ECLI:NL:RBNHO:2025:7658

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
15/087785-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting in vereniging door helpdeskfraude met babbeltruc, medeplegen en bewijsvoering van voltooid delict

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van oplichting in vereniging door middel van helpdeskfraude, ook wel bekend als een babbeltruc. De feiten vonden plaats tussen 29 en 30 maart 2023, waarbij de verdachte samen met anderen het slachtoffer, een kwetsbare oudere man, heeft benaderd door zich voor te doen als bankmedewerker van de Rabobank. De verdachte heeft het slachtoffer telefonisch benaderd en hem verteld dat zijn geld veiliggesteld moest worden, waarna hij en zijn medeverdachten waardevolle goederen en geldbedragen van het slachtoffer hebben afgenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan de oplichting, waarbij de rechtbank ook de betrokkenheid van meerdere verdachten heeft meegenomen in de bewijsvoering. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 86 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er sprake was van overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, wat heeft geleid tot een lagere straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
VERKORT VONNIS
Parketnummer: 15/087785-23 (P)
Uitspraakdatum: 1 juli 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 juni 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats en -datum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
nu (uit andere hoofde) gedetineerd in P.I. Heerhugowaard.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Hobbelink en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 maart 2023 tot en met 30 maart 2023 te Akersloot, gemeente Castricum, althans in Nederland meermalen althans eenmaal tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten
een geldbedrag van 17.500 euro en/of tweemaal een geldbedrag van 17.000 euro en/of een geldbedrag van 4700 euro en/of twee iPads en/of twee iPhones en/of een horloge en/of 2 bankpassen en/of autosleutels, door - zakelijk weergegeven-:
- zich uit te geven/voor te doen als bankmedewerker en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] te bellen en te zeggen dat:
- zij een mogelijke misdaad op het spoor zijn en/of
- zijn geld veilig gesteld moet worden door dit elders onder te brengen en/of
- zij een mogelijke dader op het spoor zijn welke inbrekerswerktuigen zou vervoeren en/of
- zijn waardevolle goederen daarom veilig moeten worden gesteld en/of
- (vervolgens) bij die [slachtoffer] langs te gaan en te verzoeken om zijn iPads, iPhones, een horloge en 2 bankpassen mee te geven en/of
- aan te geven dat die [slachtoffer] zijn spullen de volgende dag weer terug zou krijgen en/of
- (vervolgens) de volgende dag weer naar de woning van die [slachtoffer] te gaan en/of
- zich voor te stellen als de heer Zwart van de Rabobank en/of
- aan te geven dat ze zijn auto nodig hebben voor forensisch onderzoek en/of
- hem te verzoeken om zijn autosleutels mee te geven.

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft partiële vrijspraak bepleit met betrekking tot de afgifte van tweemaal een bedrag van € 17.000,- en een bedrag van € 17.500,-. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de feiten en omstandigheden die uit de bewijsmiddelen blijken. In onderstaande bewijsoverwegingen wordt dit nader toegelicht. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.2
Bewijsoverwegingen
Bespreking van het verweer tot partiële vrijspraak
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte (partieel) moet worden vrijgesproken van de oplichting, voor zover deze betrekking heeft op de in de tenlastelegging genoemde bedragen van € 17.000,- en € 17.500,-, omdat deze bedragen dezelfde dag dan wel een dag later als credit op het bankafschrift van de aangever staan onder vermelding van ‘terugboeking/afkeuring’. Volgens de raadsman betekent dit dat de overboekingen niet succesvol zijn geweest en dat deze bedragen niet uit de beschikkingsmacht van de aangever zijn geraakt. Ten aanzien van deze bedragen is geen sprake van een voltooid misdrijf, aldus de raadsman. De rechtbank deelt dit standpunt niet, en legt hierna uit waarom.
