ECLI:NL:RBNHO:2025:7661

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
15/087779-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting in vereniging door helpdeskfraude met wapenbezit en overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij oplichting in vereniging door middel van helpdeskfraude, alsook wapenbezit. De verdachte heeft samen met anderen het slachtoffer, een kwetsbare oudere man, benaderd door zich voor te doen als bankmedewerkers van de Rabobank. Dit gebeurde in de periode van 29 tot en met 30 maart 2023, waarbij het slachtoffer werd misleid om grote geldbedragen en waardevolle goederen af te geven onder het mom van het veiligstellen van zijn bezittingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten een plan hebben gesmeed om de oplichting uit te voeren, waarbij ze gebruik maakten van valse identiteiten en listige kunstgrepen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan medeplegen van oplichting en het voorhanden hebben van een verboden wapen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 86 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uur. Tevens is er compensatie voor de overschrijding van de redelijke termijn van de rechtsgang toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
VERKORT VONNIS
Parketnummers: 15/087779-23 en 15/167007-24 (P)
Uitspraakdatum: 1 juli 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 juni 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats en -datum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De zaak met parketnummer 15/087779-23 wordt hierna aangeduid als zaak A.
De zaak met parketnummer 15/167007-24 wordt hierna aangeduid als zaak B.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Hobbelink en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
in zaak A:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 maart 2023 tot en met 30 maart 2023 te Akersloot, gemeente Castricum, althans in Nederland meermalen althans eenmaal tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten
een geldbedrag van 17.500 euro en/of tweemaal een geldbedrag van 17.000 euro en/of een geldbedrag van 4700 euro en/of twee iPads en/of twee iPhones en/of een horloge en/of 2 bankpassen en/of autosleutels, door - zakelijk weergegeven-:
- zich uit te geven/voor te doen als bankmedewerker en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] te bellen en te zeggen dat:
- zij een mogelijke misdaad op het spoor zijn en/of
- zijn geld veilig gesteld moet worden door dit elders onder te brengen en/of
- zij een mogelijke dader op het spoor zijn welke inbrekerswerktuigen zou vervoeren en/of
- zijn waardevolle goederen daarom veilig moeten worden gesteld en/of
- (vervolgens) bij die [slachtoffer] langs te gaan en te verzoeken om zijn iPads, iPhones, een horloge en 2 bankpassen mee te geven en/of
- aan te geven dat die [slachtoffer] zijn spullen de volgende dag weer terug zou krijgen en/of
- (vervolgens) de volgende dag weer naar de woning van die [slachtoffer] te gaan en/of
- zich voor te stellen als de heer Zwart van de Rabobank en/of
- aan te geven dat ze zijn auto nodig hebben voor forensisch onderzoek en/of
- hem te verzoeken om zijn autosleutels mee te geven;
in zaak B:
hij op of omstreeks 13 november 2023 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een gasdrukwapen (gelijkend op een Glock), voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaken, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in zaak A partiële vrijspraak bepleit met betrekking tot de afgifte van tweemaal een bedrag van € 17.000,- en een bedrag van € 17.500,-. Voor het overige heeft de raadsman zich ten aanzien van de feiten in zaak A en zaak B gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijs zaak A
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de feiten en omstandigheden die uit de bewijsmiddelen blijken. In onderstaande bewijsoverwegingen wordt dit nader toegelicht. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.2
Bewijsoverwegingen
Bespreking van het verweer tot partiële vrijspraak
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte (partieel) moet worden vrijgesproken van de oplichting, voor zover deze betrekking heeft op de in de tenlastelegging genoemde bedragen van € 17.000,- en € 17.500,-, omdat deze bedragen dezelfde dag dan wel een dag later als credit op het bankafschrift van de aangever staan onder vermelding van ‘terugboeking/afkeuring’. Volgens de raadsman betekent dit dat de overboekingen niet succesvol zijn geweest en dat deze bedragen niet uit de beschikkingsmacht van de aangever zijn geraakt. Ten aanzien van deze bedragen is geen sprake van een voltooid misdrijf, aldus de raadsman. De rechtbank deelt dit standpunt niet, en legt hierna uit waarom.
