ECLI:NL:RBNHO:2025:6818

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
15.298856.22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheidsverklaring van de officier van justitie in de vervolging van de verdachte voor feit 2 en veroordeling voor feit 1 subsidiair in een verkeerszaak met alcoholgebruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op de A4 te Weteringbrug op 6 augustus 2022. De verdachte, die onder invloed van alcohol was, raakte met zijn auto in een slip en veroorzaakte een aanrijding met twee andere voertuigen, waarbij de inzittenden zwaar lichamelijk letsel opliepen. De officier van justitie had de verdachte vervolgd voor twee feiten, maar de rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor het tweede feit, omdat de verdachte eerder een strafbeschikking had voldaan voor dat feit. Voor het eerste feit, het rijden onder invloed en het veroorzaken van gevaar op de weg, werd de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde feit. De rechtbank legde een geldboete op van € 1.000,- en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend had gehandeld, waardoor de vrijspraak voor het primair ten laste gelegde feit werd gerechtvaardigd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in verkeerszaken, vooral wanneer alcohol in het spel is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15.298856.22 (P)
Uitspraakdatum: 13 mei 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 april 2025 in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. Rademacher en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. T. Yilmaz, advocaat te 's-Gravenhage, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
primairhij op of omstreeks 6 augustus 2022 te Weteringbrug, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, Autosnelweg A4, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend:
- met hoge snelheid op de rechts naast hem gelegen rijstrook te komen en/of
- in botsing te komen met een op die rechts gelegen rijstrook rijdende personenauto en/of
- de controle over zijn motorrijtuig te verliezen, waardoor:
- aan de bestuurder van die personenauto, genaamd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een trommelvliesperforatie in het rechter oor, (blijvend) verminderd gehoor en oorsuizen, ernstige pijnklachten aan de linker schouder, de nek, de rug, het borstbeen en het linker been, licht traumatisch hersenletsel en psychische klachten, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en/of
- aan een inzittende van die personenauto, genaamd [slachtoffer 2] , zwaar lichamelijke letsel, te weten hoog energetisch trauma met ernstige nekklachten en schouderklachten, een gecompliceerde tandbreuk en fysieke en psychische klachten, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en/of
- aan een inzittende van die personenauto, genaamd [slachtoffer 3] , zwaar lichamelijk letsel, te weten, gecompliceerd schouderletsel (gedeeltelijk gescheurde pees in de rechterschouder), hoog energetisch trauma met een hartkneuzing, verergerde tinnitus en psychische klachten, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, zevende of negende lid van genoemde wet;
subsidiairhij op of omstreeks 6 augustus 2022 te Weteringbrug, gemeente Haarlemmermeer als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Autosnelweg A4, - met hoge snelheid op de rechts naast hem gelegen rijstrook is gekomen en/of
- in botsing is gekomen met een op die rechts gelegen rijstrook rijdende personenauto en/of
- de controle over zijn motorrijtuig heeft verloren, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 6 augustus 2022 te Weteringbrug, gemeente Haarlemmermeer, als bestuurder van een motorrijtuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,06 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.