Een oplichtingsmisdrijf is voltooid wanneer het betreffende goed is afgegeven. Het verrichten van een overboeking (girale betaling) kan worden beschouwd als ‘afgifte van een goed’. Het is niet noodzakelijk dat het goed in de macht van de oplichter terechtkomt. Wel is vereist dat het goed daadwerkelijk is afgegeven (uit de beschikkingsmacht van het slachtoffer is geraakt), om van een voltooide oplichting te kunnen spreken. Zodra een geldbedrag van de rekening van het slachtoffer is overgeboekt naar een ander rekeningnummer, is dit geldbedrag – in ieder geval tijdelijk – uit de beschikkingsmacht van het slachtoffer. Dat is in deze zaak gebeurd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de aangever de beschikkingsmacht over de hiervoor genoemde geldbedragen heeft verloren.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Nadere bewijsoverweging betrokkenheid bij de oplichtingen
Feiten en omstandigheden
Over de betrokkenheid van de verdachte bij de oplichtingen op 29 en 30 maart 2023 stelt de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 29 maart 2023 is de aangever gebeld door een persoon die zich voorstelde als een medewerker van de Rabobank. Deze ‘medewerker’ vertelde de aangever dat zijn geld veilig gesteld moest worden door dit elders onder te brengen. De aangever heeft daarop diverse overboekingen verricht. In hetzelfde telefoongesprek werd de aangever gewaarschuwd voor inbrekers en is tegen hem gezegd dat zijn waardevolle goederen veilig gesteld moesten worden door die af te geven aan een medewerker van de bank. Diezelfde avond is er een man bij de aangever langsgekomen, aan wie de aangever twee iPads, twee iPhones, een gouden horloge en twee bankpassen heeft afgegeven. De bankpassen werden door die man doormidden geknipt. De aangever zou de goederen de volgende dag terugkrijgen. Deze man is door de aangever herkend als de verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte]). [verdachte] heeft ter terechtzitting beaamd dat hij op 29 maart 2023 in de woning van de aangever was en zijn pinpas heeft meegenomen.
De volgende ochtend, op 30 maart 2023, is een andere man bij de aangever langsgekomen die zichzelf voorstelde als de heer Zwart van de Rabobank. Op verzoek van deze man heeft de aangever zijn autosleutels aan hem gegeven. Op het moment dat een politieagent bij de woning arriveerde, is deze verdachte weggevlucht. De aangever heeft deze verdachte herkend als de medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]). Ook de telefoon van [medeverdachte 1] peilde op het moment van de oplichting uit op het adres van de aangever.
Kort daarna is [medeverdachte 1] in Akersloot aangehouden. Op dat moment was hij samen met [verdachte] en gezien werd dat zij zenuwachtig rond een rode Volkswagen Polo liepen en daarin keken. In deze auto lag een jas waarin spullen van zowel [medeverdachte 1] (een Iphone S) als [verdachte] (een pashouder met passen) zijn gevonden. Ook zijn in die jas goederen aangetroffen die zijn te relateren aan de oplichting. Zo is een briefje gevonden met daarop genoteerd het bankrekeningnummer van de aangever en bedragen die overeenkomen met de door de aangever verrichte overboekingen. Daarnaast zijn in de jas de autosleutel van de auto van de aangever en een Rabo Scanner gevonden.
Ook de medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) en de medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) zijn die dag in Akersloot aangehouden. In de jaszak van [medeverdachte 3] is de autosleutel van voornoemde rode Polo aangetroffen.
Uit het voorgaande in combinatie met de hierna genoemde chatgesprekken waaraan de verdachten hebben deelgenomen, leidt de rechtbank af dat (ten minste) deze vier verdachten betrokken waren bij het plan en de uitvoering van de oplichting van de aangever. Uit die gesprekken volgt dat tussen de verdachten (in wisselende samenstellingen) op 29 en 30 maart 2023 is gesproken over – kort gezegd – de oplichting van de aangever.
Zo hadden [medeverdachte 2] ([nickname 1]) en [verdachte] ([nickname 2]) in de nacht van 29 op 30 maart een gesprek waarin zij afbeeldingen deelden van het adres van de aangever en van de Rabobank app met daarop de contactgegevens van de aangever. Ook vroeg [medeverdachte 2] aan [verdachte] of hij het nummer van (kennelijk) [medeverdachte 1] heeft: ‘heb je pool zijn nummer’ (p. 87). [medeverdachte 2] heeft de afbeelding van de Rabobank app vervolgens op 30 maart om 00:24 uur aan [medeverdachte 1] ([nickname 3]) gestuurd (p. 75).