Een oplichtingsmisdrijf is voltooid wanneer het betreffende goed is afgegeven. Het verrichten van een overboeking (girale betaling) kan worden beschouwd als ‘afgifte van een goed’. Het is niet noodzakelijk dat het goed in de macht van de oplichter terechtkomt. Wel is vereist dat het goed daadwerkelijk is afgegeven (uit de beschikkingsmacht van het slachtoffer is geraakt), om van een voltooide oplichting te kunnen spreken. Zodra een geldbedrag van de rekening van het slachtoffer is overgeboekt naar een ander rekeningnummer, is dit geldbedrag – in ieder geval tijdelijk – uit de beschikkingsmacht van het slachtoffer. Dat is in deze zaak gebeurd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de aangever de beschikkingsmacht over de hiervoor genoemde geldbedragen heeft verloren.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Nadere bewijsoverweging betrokkenheid bij de oplichtingen
Feiten en omstandigheden
Over de betrokkenheid van de verdachte bij de oplichtingen op 29 en 30 maart 2023 stelt de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 29 maart 2023 is de aangever gebeld door een persoon die zich voorstelde als een medewerker van de Rabobank. Deze ‘medewerker’ vertelde de aangever dat zijn geld veilig gesteld moest worden door dit elders onder te brengen. De aangever heeft daarop diverse overboekingen verricht. In hetzelfde telefoongesprek werd de aangever gewaarschuwd voor inbrekers en is tegen hem gezegd dat zijn waardevolle goederen veilig gesteld moesten worden door die af te geven aan een medewerker van de bank. Diezelfde avond is er een man bij de aangever langsgekomen, aan wie de aangever twee iPads, twee iPhones, een gouden horloge en twee bankpassen heeft afgegeven. De bankpassen werden door die man doormidden geknipt. De aangever zou de goederen de volgende dag terugkrijgen. Deze man is door de aangever herkend als de medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]).
De volgende ochtend, op 30 maart 2023, is een andere man bij de aangever langsgekomen die zichzelf voorstelde als de heer Zwart van de Rabobank. Op verzoek van deze man heeft de aangever zijn autosleutels aan hem gegeven. Op het moment dat een politieagent bij de woning arriveerde, is deze verdachte weggevlucht. De aangever heeft deze verdachte herkend als de verdachte [verdachte]. Ook de telefoon van [verdachte] peilde op het moment van de oplichting uit op het adres van de aangever.
Kort daarna is [verdachte] in Akersloot aangehouden. Op dat moment was hij samen met [medeverdachte 1] en gezien werd dat zij zenuwachtig rond een rode Volkswagen Polo liepen en daarin keken. In deze auto lag een jas waarin spullen van zowel [verdachte] (een Iphone S) als [medeverdachte 1] (een pashouder met passen) zijn gevonden. Ook zijn in die jas goederen aangetroffen die zijn te relateren aan de oplichting. Zo is een briefje gevonden met daarop genoteerd het bankrekeningnummer van de aangever en bedragen die overeenkomen met de door de aangever verrichte overboekingen. Daarnaast zijn in de jas de autosleutel van de auto van de aangever en een Rabo Scanner gevonden.
Ook medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) en medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) zijn die dag in Akersloot aangehouden. In de jaszak van [medeverdachte 3] is de autosleutel van voornoemde rode Polo aangetroffen.
Uit het voorgaande in combinatie met de hierna genoemde chatgesprekken waaraan de verdachten hebben deelgenomen, leidt de rechtbank af dat (ten minste) deze vier verdachten betrokken waren bij het plan en de uitvoering van de oplichting van de aangever. Uit die gesprekken volgt dat tussen de verdachten (in wisselende samenstellingen) op 29 en 30 maart 2023 is gesproken over – kort gezegd – de oplichting van de aangever.
