ECLI:NL:RBNHO:2025:737

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
15.071095.24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en bewezenverklaring poging tot zware mishandeling, mishandeling en vernieling met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 10 januari 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag, zware mishandeling, mishandeling en vernieling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat het geweld een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft veroorzaakt. Wel is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling, mishandeling en vernieling. De feiten vonden plaats op 28 februari 2024 in Hoorn, waar de verdachte tijdens een bijeenkomst met vrienden plotseling geweld heeft gebruikt tegen de slachtoffers, [naam 1] en [naam 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meermalen met kracht tegen het hoofd en lichaam van [naam 1] heeft geslagen, wat leidde tot ernstig letsel. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 14 maanden opgelegd, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een contactverbod met de slachtoffers. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.071095.24 + 15.256757.22 (TUL) (P)
Uitspraakdatum: 10 januari 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van
17 december 2024 en 27 december 2024 (sluiting) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres],
nu gedetineerd in P.I. Lelystad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. B.K.M. Thuijs, en van wat
  • de verdachte en zijn raadsman, mr. V.R.C. Shukrula, advocaat te Amsterdam,
  • mr. J.W.E. Groot, de advocaat van de benadeelde partij [naam 1], en
  • mr. B. Roodveldt, de advocaat van de benadeelde partij [naam 2],
naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:primairhij op of omstreeks 28 februari 2024 te Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, hem meermalen heeft geslagen, gestompt, geschopt en geduwd op/tegen zijn hoofd en lichaam, waarbij hij meermalen het bewustzijn verloor terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 28 februari 2024 te Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen hem meermalen heeft geslagen, gestompt, geschopt en geduwd op/tegen zijn hoofd en lichaam, waarbij hij meermalen het bewustzijn verloor, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiairhij op of omstreeks 28 februari 2024 te Hoorn [naam 1] heeft mishandeld door hem meermalen heeft geslagen, gestompt, geschopt en geduwd op/tegen zijn hoofd en lichaam, waarbij hij meermalen het bewustzijn verloor;
Feit 2:hij op of omstreeks 28 februari 2024 te Hoorn [naam 2] heeft mishandeld door meermalen in/tegen haar gezicht te slaan
Feit 3:hij op of omstreeks 28 februari 2024 te Hoorn opzettelijk en wederrechtelijk een bril, salontafel, twee bijzettafel(s), bonbonschaal en vier drinkglazen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/ of weggemaakt

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten. Op het standpunt van de officier van justitie zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Feitenvaststelling
Op basis van het dossier en wat is besproken op de terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
In de avond van 27 februari 2024 hebben de verdachte, slachtoffers [naam 1] en [naam 2] en een ander persoon met elkaar afgesproken in de woning van [naam 1]. Het plan was – zoals door de verdachte, [naam 1] en [naam 2] is verklaard – met z’n vieren een gezellige avond door te brengen. In de vroege nacht van 28 februari 2024, toen zij al enkele uren bij elkaar waren, is de stemming omgeslagen. Uit het niets ontstond – zo blijkt uit de verklaringen van de slachtoffers – een oncontroleerbare woede bij de verdachte in de richting van [naam 1]. Deze woedde uitte zich in het meerdere malen met kracht slaan tegen het hoofd en lichaam van [naam 1], waardoor [naam 1] op de grond is beland en voor korte duur buiten bewustzijn is geraakt. Ter voorkoming van verdere escalatie is [naam 2] tussen de verdachte en [naam 1] gaan staan. Hierop heeft de verdachte [naam 2] een klap op haar neus gegeven. Vervolgens is [naam 1] opgestaan, waarna de verdachte wederom diverse klappen op het hoofd en lichaam van [naam 1] heeft gegeven. Dit heeft ertoe geleid dat [naam 1] voor een tweede keer buiten bewustzijn is geraakt. Vervolgens heeft de verdachte de woning van [naam 1] verlaten.
Ten gevolge van het geweld hebben beide slachtoffers letsel opgelopen. Uit de door
[naam 3], forensisch arts, opgestelde letselverslag en medische verklaring volgt dat bij [naam 1] sprake was van diverse zwellingen, (onderhuidse) bloeduitstortingen en huidbeschadigingen aan het gezicht en hoofd. Ook waren er diverse huidbeschadigingen en bloeduitstotingen aan het lichaam, waarvan die op de rug volgens de arts passen bij schaafletsel. Daarnaast werd bij [naam 1] een gespleten kies geconstateerd en is er twee keer sprake geweest van bewustzijnsverlies. Er werden geen botbreuken of hersenletsel vastgesteld. [naam 2] heeft aan het geweld letsel aan haar neus en een litteken rondom haar oog overgehouden. Daarnaast bleek dat door het toegepaste geweld diverse goederen waren vernield.