Ook had [medeverdachte 2] (ditmaal onder accountnaam [nickname 5]) het met [medeverdachte 3] ([nickname 4]) op 29 maart kennelijk over goederen die bij de aangever zijn weggenomen en de beloning die [medeverdachte 2] zou krijgen (p. 63). Er is besproken om opnieuw naar de woning te gaan ‘naar die osso weer’ en dat [medeverdachte 3] alleen Polski en Soma moet ophalen. Daarbij heeft [medeverdachte 3] er kennelijk op gewezen dat het risico nu wel wat hoger is: ‘nu is wel wat heter’. Dit werd [medeverdachte 2] beaamd: ‘ja is nu wel meer risico, maar wel 40k bro’ (p. 64).
In de chatgesprekken is bovendien in een groepsgesprek waaraan alle vier de verdachten deelnamen, concrete informatie uitgewisseld die te relateren is aan de oplichting. Zo zijn daarin onder meer screenshots van het huistelefoonnummer van de aangever en van zijn doorgeknipte bankpas gedeeld (p. 77-79). Uit datzelfde gesprek leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 3] in de ochtend van 30 maart klaarstond om [verdachte] en [medeverdachte 1] op te halen. Ook is daarin besproken hoe de oplichting die dag verder moest worden vormgegeven ([medeverdachte 1] schrijft: ‘als iets ben ik Erik zwart’ en door [medeverdachte 3] werd gemeld: ‘hij heb die reader en pas mee alleen’). Dit onderlinge contact was er ook nog steeds op het moment dat [medeverdachte 1] bij de aangever in de woning was. [medeverdachte 2] (in dat gesprek onder accountnaam [naam]) informeerde naar de voortgang van het gesprek en benadrukte dat de transacties moeten doorgaan maar dat hij denkt dat ze zullen terugstorten (p. 81/82). [medeverdachte 1] schreef dat het waarschijnlijk wordt ‘gefixt’ en hij wilde weten waar de auto van de aangever naartoe moest (‘waar moet die waggie heen’). En [verdachte] opperde dat de auto van de aangever op een andere naam moet worden overgeschreven omdat je er dan meer aan hebt.
Verder leidt de rechtbank uit een gesprek tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] (p. 63) af – bezien in het licht van de overige bewijsmiddelen – dat vanwege de komst van de politie ([medeverdachte 3]: ‘hoor kk veel sirene’) de auto moet achterblijven ([medeverdachte 2]: ‘laat die waggie daar staan') en dat [medeverdachte 2] [medeverdachte 3] komt ophalen. ‘Polska’ en ‘Soma’ moeten effe laag gaan, aldus [medeverdachte 2]. Gelet op de overige bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen begrijpt de rechtbank dat hiermee werd bedoeld dat [medeverdachte 1] en [verdachte] zich even gedeisd moeten houden omdat de politie is gekomen.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op al het voorgaande, bezien in onderling verband en samenhang met de bewijsmiddelen zoals die zullen worden opgenomen in de aanvulling op dit vonnis in geval er hoger beroep wordt ingesteld, komt de rechtbank tot de conclusie dat alle vier de verdachten een voldoende wezenlijke bijdrage aan de oplichting hebben geleverd, die erop neer komt dat onderling de plannen zijn besproken en er gezamenlijk uitvoering aan de oplichting is gegeven.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat
hij in de periode van 29 maart 2023 tot en met 30 maart 2023 in Nederland meermalen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten een geldbedrag van 17.500 euro en tweemaal een geldbedrag van 17.000 euro en een geldbedrag van 4700 euro en twee iPads en twee iPhones en een horloge en 2 bankpassen en autosleutels, door – zakelijk weergegeven – :
- zich uit te geven/voor te doen als bankmedewerker en
- die [slachtoffer] te bellen en te zeggen dat:
- zij een mogelijke misdaad op het spoor zijn en
- zijn geld veilig gesteld moet worden door dit elders onder te brengen en
- zij een mogelijke dader op het spoor zijn welke inbrekerswerktuigen zou vervoeren en
- zijn waardevolle goederen daarom veilig moeten worden gesteld en
- bij die [slachtoffer] langs te gaan en te verzoeken om zijn iPads, iPhones, een horloge en 2 bankpassen mee te geven en
- aan te geven dat die [slachtoffer] zijn spullen de volgende dag weer terug zou krijgen en
- de volgende dag weer naar de woning van die [slachtoffer] te gaan en
- zich voor te stellen als de heer Zwart van de Rabobank en
- aan te geven dat ze zijn auto nodig hebben voor forensisch onderzoek en
