ECLI:NL:RBNHO:2025:7236

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 juni 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
15.276235.24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot TBS met dwangverpleging wegens poging tot doodslag op een medewerkster van de instelling waar de verdachte verbleef

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 27 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag op een medewerkster van een ggz-instelling. De verdachte heeft op 28 augustus 2024 in Hoorn geprobeerd de aangeefster van het leven te beroven door haar keel dicht te knijpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks haar psychische stoornissen, voorwaardelijk opzet had op de dood van de aangeefster. De rechtbank heeft de verdachte niet strafbaar verklaard, maar heeft haar wel ter beschikking gesteld met dwangverpleging, gezien de ernst van het feit en het hoge recidiverisico. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding van € 1.500,- toegewezen gekregen voor immateriële schade, terwijl de materiële schade niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, en de verdachte is veroordeeld tot betaling van de schadevergoedingsmaatregel aan de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.276235.24 (P)
Uitspraakdatum: 27 juni 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 6 juni 2025 en 13 juni 2025 (sluiting onderzoek ter terechtzitting) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres, [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. van Driel en van hetgeen de verdachte en haar raadsvrouw, mr. J.J.C. Engels, advocaat te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 28 augustus 2024 te Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, gedurende enige tijd de keel van die [benadeelde] heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen heeft gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 28 augustus 2024 te Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- het gezicht, de nek en/of de keel van die [benadeelde] heeft vastgepakt en/of
- gedurende enige tijd de keel van die [benadeelde] heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen heeft gehouden en/of
- het haar van die [benadeelde] heeft vastgepakt en/of aan het haar van die [benadeelde] heeft getrokken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, in die zin dat de verdachte door haar handelen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van de aangeefster.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair aan de verdachte ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen bewijs is van zodanige geweldsuitoefening dat er een aanmerkelijk kans was op de dood van de aangeefster, laat staan van (voorwaardelijk) opzet hierop. Ook de rapportage van de forensisch deskundige biedt daarvoor onvoldoende onderbouwing.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverwegingen en respons op verweren
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verdachte de aangeefster wilde doden. Vol opzet op de dood kan daarom niet worden aangenomen.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangeefster. Daarvoor moet sprake zijn van een bewuste aanvaarding door de verdachte van de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel. De beantwoording van de vraag of de gedraging van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Met betrekking tot het verweer dat niet is gebleken van een aanmerkelijke kans op de dood overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Uit de verklaringen van aangeefster volgt dat zij heeft gevoeld dat haar keel echt werd dichtgeknepen en dat zij geen lucht meer kreeg. Daarbij werd het haar een soort van zwart voor ogen en zag zij sterretjes. Zij weet niet te vertellen hoe het losmaken is verlopen.
Haar verklaringen worden ondersteund door de waarnemingen van de getuige [getuige]. Blijkens de verklaring van deze getuige verliep de geweldsuitoefening door de verdachte op aangeefster als volgt: de verdachte greep aangeefster bij de keel, aangeefster kon toen eerst nog ‘laat los, laat los’ zeggen. De verdachte bleef aangeefster bij de keel vasthouden met beide handen. Aangeefster probeerde vervolgens weer wat te zeggen, maar kon dat niet meer als gevolg van ademtekort. Pas toen meerdere collega’s te hulp schoten, lukte het één hand van de verdachte los te krijgen en bij het daarop vervolgens onder controle brengen van de verdachte heeft zij de keel van aangeefster losgelaten.
Uit vorenstaande vaststellingen leidt de rechtbank af dat het dichtknijpen enige tijd geduurd en van zodanig kracht was dat aangeefster door ademnood niet meer kon praten en dat meerdere mensen nodig waren om de handen van de verdachte los te krijgen van de keel van de verdachte. Gelet op de inhoud van het rapport van de forensisch deskundige over aanwijzingen voor ‘moderate strangulation’ zoals onder de bewijsmiddelen opgenomen, gaat de rechtbank er dan ook vanuit dat sprake is geweest van een zwaardere vorm van verwurging dan de ‘
light strangulation’die de deskundige in ieder geval aanwezig acht zonder de waarnemingen van de aangeefster en getuige erbij te hebben betrokken.