Zo hadden [medeverdachte 2] ([nickname 1]) en [medeverdachte 1] ([nickname 2]) in de nacht van 29 op 30 maart een gesprek waarin zij afbeeldingen deelden van het adres van de aangever en van de Rabobank app met daarop de contactgegevens van de aangever. Ook vroeg [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] of hij het nummer van (kennelijk) [verdachte] heeft: ‘heb je pool zijn nummer’ (p. 87). [medeverdachte 2] heeft de afbeelding van de Rabobank app vervolgens op 30 maart om 00:24 uur aan [verdachte] ([nickname 3]) gestuurd (p. 75).
Ook had [medeverdachte 2] (ditmaal onder accountnaam [nickname 4]) het met [medeverdachte 3] ([nickname 5]) op 29 maart kennelijk over goederen die bij de aangever zijn weggenomen en de beloning die [medeverdachte 2] zou krijgen (p. 63). Er is besproken om opnieuw naar de woning te gaan ‘naar die osso weer’ en dat [medeverdachte 3] alleen Polski en Soma moet ophalen. Daarbij heeft [medeverdachte 3] er kennelijk op gewezen dat het risico nu wel wat hoger is: ‘nu is wel wat heter’. Dit werd [medeverdachte 2] beaamd: ‘ja is nu wel meer risico, maar wel 40k bro’ (p. 64).
In de chatgesprekken is bovendien in een groepsgesprek waaraan alle vier de verdachten deelnamen, concrete informatie uitgewisseld die te relateren is aan de oplichting. Zo zijn daarin onder meer screenshots van het huistelefoonnummer van de aangever en van zijn doorgeknipte bankpas gedeeld (p. 77-79). Uit datzelfde gesprek leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 3] in de ochtend van 30 maart klaarstond om [medeverdachte 1] en [verdachte] op te halen. Ook is daarin besproken hoe de oplichting die dag verder moest worden vormgegeven ([verdachte] schrijft: ‘als iets ben ik Erik zwart’ en door [medeverdachte 3] werd gemeld: ‘hij heb die reader en pas mee alleen’). Dit onderlinge contact was er ook nog steeds op het moment dat [verdachte] bij de aangever in de woning was. [medeverdachte 2] (in dat gesprek onder accountnaam sbe3.26) informeerde naar de voortgang van het gesprek en benadrukte dat de transacties moeten doorgaan maar dat hij denkt dat ze zullen terugstorten (p. 81/82). [verdachte] schreef dat het waarschijnlijk wordt ‘gefixt’ en hij wilde weten waar de auto van de aangever naartoe moest (‘waar moet die waggie heen’). En [medeverdachte 1] opperde dat de auto van de aangever op een andere naam moet worden overgeschreven omdat je er dan meer aan hebt.
Verder leidt de rechtbank uit een gesprek tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] (p. 63) af – bezien in het licht van de overige bewijsmiddelen – dat vanwege de komst van de politie ([medeverdachte 3]: ‘hoor kk veel sirene’) de auto moet achterblijven ([medeverdachte 2]: ‘laat die waggie daar staan') en dat [medeverdachte 2] [medeverdachte 3] komt ophalen. ‘Polska’ en ‘Soma’ moeten effe laag gaan, aldus [medeverdachte 2]. Gelet op de overige bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen begrijpt de rechtbank dat hiermee werd bedoeld dat [verdachte] en [medeverdachte 1] zich even gedeisd moeten houden omdat de politie is gekomen.
De rechtbank leidt uit het samenstel van gedragingen van de verdachten op beide dagen af dat er sprake was van één plan van oplichting van de aangever, gericht op het buit maken van giraal geld en waardevolle bezittingen. Op verschillende momenten is de aangever ‘voorbereid’ op de komst van een Rabobankmedewerker. Eerst is op 29 maart telefonisch verteld dat een medewerker zal langskomen om bezittingen veilig te stellen, waarna deze medemerker op zijn beurt aankondigt de volgende ochtend te zullen terugkomen. Op beide dagen is [medeverdachte 3] de chauffeur geweest en hij heeft verklaard dat hij op beide dagen ‘[naam]’ ([verdachte]) en ‘Piraat’ (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1]) naar het adres van de aangever heeft gebracht.
