ECLI:NL:RBNHO:2025:736

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
15.286236.24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een gasfles met explosieven en harddrugs

Op 10 januari 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 september 2024 in Alkmaar een gasfles met daaraan twee Cobra's (type 6) en een zelfgemaakte lont voorhanden had. De verdachte werd ook beschuldigd van het opslaan van professioneel vuurwerk en het aanwezig hebben van harddrugs, waaronder MDMA en amfetamine. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de officier van justitie een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, had geëist. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf, zoals reclasseringstoezicht en meldplicht. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, waaronder het voorhanden hebben van een illegaal explosief en harddrugs, zwaar meegewogen in de strafoplegging. De verdachte heeft geen blijk gegeven van inzicht in de ernst van zijn handelen, wat de rechtbank als zorgwekkend beschouwde. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 10 januari 2025, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie grotendeels heeft gevolgd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.286236.24 (P)
Uitspraakdatum: 10 januari 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 17 december 2024 en 27 december 2024 (sluiting) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres 1],
nu gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.A. Hobbelink, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.D. Balesar, advocaat te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1:hij op of omstreeks 6 september 2024 te Alkmaar, in elk geval in Nederland een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een Vuurwerk Brandstof Combinatie, bestaande uit een gasflesje (met brandbaar gas) met daaraan bevsetigd twee cobra's (type 6), althans zwaar vuurwerk en/of een (zelfgemaakte) lont (die beide cobra's verbond), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
Feit 2:hij, op of omstreeks 6 september 2024 te Alkmaar, in elk geval in Nederland (in een berging, behorende bij de woning gelegen aan de [adres 2] opzettelijk , professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, te weten zes cobra's 6, heeft opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad;
Feit 3:hij op of omstreeks 6 september 2024 te Alkmaar, in elk geval in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 18,04 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 16,58 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde MDMA en/of amfetamine(telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten
laste gelegde feiten. Op de standpunten van de officier van justitie zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde feit. Ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Op het verweer van de raadsvrouw zal hierna worden ingegaan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverweging feit 1
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de handelingen van de verdachte niet waren gericht op het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing.
De rechtbank volgt dit verweer niet en overweegt daartoe het volgende. Vaststaat en niet in geschil is dat bij de verdachte is aangetroffen een gasflesje met brandbaar gas, met daaraan bevestigd twee cobra’s en een lont die beide cobra’s verbond. Dit is aan te merken als een wapen, te weten een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffingen, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie II onder 7 van de Wet wapens en munitie (WWM). Op grond van artikel 26, eerste lid, WWM is het verboden een dergelijk wapen voorhanden te hebben. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd is op grond van hiervoor aangehaalde artikelen geen (voorwaardelijk) opzet op het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing vereist. Het in meer of mindere mate bewust zijn van het bestanddeel ‘voorhanden hebben’ – wat een impliciet vereiste is voor een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit – volgt uit de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:hij op 6 september 2024 te Alkmaar, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een Vuurwerk Brandstof Combinatie, bestaande uit een gasflesje (met brandbaar gas) met daaraan bevestigd twee Cobra's (type 6) en een lont die beide cobra's verbond, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
Feit 2:hij op 6 september 2024 te Alkmaar in een berging, behorende bij de woning gelegen aan de [adres 2], opzettelijk professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik, te weten zes Cobra's 6, heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad;
Feit 3:hij op 6 september 2024 te Alkmaar opzettelijk aanwezig heeft gehad 18,04 gram van een materiaal bevattende MDMA en 16,58 gram van een materiaal bevattende amfetamine.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 7º;
Feit 2:overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
Feit 3:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel moeten de bijzondere voorwaarden, zoals deze zijn geadviseerd door de reclassering, worden verbonden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft in het kader van de strafoplegging gewezen op de persoonlijke omstandigheden en de proceshouding van de verdachte. In verband daarmee heeft zij verzocht een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, alsmede verzocht de voorlopige hechtenis bij het te wijzen vonnis op te heffen. In het geval de rechtbank een voorwaardelijk strafdeel geboden acht, heeft de raadsvrouw verzocht geen bijzondere voorwaarden daaraan te verbinden dan wel de proeftijd vast te stellen voor de duur van maximaal 1 jaar.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een illegaal explosief en zes Cobra’s, in de berging van zijn woning. Het explosief bestond uit een gevulde gasfles met daaraan twee Cobra’s bevestigd. De verdachte heeft bij het opslaan hiervan niet nagedacht over de mogelijke gevolgen wanneer het explosief en de Cobra’s, die dus midden in een woonwijk werden bewaard, zouden ontploffen. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij door zijn handelen de bescherming van zijn omgeving heeft veronachtzaamd en de mensen om zich heen in gevaar heeft gebracht. De verdachte heeft daarmee onverantwoorde risico’s genomen ten aanzien van de algemene veiligheid van personen en goederen. De verdachte heeft bovendien ter terechtzitting geen blijk gegeven de ernst en dus het gevaar van zijn handelen in te zien. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van bijna 35 gram harddrugs, voor de gezondheid van personen schadelijke stoffen.