Naar algemene ervaringsregels kan het gedurende enige tijd dichtknijpen van de keel leiden tot de dood van het slachtoffer, zeker als het met kracht gebeurt, zo blijkt ook uit de bewijsmiddelen. Het handelen van verdachte levert naar het oordeel van de rechtbank dan ook een aanmerkelijke kans op de dood op.
Naar de uiterlijke verschijningsvorm te oordelen is het hiervoor omschreven forse geweld van de verdachte, waarbij zij voortdurend gericht was op het dichtknijpen van de keel van aangeefster, zo zeer gericht geweest op de aanmerkelijke kans op de dood dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. Contra-indicaties voor dit oordeel zijn niet naar voren gekomen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangeefster en dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, zoals primair is ten laste gelegd.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 28 augustus 2024 te Hoorn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, gedurende enige tijd de keel van die [benadeelde] heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen heeft gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het primair bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

5.1
Standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2
Oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag of het gepleegde feit aan de verdachte kan worden toegerekend, heeft de rechtbank kennisgenomen van het psychiatrisch onderzoeksrapport van 28 februari 2025 van psychiater [deskundige 1] en het psychologisch onderzoeksrapport van 3 maart 2025 [deskundige 2], gezondheidszorgpsycholoog. De gelijkluidende conclusies van de deskundigen houden, kort samengevat, in dat bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis in de vorm van schizofrenie, een verstandelijke ontwikkelingsstoornis, een borderline persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van amfetamine. Daar komt bij dat de verdachte floride psychotisch was. Deze stoornissen waren ten tijde van het gepleegde feit bij de verdachte aanwezig en beïnvloedden verdachtes gedragskeuzes en gedragingen in zeer ernstige mate. Ten tijde van het tenlastegelegde was vanuit dit psychotische toestandsbeeld sprake van een verstoorde realiteitstoetsing, ernstig tekort schietende controle- en impulsbeheersing, affectieve instabiliteit en daaruit voortvloeiende agressieregulatie problematiek. De psychische pathologie was op dat moment dusdanig overheersend en ontregeld dat de verdachte geen beschikking meer had over alternatieve gedragingen. Beide deskundigen adviseren daarom het ten laste gelegde feit in het geheel niet aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat de rapportages op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies van de gedragsdeskundigen worden gedragen door een deugdelijk en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over. De rechtbank acht de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde feit dan ook volledig ontoerekeningsvatbaar.
Dit betekent dat de verdachte niet strafbaar is, zodat zij zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.Motivering van de maatregel

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: met dwangverpleging) zal worden opgelegd. De officier van justitie ziet onvoldoende aanleiding om daarnaast de door de reclassering geadviseerde gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, nu de gevorderde tbs met dwangverpleging ongemaximeerd is.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van een op te leggen maatregel gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat – gelet op de ernst van het gepleegde misdrijf, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van de verdachte – oplegging van de maatregel van TBS met bevel tot verpleging van overheidswege passend en geboden is. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte verbleef in de ggz-instelling. Toen de aangeefster, werkzaam in die instelling, de toediening besprak van medicatie, waar de verdachte beslist op tegen was, heeft de verdachte die medewerkster bij de keel gegrepen en die keel met kracht dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden, totdat de aangeefster door meerdere collega’s kon worden ontzet. Zonder hun ingrijpen had aangeefster daarbij het leven kunnen verliezen.