De verdachte heeft ter zitting erkend dat hij op 30 maart betrokken was bij de oplichting door zich tegenover de aangever voor te doen als de heer Zwart, maar hij heeft betrokkenheid voor de oplichting op 29 maart ontkend. Daarvan zou hij ook pas een dag later hebben gehoord. In het licht van het voorgaande acht de rechtbank deze ontkenning ongeloofwaardig en gaat zij daaraan voorbij.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op al het voorgaande, bezien in onderling verband en samenhang met de bewijsmiddelen zoals die zullen worden opgenomen in de aanvulling op dit vonnis in geval er hoger beroep wordt ingesteld, komt de rechtbank tot de conclusie dat alle vier de verdachten een voldoende wezenlijke bijdrage aan de oplichting hebben geleverd, die erop neer komt dat onderling de plannen zijn besproken en er gezamenlijk uitvoering aan de oplichting is gegeven.
3.3.3
Bewijs zaak B
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het in zaak B bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor dit feit worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen:
De bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 17 juni 2025;
Een proces-verbaal van bevindingen van 15 november 2024 (dossierpagina 24 e.v.);
Een proces-verbaal van bevindingen van 13 november 2024 (dossierpagina 10 e.v.);
Een proces-verbaal van bevindingen van 14 november 2024 (dossierpagina 5 e.v.)
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, in die zin dat
zaak A:
hij in de periode van 29 maart 2023 tot en met 30 maart 2023 in Nederland meermalen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van 17.500 euro en tweemaal een geldbedrag van 17.000 euro en een geldbedrag van 4700 euro en twee iPads en twee iPhones en een horloge en 2 bankpassen en autosleutels, door – zakelijk weergegeven – :
- zich uit te geven/voor te doen als bankmedewerker en
- die [slachtoffer] te bellen en te zeggen dat:
- zij een mogelijke misdaad op het spoor zijn en
- zijn geld veilig gesteld moet worden door dit elders onder te brengen en
- zij een mogelijke dader op het spoor zijn welke inbrekerswerktuigen zou vervoeren en
- zijn waardevolle goederen daarom veilig moeten worden gesteld en
- bij die [slachtoffer] langs te gaan en te verzoeken om zijn iPads, iPhones, een horloge en 2 bankpassen mee te geven en
- aan te geven dat die [slachtoffer] zijn spullen de volgende dag weer terug zou krijgen en
- de volgende dag weer naar de woning van die [slachtoffer] te gaan en
- zich voor te stellen als de heer Zwart van de Rabobank en
- aan te geven dat ze zijn auto nodig hebben voor forensisch onderzoek en
- hem te verzoeken om zijn autosleutels mee te geven.
zaak B:
hij op 13 november 2023 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een gasdrukwapen (gelijkend op een Glock), voorhanden heeft gehad.
De in de tenlasteleggingen voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
zaak A:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
zaak B:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in zaak B opgelegde strafbeschikking van 28 mei 2024 zal worden vernietigd. De officier van justitie heeft ten aanzien van zaak A en zaak B gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de strafeis – gelet op de bepleite partiële vrijspraak – is gebaseerd op een te hoog schadebedrag en dat daardoor is uitgegaan van een te hoog uitgangspunt. Zelfs als ten aanzien van alle bedragen sprake zou zijn van een voltooid delict, is de eis te hoog gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop in de zaak. De raadsman heeft verzocht om oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan helpdeskfraude door middel van zogenoemde babbeltrucs. De verdachte en zijn mededaders hebben het slachtoffer, een kwetsbare man op leeftijd, benaderd en zich daarbij op slinkse wijze voorgedaan als medewerkers van de Rabobank. Eerst werd het slachtoffer telefonisch gewaarschuwd dat de bank een misdaad op het spoor was en is verteld dat zijn girale geld en waardevolle bezittingen veilig gesteld moesten worden. Vervolgens kwam een van de daders, die zich daarbij voordeed als een bankmedewerker, bij het slachtoffer aan de deur. Het slachtoffer werd aangespoord tot het verrichten van bancaire overboekingen en waardevolle bezittingen werden meegenomen, zogenaamd om deze veilig te stellen. Het slachtoffer zou deze bezittingen (waaronder een erfstuk) de volgende dag terugkrijgen. De volgende dag kreeg het slachtoffer echter niets retour maar is ook zijn autosleutel afhandig gemaakt.