- hem te verzoeken om zijn autosleutels mee te geven.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de strafeis – gelet op de bepleite partiële vrijspraak – is gebaseerd op een te hoog schadebedrag en dat daardoor is uitgegaan van een te hoog uitgangspunt. Zelfs als ten aanzien van alle bedragen sprake zou zijn van een voltooid delict, is de eis te hoog gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop in de zaak. De raadsman heeft verzocht om oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf, zonder oplegging van bijzondere voorwaarden, in combinatie met een taakstraf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan helpdeskfraude door middel van zogenoemde babbeltrucs. De verdachte en zijn mededaders hebben het slachtoffer, een kwetsbare man op leeftijd, benaderd en zich daarbij op slinkse wijze voorgedaan als medewerkers van de Rabobank. Eerst werd het slachtoffer telefonisch gewaarschuwd dat de bank een misdaad op het spoor was en is verteld dat zijn girale geld en waardevolle bezittingen veilig gesteld moesten worden. Vervolgens kwam een van de daders, die zich daarbij voordeed als een bankmedewerker, bij het slachtoffer aan de deur. Het slachtoffer werd aangespoord tot het verrichten van bancaire overboekingen en waardevolle bezittingen werden meegenomen, zogenaamd om deze veilig te stellen. Het slachtoffer zou deze bezittingen (waaronder een erfstuk) de volgende dag terugkrijgen. De volgende dag kreeg het slachtoffer echter niets retour maar is ook zijn autosleutel afhandig gemaakt.
De verdachte en zijn mededaders hebben kennelijk doelbewust een ouder, kwetsbaar slachtoffer uitgekozen. Op doortrapte en schaamteloze wijze is misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer in hen dacht te kunnen hebben. Extra kwalijk is dat de oplichting bij het slachtoffer thuis heeft plaatsgevonden. Het gevoel van veiligheid dat het slachtoffer in zijn eigen huis zou moeten hebben, is hierdoor ernstig geschaad. De verdachte heeft alleen oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en heeft zich totaal niet bekommerd om (de gevolgen voor) het slachtoffer.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van 4 juni 2025. Hoewel de reclassering in het advies twijfel uit over de intrinsieke motivatie van de verdachte om mee te werken aan een reclasseringstoezicht, wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden.
Overschrijding van de redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van een zaak moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar. Het aanvangstijdstip van de redelijke termijn in deze zaak wordt bepaald op 30 maart 2023; de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Gelet op de datum van dit vonnis (1 juli 2025), is de redelijke termijn met drie maanden overschreden. De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn niet aan de verdachte valt toe te rekenen en dat ook anderszins niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot een andere berekening van de overschrijding van de redelijke termijn.
Op te leggen straf
De ernst van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in combinatie met de overschrijding van de redelijke termijn echter aanleiding om een straf op te leggen die geen hernieuwde detentie met zich brengt. De compensatie van de overschrijding van de redelijke termijn ligt dus in de gekozen sanctiemodaliteit(en).
De rechtbank zal een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 86 dagen voorwaardelijk en met aftrek van (4 dagen) voorarrest, opleggen. Aan het voorwaardelijk strafdeel wordt een proeftijd verbonden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Gelet op het feit dat aan de verdachte reeds in een andere zaak een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden is opgelegd – het vonnis in die zaak is onherroepelijk – ziet de rechtbank geen meerwaarde dit ook in deze zaak te doen. De verdachte heeft verklaard mee te willen werken aan het reclasseringstoezicht in de andere zaak.
Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank daarnaast de maximale taakstraf, voor de duur van 240 uren, passend en geboden.

7.Beslag

De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een bankpas ten name van J. van de Beek, moet worden teruggegeven aan J. van de Beek, aangezien hij/zij redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 63, 326 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
90 (negentig) dagen.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
86 (zesentachtig) dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
twee jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
240 (tweehonderdveertig) urentaakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagenhechtenis.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende, J. van de Beek, van: de bankpas (1471070).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. T. de Bont, voorzitter,
mr. S. Mac Donald en mr. P. Reemst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Bleijendaal,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 juli 2025.