Door haar handelen heeft de verdachte op brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangeefster. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring in het dossier blijkt dat de aangeefster nog dagelijks kampt met de lichamelijke en psychische gevolgen van het tegen haar gepleegde geweld.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank, naast de eerdergenoemde psychiatrische en psychologische Pro Justitia rapportage, in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 4 november 2024 waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van gewelds- en vermogensfeiten is veroordeeld en waaruit blijkt dat eerdere zaken van de verdachte wegens geweld tegen zorgmedewerkers zijn geseponeerd wegens de gezondheidstoestand van de verdachte of zijn geëindigd in een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de het hiervoor bedoelde psychiatrisch onderzoeksrapport van 28 februari 2025 van psychiater [deskundige 1] en het psychologisch onderzoeksrapport van [deskundige 2], gezondheidszorgpsycholoog. De problematiek van de verdachte is complex, waarbij de verschillende stoornissen samenhangen. Vanwege het chronische karakter van de schizofrenie, het beperkte ziekte-inzicht, het risico dat de verdachte niet trouw blijft aan medicatie en daarnaast zal terugvallen in middelengebruik wordt het risico op recidive van een geweldsincident, als de verdachte zonder behandeling en toezicht op straat belandt, als hoog ingeschat. De verdachte zal langdurig, mogelijk de rest van haar leven, intensieve zorg en begeleiding nodig hebben. Beide deskundigen adviseren daarom oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging als de enige optie om de verdachte een goede behandeling te kunnen bieden gericht op het verminderen van het recidiverisico. Vanwege het hoge recidiverisico op geweld wordt van belang geacht dat de verdachte wordt behandeld binnen een setting met een hoog beveiligingsniveau.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland van 14 maart 2025 van
[reclasseringswerker], als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. Uit het rapport blijkt dat de reclassering zich kan verenigen met het advies van de Pro Justitia rapporteurs.
Op te leggen maatregel
De rechtbank is van oordeel dat het advies van de deskundigen tot oplegging van de tbs-maatregel met dwangverpleging moet worden gevolgd, met name gelet op de ernst van de stoornissen van de verdachte, het hoge recidiverisico voor ernstige geweldsfeiten en de noodzaak van behandeling in een gedwongen, gesloten setting.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke eisen voor het opleggen van de maatregel is voldaan. Bij de verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een ziekelijke stoornis alsmede een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De begane feiten betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van de maatregel.
Uit de bewezenverklaring en de hierover vermelde omstandigheden volgt dat de maatregel wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.
De rechtbank ziet geen noodzaak tot het opleggen van de door de reclassering geadviseerde gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel nu de tbs maatregel met dwangverpleging ongemaximeerd zal zijn.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1.550,-ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade materiële schade bestaat uit reiskosten in verband met bezoeken aan de politie en aan artsen, waarvoor een
lump sumbedrag van €50,- wordt gevorderd. De hoogte van de gevorderde immateriële schade bedraagt € 1.500,-.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de gevorderde reiskosten heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat deze beter onderbouwd hadden kunnen worden, maar dat de rechtbank, gebruik makend van haar schattingsbevoegdheid, het gevorderde bedrag kan toewijzen.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de materiële schade onvoldoende is onderbouwd en moet worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw geen verweer gevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij de vordering bestaande uit de reiskosten en de hoogte daarvan onvoldoende heeft onderbouwd en verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering, voor zover die ziet op de materiële schade.
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, onder b van het Burgerlijk Wetboek komt immateriële schade (onder andere) voor vergoeding in aanmerking als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen. Uit het dossier blijkt dat dit het geval is en dat de benadeelde partij pijn heeft ondervonden.
Gelet hierop heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Tegen het gevorderde schadebedrag is geen verweer gevoerd. Gelet hierop en op de gevolgen die het bewezenverklaarde voor haar heeft gehad en in aanmerking genomen de bedragen aan immateriële schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen plegen te worden toegekend, komt een bedrag van € 1.500,- de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voor.
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes primair bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: poging doodslag) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 37a, 37b, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het primair bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde
niet strafbaaren ontslaat de verdachte hiervoor van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat zij van overheidswege wordt verpleegd.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[benadeelde]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.500,- (vijftienhonderd euro), als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[benadeelde]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 1.500,- (vijftienhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2024 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.H. Bouwers, voorzitter,
mr. P.E. van der Veen en mr. A. Buiskool, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 juni 2025.
Mr. A. Buiskool is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(----------------------)