De ernst van de feiten maken dat de rechtbank in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur passend vindt. Daarbij heeft de rechtbank gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor de strafoplegging en straffen die rechtbanken en gerechtshoven in vergelijkbare zaken opleggen. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding daarvan enigszins af te wijken en tot een enigszins andere strafoplegging te komen.
Persoon van de verdachte
Uit het strafblad van de verdachte van 18 november 2024 blijkt dat hij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. Uit het reclasseringsadvies van 5 december 2024 volgt dat de verdachte voorafgaand aan het plegen van de strafbare feiten jarenlang onder ambulante begeleiding zelfstandig in Alkmaar heeft gewoond. Zijn vrijheidsbeneming in het kader van de voorlopige hechtenis heeft ertoe geleid dat hij zijn woning is kwijtgeraakt. Bij de verdachte is sprake van psychische kwetsbaarheid en middelengebruik. Deze factoren worden door de reclassering als risicovol aangemerkt. De reclassering kan echter het risico op recidive niet (goed) inschatten gelet op de beperkte informatie van de verdachte, het ontbreken van recente diagnostiek en het feit dat onbekend is of er een direct verband is tussen het middelengebruik en het strafbare handelen van de verdachte. Desalniettemin adviseert de reclassering, vanwege voldoende aanknopingspunten daartoe, oplegging van reclasseringstoezicht bij een gedeeltelijk voorwaardelijke straf, met een aantal bijzondere voorwaarden, zoals een meldplicht, ambulante behandeling, meewerken aan middelencontrole en overige aanwijzingen betreffende het gedrag. De verdachte heeft zich ten overstaan van zowel de reclassering als de rechtbank bereid getoond de geadviseerde bijzondere voorwaarden na te leven.
Conclusie
Alles afwegende acht de rechtbank –zoals de officier van justitie heeft gevorderd –
oplegging van een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, passend en geboden. De rechtbank acht verplicht reclasseringscontact en de oplegging van bijzondere voorwaarden daarbij noodzakelijk. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte een stevige druk moet voelen niet opnieuw strafbare feiten te plegen en zich te houden aan de bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal daarom bepalen dat van bovengenoemde gevangenisstraf een gedeelte van 5 maanden vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank een proeftijd verbinden van twee jaren.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
  • 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
  • 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
  • 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer;
  • 1.2.2 en 5.40 van het Vuurwerkbesluit; en
  • 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) maanden,met bevel dat van deze straf een gedeelte van 5 (vijf) maanden
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast voor de duur van 2 (twee) jaren;
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • meldplicht bij reclassering:zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij [reclassering] De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • ambulante behandeling:zich laat behandelen door [zorgverlener 2] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • meewerken aan middelencontrole:meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
  • overige aanwijzing betreffende het gedrag:de ambulante begeleiding bij [zorgverlener 1] continueert. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding;
geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij zijn de voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, waaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht; en
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.E. Voorberg, voorzitter,
mr. J.J. Roos en mr. A. Buiskool, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. T.J.A. Krips,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 januari 2025.