrijf 1] en SGS moeten inschakelen om de aansprakelijkheid van RGS en haar schade vast te stellen. Gelet op de complexiteit van het gebrek en de omvang van het schadebedrag, vindt de rechtbank zowel het inschakelen van deze deskundigen als de omvang van de kosten redelijk. Woonzorg vordert vergoeding van btw over de vergoeding voor deze kosten. De gevorderde btw is ook hier niet toewijsbaar, omdat Woonzorg niet heeft gesteld dat zij geen ondernemer is in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 of dat zij als ondernemer een vrijgestelde prestatie verricht heeft. Er zal dan ook een bedrag van € 30.871,00 aan buitengerechtelijke kosten worden toegewezen.
4.27.
De gevorderde wettelijke rente over de toegewezen onderzoekskosten acht de rechtbank als niet weersproken toewijsbaar vanaf 30 dagen na de respectieve factuurdata van de openstaande facturen van SGS en [bedrijf 1] .
4.28.
Ten aanzien van de advocaatkosten is de rechtbank van oordeel dat Woonzorg onvoldoende heeft onderbouwd dat het gaat om andere kosten dan kosten die vallen onder de proceskostenveroordeling van artikel 241 Rv. In dat geval bepaalt artikel 6:96 lid 3 BW dat de redelijke kosten voor vaststelling van schade en aansprakelijkheid niet voor vergoeding in aanmerking komen. De proceskosten zullen hieronder worden begroot.
4.29.
RGS is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Woonzorg worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
135,97
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
5.428,00
(2 punten × € 2.714,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
12.358,97
in de zaak in vrijwaring
4.30.
RGS voert aan dat als tot het oordeel wordt gekomen dat zij aansprakelijk is jegens Woonzorg omdat het puingranulaat een te hoge hoeveelheid PAK-stoffen bevat, dit betekent dat [gedaagde 2] puingranulaat heeft opgeleverd aan RGS dat gebrekkig is. [gedaagde 2] komt daarmee te kort in de aannemingsovereenkomst en is ingevolge artikel 6:74 BW jegens RGS aansprakelijk voor de schade die door haar tekortkoming is veroorzaakt. [gedaagde 2] is specialist en houder van KOMO-productcertificaat en het NL BSB-productcertificaat. [gedaagde 2] heeft deze voor de uitgevoerde werkzaamheden met een stempel verstrekt. Uit deze certificaten volgt dat het door [gedaagde 2] vervaardigde granulaat voldoet aan de geldende milieuhygiënische normen voor het gebruik in verhardingslagen en wegenbouw. Daarmee heeft [gedaagde 2] aan RGS verklaard en gegarandeerd dat het door haar vervaardigde puingranulaat voldoet aan de gangbare vereisten die voor die certificering gelden. RGS heeft er op mogen vertrouwen dat [gedaagde 2] het puingranulaat heeft gecontroleerd en getoetst. Door de certificaten af te geven heeft [gedaagde 2] de verantwoordelijkheid voor de eigenschappen van het granulaat op zich genomen, voor zover deze verantwoordelijkheid al niet aan de orde zou zijn zonder certificering. Voor zover het puingranulaat niet voldoet aan de geleden eisen geldt dan ook dat dit aan [gedaagde 2] dient te worden toegerekend en dat de schade van Woonzorg voor haar rekening en risico dient te komen, aldus RGS.
4.31.
[gedaagde 2] betwist dat zij tekort is geschoten en betwist ook iedere aansprakelijkheid. Aan [gedaagde 2] zijn geen verwijten te maken, zodat RGS een eventuele veroordeling in de hoofdzaak zelf zal moeten dragen. Uit de door partijen zeer globaal gemaakte afspraken volgt geenszins dat [gedaagde 2] het door RGS aangeleverde puin zou reinigen of zou ontdoen van enige vervuiling. Ook is niet overeengekomen dat [gedaagde 2] het puin zou onderzoeken. [gedaagde 2] heeft dan ook geen garantie gegeven op de samenstelling van het door haar in opdracht van RGS tot granulaat gebroken puin. Zij heeft de werkwijze en het proces zoals die behoren bij de aan RGS afgegeven certificaten op de juiste wijze gevolgd en doorlopen. Die werkwijze heeft niet geleid tot de signalering van bijzonderheden zoals de door Woonzorg gestelde PAK-vervuiling. [gedaagde 2] heeft zich naar behoren van haar opdracht gekweten en heeft aan eventuele op haar rustende zorgplichten voldaan.
