ECLI:NL:RBNHO:2025:7623

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 juni 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
89-000042-57
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 juni 2025 uitspraak gedaan over de vordering tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie tot verlenging van de proeftijd met 730 dagen beoordeeld. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan de voorwaardelijke invrijheidstelling op 16 oktober 2023 inging. De proeftijd van 365 dagen zou oorspronkelijk aflopen op 12 juli 2025, maar de veroordeelde had gedurende een andere veroordeling van januari tot oktober 2024 gedetineerd gezeten, waardoor de proeftijd niet liep. De reclassering adviseerde een verlenging van de proeftijd met minimaal 12 maanden, omdat de behandeling van de veroordeelde nog niet van de grond was gekomen en er onvoldoende stabiliteit was in zijn leven. Tijdens de zitting op 12 juni 2025 was de veroordeelde niet verschenen, maar de officier van justitie en de raadsvrouw waren aanwezig. De officier van justitie benadrukte de noodzaak van de verlenging, terwijl de raadsvrouw pleitte voor een kortere verlenging. De rechtbank oordeelde dat de proeftijd moest worden verlengd, maar slechts met 365 dagen, omdat de onderbouwing voor een verlenging van twee jaar niet voldoende was aangetoond. De rechtbank heeft de vordering tot verlenging van de proeftijd toegewezen, met inachtneming van de voorwaarden die eerder waren opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/029537-22 (VI)
V.I. zaaknummer: 89-000042-57
Uitspraakdatum: 26 juni 2025
Beslissing op vordering verlenging proeftijd voorwaardelijke invrijheidstelling(ex artikel 6:1:18 Sv)
Deze beslissing is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 juni 2025 in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres].