De verdachte heeft tijdens eerdere verhoren en ter terechtzitting telkens verklaard dat hij vermoedelijk vanwege de ingenomen hoeveelheid alcohol niet meer weet dat en waarom hij bovengenoemd geweld heeft toegepast.
3.3.2
Vrijspraak feit 1 primair: poging tot doodslag
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Voor een bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde feit, een poging tot doodslag, is van belang of de verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [naam 1]. Van vol opzet – willens en wetens handelen dat gericht is op de dood – is hier geen sprake. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat de verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat het slachtoffer zou komen te overlijden en deze kans ook bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Vooropgesteld wordt dat de rechtbank op basis van het dossier kan vaststellen dat de verdachte [naam 1] meermalen met kracht tegen het hoofd en het lichaam heeft geslagen. Op basis van de stukken in het dossier kan niet worden vastgesteld dat de verdachte ook (meermalen) tegen het hoofd van [naam 1] heeft geschopt.
De forensisch arts heeft verklaard dat er in algemene zin een kans is op ernstig/ levensbedreigend letsel als gevolg van het toegepast geweld, waaronder hij begreep: meermaals met kracht tegen het hoofd slaan en tevens geschopt en “op een tafel gegooid”. De kans op ernstig/levensbedreigend letsel als gevolg van het toegepast geweld was volgens de forensisch arts mogelijk verhoogd, omdat er sprake moet zijn geweest van meerdere stompe geweldsinwerkingen tegen het hoofd. Tevens kan de kans op ernstig/levensbedreigend letsel verhoogd zijn geweest doordat bij het slachtoffer enkele risicofactoren aanwezig waren, zoals zijn leeftijd en alcoholgebruik.
Over de daadwerkelijke kans op ernstig/levensbedreigend letsel bij het toegepast geweld heeft de forensisch arts echter geen goede uitspraak kunnen doen, omdat hierin meerdere factoren belangrijk zijn waarover hij geen informatie had. Zo kon hij niet vaststellen hoe groot de krachten zijn geweest waarmee het geweld is toegepast en is uit de informatie niet duidelijk geworden hoe vaak er precies is geslagen en/of geschopt.
Hoewel de rechtbank niet wil afdoen aan de ernst van het geweld, kan de rechtbank met name gelet op het letselverslag van de forensisch arts niet met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat het slaan tegen het hoofd en het lichaam een aanmerkelijke kans op de dood van [naam 1] heeft veroorzaakt. Omdat de rechtbank tot de conclusie komt, dat er in redelijkheid twijfel over bestaat of de verdachte het voorwaardelijk opzet op de dood van [naam 1] heeft gehad, zal zij de verdachte vrijspreken van de poging tot doodslag op [naam 1].
3.3.3
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, subsidiair en onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de
bijlagebij dit vonnis zijn vervat.
3.3.4
Bewijsoverweging feit 1 subsidiair: poging zware mishandeling
Anders dan de raadsman heeft bepleit, komt de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Op grond van de bewijsmiddelen kan immers worden vastgesteld dat de verdachte meermalen doelbewust en met enige kracht tegen het hoofd van [naam 1] heeft geslagen, met als gevolg onder andere diverse forse bloeduitstortingen, zwellingen en een gebroken kies. Daarbij is [naam 1], die al op leeftijd is en een slechte gezondheid heeft, tweemaal buiten bewustzijn geraakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar en uiterst vitaal deel is van het menselijk lichaam. Meerdere vuistslagen op het hoofd, zeker bij een kwetsbaarder slachtoffer, kunnen tot zwaar lichamelijk letsel leiden en de verdachte heeft blijkens zijn handelen ook welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [naam 1] daarbij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1 subsidiair:hij op 28 februari 2024 te Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen hem meermalen heeft geslagen en geduwd tegen zijn hoofd en lichaam, waarbij hij meermalen het bewustzijn verloor, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:hij op 28 februari 2024 te Hoorn [naam 2] heeft mishandeld door tegen haar gezicht te slaan;
Feit 3:hij op 28 februari 2024 te Hoorn opzettelijk en wederrechtelijk een bril, salontafel, twee bijzettafels, bonbonschaal en vier drinkglazen die aan [naam 1] toebehoorden heeft vernield.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 subsidiair: poging tot zware mishandeling
Feit 2: mishandeling
Feit 3: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel moeten de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd. Ook is door de officier van justitie gevorderd dat de verdachte met toepassing van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) een contactverbod met slachtoffers [naam 1] en [naam 2] wordt opgelegd voor de duur van 5 jaren. Daarbij is tevens verzocht om bij de overtreding van dit verbod een vervangende hechtenis voor de duur van 14 dagen te bepalen. Gelet op het hoge recidiverisico op een geweldsdelict is door de officier van justitie tot slot gevorderd dat zowel de bijzondere voorwaarden als het gevorderde contactverbod dadelijk ten uitvoer worden verklaard.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gelet op zijn ingenomen standpunt met betrekking tot het bewijs verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, die gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, al dan niet aangevuld met een voorwaardelijk strafdeel. Aan het voorwaardelijk strafdeel kan, conform het advies van de GZ-psycholoog, een ambulante verslavingsbehandeling worden opgelegd.