De verdachte en zijn mededaders hebben kennelijk doelbewust een ouder, kwetsbaar slachtoffer uitgekozen. Op doortrapte en schaamteloze wijze is misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer in hen dacht te kunnen hebben. Extra kwalijk is dat de oplichting bij het slachtoffer thuis heeft plaatsgevonden. Het gevoel van veiligheid dat het slachtoffer in zijn eigen huis zou moeten hebben, is hierdoor ernstig geschaad. De verdachte heeft alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en heeft zich totaal niet bekommerd om (de gevolgen voor) het slachtoffer.
Daarnaast is bij de verdachte thuis een verboden gasdrukwapen met de uiterlijke kenmerken van een echt vuurwapen aangetroffen. Dergelijk ongecontroleerd wapenbezit brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van anderen met zich mee.
Het strafblad
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 10 juni 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk voor soortgelijke delicten is veroordeeld. Het strafblad weegt dan ook niet ten nadele van de verdachte mee.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 28 maart 2025. De reclassering heeft geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan de volgende bijzondere voorwaarden te verbinden: een meldplicht en een ambulante behandelverplichting. Doel van het reclasseringstraject is het verkrijgen van stabiliteit op het gebied van wonen, financiën en sociaal netwerk. De verdachte heeft op de zitting gezegd mee te willen werken aan de bijzondere voorwaarden en afstand te hebben genomen en te willen houden van zijn negatieve sociaal netwerk.
Overschrijding van de redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van een zaak moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar. Het aanvangstijdstip van de redelijke termijn in deze zaak wordt bepaald op 30 maart 2023; de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Gelet op de datum van dit vonnis (1 juli 2025), is de redelijke termijn met drie maanden overschreden. De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn niet aan de verdachte valt toe te rekenen en dat ook anderszins niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot een andere berekening van de overschrijding van de redelijke termijn.
Op te leggen straf
De ernst van het in zaak A bewezenverklaarde feit rechtvaardigt in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in combinatie met de overschrijding van de redelijke termijn echter aanleiding om een straf op te leggen die geen hernieuwde detentie met zich brengt. De compensatie van de overschrijding van de redelijke termijn ligt dus in de gekozen sanctiemodaliteit(en).
De rechtbank zal een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 86 dagen voorwaardelijk en met aftrek van (4 dagen) voorarrest, opleggen. Aan het voorwaardelijk strafdeel wordt een proeftijd verbonden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank ook de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.
Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank daarnaast de maximale taakstraf, voor de duur van 240 uren, passend en geboden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 63, 326 van het Wetboek van Strafrecht;
13, 55 van de Wet wapens en munitie.

8.Beslissing

De rechtbank:
Vernietigt de strafbeschikking van 28 mei 2024.
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
90 (negentig) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
86 (zesentachtig) dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
twee jaren.
En stelt als bijzondere voorwaarden:
- De veroordeelde meldt zich bij Reclassering Nederland op het adres Drechterwaard 102, 1824 DX te Alkmaar. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- De veroordeelde werkt mee aan een intake, diagnostiek en de eventuele hieruit voortvloeiende behandeling bij De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagenhechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. T. de Bont, voorzitter,
mr. S. Mac Donald en mr. P. Reemst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Bleijendaal,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 juli 2025.