1.Procesverloop

1.1
Voorgaande veroordeling
Bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 17 oktober 2022 is aan de veroordeelde onder meer een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd. Dit vonnis is op 8 november 2022 onherroepelijk geworden.
1.2
Voorwaardelijke invrijheidstelling
Op 27 april 2023 heeft het Openbaar Ministerie de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde uitgesteld voor de duur van maximaal negentig dagen, te rekenen vanaf de
v.i.-datum van 6 juni 2023. De veroordeelde is op 16 oktober 2023 feitelijk (voorwaardelijk) in vrijheid gesteld. Op dat moment is de proeftijd van 365 dagen gaan lopen, met een strafrestant van 179 dagen.
De veroordeelde heeft echter van 22 januari 2024 tot 18 oktober 2024 gedetineerd gezeten vanwege een andere veroordeling (23-001208-20). Gedurende deze periode liep de proeftijd niet, waardoor deze nu afloopt op 12 juli 2025.
Aan de voorwaardelijke invrijheidstelling zijn na een wijzigingsbeslissing van 9 oktober 2024 – voor zover hier van belang – de volgende voorwaarden verbonden:
algemene voorwaarden
  • de veroordeelde zal zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maken aan een (nieuw) strafbaar feit;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 op de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
bijzondere voorwaarden
  • de veroordeelde meldt zich binnen drie werkdagen na invrijheidstelling bij GGZ Reclassering Fivoor, Stationsplein 21, 1703 WD Heerhugowaard. De veroordeelde blijft zich melden bij de reclassering, zolang en zo vaak de reclassering dat nodig vindt. Deze meldplicht heeft tot doel de veroordeelde te kunnen begeleiden bij en controleren op de naleving van de opgelegde bijzondere voorwaarden;
  • de veroordeelde laat zich gedurende de proeftijd behandelen door GGZ Noord Holland-Noord, of een soortgelijke zorgverlener, op tijden en plaatsen als door of
namens die zorgverlener wordt aangegeven. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die in het kader van die behandeling door of namens
de behandelaar worden gegeven;
- de veroordeelde verblijft gedurende de proeftijd in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten [zorginstelling] Alkmaar, althans in een
soortgelijke instelling. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen en het dagprogramma die de instelling heeft opgesteld;
  • de veroordeelde werkt mee aan of spant zich actief in voor (een traject gericht op) het verkrijgen en het behouden van woonruimte en een structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding;
  • de veroordeelde toont een open, gemotiveerde en meewerkende houding met betrekking tot het toezicht en de bijzondere voorwaarden;
  • de veroordeelde toont openheid van zaken ten aanzien van uw financiële situatie;
  • de veroordeelde werkt mee aan middelencontrole door middel van ademonderzoek (blaastest) en/of urineonderzoek om uw middelengebruik te monitoren. De reclassering bepaalt de frequentie en op welke wijze de middelencontroles plaatsvinden;
  • de veroordeelde toont openheid van zaken ten aanzien van uw sociale netwerk.
1.3
Adviezen van de reclassering
Uit het rapport van GGZ Fivoor Rotterdam (de reclassering) van 12 mei 2025 juli 2024 volgt – zakelijk weergegeven – het volgende. De ambulante behandeling van de veroordeelde is na zijn voorlopige invrijheidstelling in eerste instantie gestagneerd door een detentie in een andere strafzaak. Na deze detentie is de veroordeelde opnieuw aangemeld voor behandeling bij het forensisch FACT van Fivoor en staat hij onder toezicht bij Fivoor GGZ Reclassering in Rotterdam. De einddatum van de v.i. is voorlopig gesteld op 12 juli 2025. Wij adviseren echter een verlenging van de toezichttermijn voor de duur van minimaal 12 maanden.
Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld.
Wij adviseren een verlenging van de proeftijd met maximaal twee jaar omdat er binnen het traject nog onvoldoende stabiliteit tot stand is gekomen. Betrokkene is op dit moment, met behulp van [zorginstelling], nog bezig om zijn praktische zaken op orde te krijgen. Zaken zoals de aanvraag voor een uitkering en het hebben van een zorgverzekering lopen nog. Momenteel doet betrokkene een paar dagen per week vrijwilligerswerk bij een naaiatelier in Haarlem. Wanneer zijn praktische zaken geregeld zijn wil betrokkene starten met een opleiding. Wat voor opleiding dat precies zal zijn weet betrokkene nog niet.
Vanwege de detentie van betrokkene is behandeling nog niet van de grond gekomen. Wij achten het daarom ook noodzakelijk dat betrokkene meewerkt aan het opstellen van diagnostiek en een daaruit voortvloeiend plan van aanpak. Ook is het noodzakelijk dat tijdens de behandeling gefocust wordt op het indexdelict.
1.4
Vordering
Op 22 mei 2025 heeft de officier van justitie een vordering ingediend tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de opgelegde gevangenisstraf voor de duur van
730 dagen, onder verwijzing naar het hierboven aangehaalde reclasseringsrapport.
1.5
Onderzoek op de terechtzitting
Het onderzoek op de terechtzitting is gehouden op 12 juni 2025.
De veroordeelde is zonder bericht niet ter terechtzitting verschenen. De opgeroepen reclasseringswerker [naam A] van GGZ Fivoor Rotterdam is ook niet ter terechtzitting verschenen.
Ter terechtzitting zijn gehoord de officier van justitie, mr. A.M.H.G. Peters, en de raadsvrouw van de veroordeelde, mr. L. Ibisevic, advocaat te Haarlem. De raadsvrouw verklaarde uitdrukkelijk door de veroordeelde gemachtigd te zijn..
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke vordering tot verlenging van de proeftijd met 730 dagen. Zij heeft toegelicht dat deze verlenging noodzakelijk is omdat uit het verlengingsadvies van GGZ Fivoor blijkt dat de behandeling van de veroordeelde minimaal twaalf maanden in beslag zal nemen. De behandeling is namelijk nog niet van de grond gekomen en op dit moment is nog steeds sprake van onvoldoende stabiliteit op de praktische leefgebieden van de veroordeelde. Het recidiverisico is daarmee onverminderd aanwezig. Hoewel de veroordeelde zijn best lijkt te doen, vergt de behandeling van de veroordeelde naar verwachting van de officier van justitie meer dan twaalf maanden, zodat een verlenging met 730 dagen (twee jaar) noodzakelijk en proportioneel is.
Namens de veroordeelde heeft de raadsvrouw verzocht de vordering tot verlenging van de proeftijd af te wijzen dan wel de gevorderde verlengingstermijn van de proeftijd te matigen tot maximaal twaalf maanden, omdat de maximale termijn van twee jaar niet noodzakelijk en niet proportioneel is. Volgens de raadsvrouw is de stagnatie in het behandeltraject met name te wijten aan een aantal praktische zaken, zoals het uitzitten van een oude veroordeling en de lange doorlooptijden in de zorg. De veroordeelde doet zijn best zijn leven opnieuw vorm te geven; het begeleid wonen gaat goed en op verschillende leefgebieden gaat het beter met de veroordeelde. Verder is hij goed in beeld bij de reclassering en werkt hij overal aan mee. Het nu opleggen van de maximale proeftijd zal door de veroordeelde enkel als extra bestraffing worden ervaren.