De raadsman heeft daarnaast op grond van het bepaalde in artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) verzocht het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, mishandeling en vernieling. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat bij een samenzijn tussen vrienden in de woning van slachtoffer [naam 1] plotseling sprake was van een geweldsexplosie door de verdachte. De verdachte heeft uit het niets excessief geweld toegepast tegen [naam 1] door hem meermalen tegen het hoofd en lichaam te slaan, terwijl hij op de hoogte was van de seniore leeftijd en kwetsbare gezondheid van [naam 1]. Het geweld heeft er bovendien toe geleid dat [naam 1] tweemaal buiten bewustzijn is geraakt. De geweldshandelingen vonden plaats in de woning van [naam 1], wat bij uitstek de plaats zou moeten zijn waar hij en zijn gasten zich veilig voelen. Daarnaast heeft de verdachte een vriendin van hem, het slachtoffer [naam 2] – die nota bene probeerde in te grijpen en hem tot kalmte te manen – mishandeld door haar met kracht in het gezicht te slaan. Het door de verdachte toegepaste geweld heeft er verder voor gezorgd dat meerdere spullen, waaronder een salontafel en twee bijzettafels, van [naam 1] zijn vernield.
Naast de aantasting van de lichamelijke integriteit van beide slachtoffers blijkt uit het dossier en de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen wat voor impact het handelen van de verdachte op de slachtoffers heeft gehad. Gedetailleerd is naar voren gekomen hoe bijzonder beangstigend de geweldsuitbarsting moet zijn geweest en dat zowel [naam 1] als [naam 2] tot op heden met angst voor de verdachte door het leven gaan. De rechtbank neemt dit alles de verdachte zeer kwalijk.
Persoon van de verdachte
Bij bepaling van de strafmaat betrekt de rechtbank ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het strafblad van de verdachte van 3 mei 2024 blijkt dat de verdachte ongeveer twee maanden voorafgaand aan het begaan van de bewezenverklaarde feiten is veroordeeld voor meerdere geweldsdelicten. De verdachte liep nog in een proeftijd. De verdachte heeft kennelijk geen lering getrokken uit de onherroepelijke veroordeling door de politierechter. Sterker nog, uit het gedrag van de verdachte kan – zoals ook de reclassering dat omschrijft - een beginnend patroon van zeer ernstig geweld worden afgeleid. Uit het reclasseringsrapport van 30 september 2024 over de verdachte blijkt verder dat het risico op recidive als hoog wordt ingeschat. Een grote rol wordt hierbij toegedicht aan het gebruik van alcohol door de verdachte. Uit het psychologisch rapport over de verdachte van 7 augustus 2024 volgt dan ook dat de verdachte kampt met zowel een antisociale persoonlijkheidsstoornis als een stoornis in het gebruik van alcohol. De verdachte wordt niettemin in staat geacht andere keuzes te kunnen maken en daarom wordt geadviseerd de bewezenverklaarde feiten volledig aan hem toe te rekenen.
Door de reclassering worden – ondanks eerdere weigeringen om in het kader van andere voorwaardelijke straffen mee te werken – voldoende mogelijkheden gezien om bij de verdachte tot gedragsverandering te komen en het recidiverisico op die wijze in te perken. Bij een voorwaardelijk strafdeel wordt geadviseerd de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen:
  • meldplicht;
  • gedragsinterventie agressiebeheersing;
  • ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische behandeling);
  • drugsverbod;
  • alcoholverbod;
  • locatieverbod (met elektronische monitoring), en
  • dagbesteding.
De verdachte heeft zich ten overstaan van zowel de reclassering als de rechtbank bereid getoond de geadviseerde bijzondere voorwaarden na te leven.