4.32.
Het verweer van [gedaagde 2] slaagt. [gedaagde 2] heeft aan RGS geoffreerd om het mengpuin te breken en af te voeren (zie 2.13) en RGS heeft conform deze offerte opdracht gegeven. [gedaagde 2] heeft vervolgens deze opdracht uitgevoerd, door het door RGS zelf aangeleverde puin te breken en weer terug te leveren. Gesteld noch gebleken is dat partijen nadere voorwaarden zijn overeengekomen, zoals bijvoorbeeld een garantie van [gedaagde 2] op de geschiktheid van het puingranulaat of dat [gedaagde 2] ter zake onderzoek zou doen en/of het puin zou reinigen. Weliswaar houdt [gedaagde 2] het KOMO-productcertificaat en het NL BSB-productcertificaat en zijn deze certificaten van toepassing op de overeenkomst tussen RGS en [gedaagde 2] , maar die zien zoals hiervoor ook in de hoofdzaak overwogen (zie 4.13) niet zozeer op de samenstelling van het puingranulaat, maar op de garantie dat [gedaagde 2] de voorgeschreven werkwijze en procedures heeft gevolgd. [gedaagde 2] heeft toegelicht dat deze certificaten zijn verleend op basis van de werkwijze die wordt voorgeschreven in de zogenaamde BRL (beoordelingsrichtlijn) 2506, waarin het productieproces/de werkwijze voor het toepassen van recyclinggranulaat in beton, wegenbouwgrondbouw en werken is beschreven. Daarin staat bijvoorbeeld dat het aangeboden puin op verschillende momenten in het proces visueel/organoleptisch gekeurd moet worden. Door RGS is niet weersproken dat [gedaagde 2] conform deze beoordelingsrichtlijn heeft gewerkt en [gedaagde 2] heeft verder toegelicht dat zij bij de visuele/organoleptische keuringen geen bijzonderheden in de kwaliteit van het puin en het geproduceerde menggranulaat heeft waargenomen, hetgeen ook aannemelijk is aangezien, zoals hiervoor ook overwogen een deel van de dakbedekking door de wijze van slopen door RGS is verpulverd tot fijne deeltjes, die niet met het blote oog waarneembaar zijn en RGS zelf heeft aangegeven dat zij de zichtbare deeltjes met de hand heeft verwijderd. Daarmee is [gedaagde 2] niet tekort geschoten in de uitvoering van haar verplichtingen uit de overeenkomst met RGS.
4.33.
Het voorgaande brengt mee dat de vorderingen van RGS reeds op deze grond zullen worden afgewezen. Hetgeen partijen verder naar voren hebben gebracht behoeft daarom geen bespreking.
4.34.
RGS is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde 2] worden begroot op:
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
5.428,00
(2 punten × € 2.714,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
12.223,00

5.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
5.1.
veroordeelt RGS om aan Woonzorg te betalen een bedrag van € 247.401,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 30 dagen na de respectieve factuurdata tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt RGS tot betaling aan Woonzorg van € 30.871,00, aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 30 dagen na de respectieve factuurdata van de openstaande facturen van SGS en [bedrijf 1] tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt RGS in de proceskosten van € 12.358,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als RGS niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt RGS tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in de zaak in vrijwaring
5.7.
wijst de vorderingen van RGS af,
5.8.
veroordeelt RGS in de proceskosten van € 12.223,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als RGS niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.9.
veroordeelt RGS tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.10.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. Hoogkamer en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2025. [1]

Voetnoten

1.type: 299