2.De beoordeling

2.1
Bevoegdheid
De rechtbank is bevoegd kennis te nemen van de vordering omdat de meervoudige kamer van deze rechtbank in eerste aanleg kennis heeft genomen van het strafbare feit ter zake waarvan de straf is opgelegd waarvoor aan de veroordeelde voorwaardelijke invrijheidstelling is verleend en waarvan thans de verlenging van de proeftijd wordt gevorderd.
2.2
Ontvankelijkheid
De rechtbank heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vordering, nu deze tijdig en op de bij de wet voorgeschreven wijze is ingediend en ook overigens voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
2.3
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling alleen kan worden verlengd wanneer en voor zo lang dat, met het oog op het recidiverisico dat van de veroordeelde uitgaat, noodzakelijk en proportioneel is. Bij de beoordeling van een verlengingsverzoek dient de rechtbank alle relevante individuele feiten en omstandigheden te betrekken, waaronder de belangen van de veroordeelde en het belang van de veiligheid van de samenleving.
Uit het reclasseringsrapport van 12 mei 2025 blijkt dat nog sprake van onvoldoende stabiliteit op de praktische leefgebieden van de veroordeelde, waarbij de veroordeelde nog de nodig hulp en begeleiding kan gebruiken om tot gedragsverandering en zodoende vermindering van recidiverisico te komen. Doordat de behandeling nog niet van de grond is gekomen, is het niet mogelijk om de behandeling voor de einddatum van de voorwaardelijke invrijheidstelling af te ronden. Volgens de reclassering is om die reden een verlenging van de proeftijd noodzakelijk.
De rechtbank is gelet op het advies van de reclassering, alsmede hetgeen door de officier van justitie, en de raadsvrouw naar voren is gebracht, van oordeel dat de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling dient te worden verlengd. De verlenging van de proeftijd is noodzakelijk om een gedragsverandering bij de veroordeelde te kunnen bewerkstelligen en om hem te ondersteunen in het stabiliseren van zijn leefgebieden, zodat het recidiverisico kan worden ingeperkt.
Ten aanzien van de termijn van de verlenging van de proeftijd overweegt de rechtbank als volgt. Uit het oogpunt van noodzakelijkheid en proportionaliteit mag worden verwacht dat in de onderbouwing van een vordering tot verlenging van de proeftijd zeer concreet wordt aangegeven waarom een bepaalde periode van verlenging nodig is. De rechtbank is van oordeel dat de reclassering in haar reclasseringsrapport voldoende heeft onderbouwd dat een verlenging van de proeftijd met minimaal twaalf maanden noodzakelijk is. De rechtbank constateert echter dat een concrete onderbouwing voor het advies om de termijn met twee jaar te verlengen ontbreekt in het reclasseringsrapport. Ook uit de toelichting door de officier van justitie is de rechtbank niet gebleken waarom een maximale verlenging met twee jaar in het onderhavige geval noodzakelijk en proportioneel is.
De rechtbank is – gelet op het voorgaande – van oordeel de vordering tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling dient te worden toegewezen, doch voor een termijn van twaalf maanden.
Toepasselijke wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op artikel 6:1:18 Sv.

3.Beslissing

De rechtbank
wijst de vordering tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe en verlengt de proeftijd met 365 (driehonderdenvijfenzestig) dagen en bepaalt dat daarbij van toepassing zijn de algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden, zoals die zijn opgenomen in het wijzigingsbesluit voorwaardelijke invrijheidstelling d.d. 9 oktober 2024.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Deze beslissing is genomen door
mr. H.P.H.I. Cleerdin, voorzitter,
mr. C.S. Schoorl en mr. G. Elst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. L.P. van Os
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 juni 2025.