Strafoplegging
Gelet op de hierboven beschreven ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn begaan, het snel recidiverende karakter van verdachtes geweldsuitbarstingen en de omstandigheid dat hij – zoals hij ter zitting zelf ook heeft erkend – door op die avond overmatig alcohol te nuttigen zichzelf welbewust in een toestand heeft gebracht waarvan hij weet dat hij daarin zeer agressief kan handelen, neemt de rechtbank de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, die uitgaan van 3 tot 6 maanden gevangenisstraf bij een voltooide zware mishandeling, hier niet als uitgangspunt.
De rechtbank acht alles afwegende de oplegging van een (gedeeltelijk voorwaardelijke) gevangenisstraf van 14 maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, passend en geboden.
De rechtbank acht daarbij verplicht reclasseringscontact en de oplegging van de geadviseerde bijzondere voorwaarden – met uitzondering van het locatieverbod – noodzakelijk. Deze voorwaarden zal de rechtbank verbinden aan het voorwaardelijk op te leggen strafdeel. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte een stevige druk moet voelen niet opnieuw strafbare feiten te plegen en zich te houden aan de bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal daarom bepalen dat van de straf een gedeelte van 3 maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank een proeftijd verbinden van twee jaren.
Omdat er gelet op het handelen van de verdachte en wat ter zitting is besproken ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Maatregel ex artikel 38v Sr
De rechtbank zal ter voorkoming van strafbare feiten en ter beveiliging van de maatschappij aan de verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid als bedoeld in artikel 38v Sr opleggen voor de duur van drie jaar. Oplegging van deze maatregel is naar het oordeel van de rechtbank passend en geboden.
Deze maatregel behelst een contactverbod, inhoudende dat de verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact mag opnemen, zoeken of hebben met
  • [naam 1] (geboren op [geboortedatum 1]);
  • [naam 2] (geboren op [geboortedatum 2]).
Voor iedere keer dat de verdachte dit verbod overtreedt, zal op grond van artikel 38w Sr vervangende hechtenis van 7 dagen worden opgelegd. De totale duur van de vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste zes maanden.
De rechtbank zal bevelen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is, omdat uit zowel het uit reclasserings- en psychologisch rapport blijkt dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt.

7.Vordering benadeelde partijen

7.1
[naam 1]
De vordering
De benadeelde partij [naam 1] heeft een vordering ingediend tot betaling van € 5.592,94 aan schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden. De vordering is als volgt samengesteld:
Materiële schade:
  • tandartskosten: € 26,05
  • kosten bril: € 502,-
  • t-shirt: € 19,-
  • sportbroek: € 14,99
  • drinkglazen: € 15,95,-
  • bonbonschaaltje: € 14,95,-
Immateriële schade: € 5.000,-
Totaal: € 5.592,94
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel moet worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich onder verwijzing naar zijn bewijsverweer op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade aanzienlijk moet worden gematigd. Voor het overige heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat uit de vordering, de toelichting daarop en de onderbouwende stukken voortvloeit dat de benadeelde partij als gevolg van de onder 1 en 3 bewezen verklaarde feiten de gestelde materiële schade heeft geleden. De vordering zal voor dit deel dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 februari 2024 tot aan de dag van algehele voldoening.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade oordeelt de rechtbank als volgt. Gelet op artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel. Aangezien in onderhavige zaak sprake is geweest van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, is er een wettelijke grondslag voor de vordering van de benadeelde partij en mogen ook de andere niet als lichamelijk letsel te kwalificeren gevolgen worden meegewogen in de vaststelling van de omvang van de schade naar billijkheid.
De rechtbank begroot de omvang van de immateriële schade – gelet op de onderbouwing en het verhandelde ter zitting – naar maatstaven van billijkheid op € 2.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2024. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering voor dat deel zal worden toegewezen. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De verdachte wordt tevens veroordeeld in de kosten die door of namens de benadeelde partij zijn gemaakt (tot op heden begroot op nihil) en die ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog zijn te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet verder aanleiding om in het belang van de benadeelde partij, als extra waarborg voor betaling, aan de verdachte op te leggen de schadevergoedingsmaatregel, als bedoeld in artikel 36f Sr.
7.2
[naam 2]
De vordering
De benadeelde partij [naam 2] heeft een vordering ingediend tot betaling van € 1.525,03 aan schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden. De vordering als volgt samengesteld:
Materiële schade:
  • Eigen risico: € 385,-
  • Psycholoog: € 54,63
  • Reiskosten: € 50,40
  • Ziekenhuisdaggeldvergoeding: € 35,-
Immateriële schade: € 1.000,-
Totaal: € 1.525,03
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de gevorderde materiële schade op het standpunt gesteld dat deze kosten – met uitzondering van de gevorderde reiskosten – moeten worden toegewezen. Daarnaast moet de gevorderde immateriële schade volledig te worden toegewezen, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de gevorderde reiskosten af te wijzen en de vordering ten aanzien van de immateriële schade te matigen tot een bedrag wat doorgaans wordt toegekend in vergelijkbare gevallen.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde posten voortvloeien uit het onder 2 bewezen verklaarde feit, met uitzondering van de gemaakte reiskosten. De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 474,63,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2024. De opgevoerde reiskosten met betrekking tot de bezoeken aan slachtofferhulp en het Openbaar Ministerie van € 50,40,- zijn in lijn met vaste jurisprudentie niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in artikel 54f, eerste lid, Sv. De vordering zal voor dat deel dan ook worden afgewezen.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade oordeelt de rechtbank als volgt. Gelet op artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontstaat het recht op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder meer in geval van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel. Aangezien in onderhavige zaak sprake is geweest van aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel, is er een wettelijke grondslag voor de vordering van de benadeelde partij en mogen ook de andere niet als lichamelijk letsel te kwalificeren gevolgen worden meegewogen in de vaststelling van de omvang van de schade naar billijkheid.
De rechtbank begroot de omvang van de immateriële schade – gelet op de onderbouwing en het verhandelde ter terechtzitting – naar maatstaven van billijkheid op € 750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ingetreden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor dat deel zal worden toegewezen. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De verdachte wordt tevens veroordeeld in de kosten die door of namens de benadeelde partij zijn gemaakt (tot op heden begroot op nihil) en die ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog zijn te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet verder aanleiding om in het belang van de benadeelde partij, als extra waarborg voor betaling, aan de verdachte op te leggen de schadevergoedingsmaatregel, als bedoeld in artikel 36f Sr.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 14 december 2023 in de zaak met parketnummer 15.256757.22 heeft de politierechter te Noord-Holland de verdachte veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 30 uren ter zake van vernieling, mishandeling en mishandeling terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv van is op 3 januari 2024 aan de verdachte toegezonden. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 28 december 2023.
Standpunt van de partijen
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf moet worden toegewezen. De raadsman heeft daarentegen om afwijzing verzocht.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen. Klaarblijkelijk heeft de waarschuwing in de vorm van de opgelegde voorwaardelijke straf de verdachte er niet van kunnen weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten. Bovendien staan de ernst van deze feiten eraan in de weg om de verdachte opnieuw een kans te geven.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 45, 57, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
14 (veertien) maanden, met bevel dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van 3 (drie) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren;
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • meldplicht bij reclassering: zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met de veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak;
  • gedragsinterventie agressiebeheersing: actief deelneemt aan de gedragsinterventie alcohol en geweld of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
  • ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname):zich laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel als mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor detoxificatie, stabilisatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
  • drugsverbod:geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
  • alcoholverbod:geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
  • dagbesteding:zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij zijn de voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, waaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
Contactverbod in de zin van art. 38v Sr
legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van 3 (drie) jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
  • [naam 1] (geboren op [geboortedatum 1]);
  • [naam 2] (geboren op [geboortedatum 2]);
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
beveelt dat de opgelegde maatregel, dadelijk uitvoerbaar is;
Vordering benadeelde partij [naam 1]
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 2.592,94, bestaande uit € 592,94 als vergoeding voor de materiële en € 2.000,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
schadevergoedingsmaatregel
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [naam 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.592,94, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
Vordering benadeelde partij [naam 2]
wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade tot een bedrag van
€ 1.224,63, bestaande uit € 474,63 als vergoeding voor de materiële en € 750,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [naam 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken;
wijst af de vordering voor wat betreft de overige materiële schade;
verklaart de benadeelde partij voor wat betreft de overige immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering;
Schadevergoedingsmaatregel
legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [naam 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.224,63, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij;
Vordering tot tenuitvoerlegging
wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15.256757.22 en gelast de tenuitvoerlegging van de niet ten uitvoer gelegde taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 30 (dertig) uren, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Noord-Holland d.d. 14 december 2023.
De taakstraf wordt vervangen door 15 dagen hechtenis als deze niet goed wordt uitgevoerd;
Voorlopige hechtenis
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Roos, voorzitter,
mr. A. Buiskool en mr. I.E. Voorberg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.J.A. Krips,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 januari 2025.