2.De voorvragen

2.1
De dagvaarding is geldig en de rechtbank is bevoegd.
2.2
De ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor feit 2 (rijden onder invloed) op de tenlastelegging, omdat aan de verdachte ter zake van dat feit een strafbeschikking is opgelegd die de verdachte heeft betaald.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bevestigd dat de strafbeschikking door de verdachte is voldaan. Hij heeft er echter op gewezen dat het gerechtshof in het kader van de artikel
12 Sv-procedure het Openbaar Ministerie heeft bevolen alsnog tot vervolging van de verdachte over te gaan ter zake van de overtreding van de artikelen 5 en 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Volgens de officier van justitie kan feit 2 (het verwijt van rijden onder invloed) daarvan niet los worden gezien. De officier van justitie heeft daarom besloten de verdachte ook voor feit 2 te dagvaarden. Daarbij heeft hij betoogd dat artikel 354a Wetboek van Strafvordering (Sv) van toepassing is. De officier van justitie heeft de rechtbank primair verzocht om de strafbeschikking te vernietigen op grond van het eerste lid van voornoemd artikel. Subsidiair heeft hij op grond van het tweede lid verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met het bedrag van de reeds betaalde strafbeschikking.
Oordeel van de rechtbank
Uit artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) volgt dat niemand mag worden vervolgd voor hetzelfde feit als waarvoor hij eerder onherroepelijk is bestraft.
Artikel 255a, eerste lid, Sv bepaalt meer in het bijzonder dat indien tegen de verdachte een strafbeschikking is uitgevaardigd die volledig ten uitvoer is gelegd, hij, behoudens het bepaalde in artikel 12i, ter zake van hetzelfde feit niet opnieuw in rechten kan worden betrokken.
Uit het dossier volgt dat aan de verdachte op 16 januari 2023 een strafbeschikking voor feit 2 (rijden onder invloed) is opgelegd ten bedrage van 440,- euro. De verdachte heeft deze strafbeschikking op 11 november 2023 volledig betaald aan het CJIB. Dit betekent dat de verdachte in beginsel niet opnieuw kan worden gedagvaard terzake van dit verwijt. Dit is alleen anders als het gerechtshof heeft bevolen dat daarvoor vervolging moet worden ingesteld.
De rechtbank is van oordeel dat deze uitzondering niet aan de orde is. De beslissing van het gerechtshof houdt in dat de officier van justitie wordt bevolen om de verdachte te vervolgen ter zake van het feit waarop het beklag betrekking heeft. Blijkens deze beslissing en de onderliggende stukken ziet het beklag uitsluitend op de sepotbeslissing van de officier van justitie, inhoudende dat de verdachte niet vervolgd zal worden voor de overtreding van artikel 5 en 6 van de WVW. Het beklag is niet gericht tegen de oplegging van de strafbeschikking voor het rijden onder invloed.
Anders dan de officier van justitie heeft gesteld, is ook artikel 354a Sv naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde. Dit ziet immers op de situatie dat tot dagvaarding wordt overgegaan omdat zich problemen hebben voorgedaan bij de tenuitvoerlegging van een onherroepelijk geworden strafbeschikking (zoals het niet betalen van de boete of het niet naar behoren uitvoeren van de taakstraf). Ook dit is in deze zaak niet het geval.
Uit het voorgaande volgt dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte voor feit 2 (rijden onder invloed) op de tenlastelegging.
Voor feit 1 op de tenlastelegging is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de auto van de verdachte tegen een andere auto aan is gekomen, terwijl er sprake was van een overzichtelijke wegsituatie en de verdachte onder invloed van alcohol verkeerde. De inzittenden van de aangereden auto hebben daardoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen dan wel zijn ze tijdelijk in de uitoefening van hun normale bezigheden verhinderd geraakt.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe
– kort gezegd – aangevoerd dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om schuld aan te nemen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak feit 1 primair (artikel 6 WVW)
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen wat de verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier en de behandeling op de zitting het volgende vast.
Op 6 augustus 2022 omstreeks 2:40 uur heeft op de A4 ter hoogte van Weteringbrug een verkeersongeval plaatsgevonden. Bij dit ongeval zijn drie personenauto’s betrokken geweest, namelijk een Toyota, een LYNK&CO en een Hyundai. De Toyota werd bestuurd door de verdachte.
De verkeersongevallenanalyse heeft uitgewezen dat de Toyota op de eerste (linker) rijstrook reed. De LYNK&CO reed op de tweede (middelste) rijstrook. De Hyundai reed op de derde (rechter) rijstrook. De Toyota haalde de LYNK&CO in en raakte in een slip naar rechts. Hierdoor is de Toyota met de rechter voorzijde tegen de linker voorzijde van de LYNK&CO gekomen. Door deze aanrijding raakte de LYNK&CO in een slip, tolde rond en kwam uiteindelijk op de rechter vluchtstrook op het dak tot stilstand. De Toyota is na de aanrijding met de LYNK&CO om zijn as gedraaid en met de linker achterzijde tegen de linker achterzijde van de Hyundai gekomen. De Hyundai is in een slip naar links geraakt en is op de linker vluchtstrook op zijn linkerzijde tot stilstand gekomen.
Getuige [slachtoffer 1] , de bestuurder van de LYNK&CO, heeft verklaard dat zij een voertuig in haar achteruitkijkspiegel zag aankomen. Dat voertuig reed op de linkerrijstrook, maar reed steeds meer naar rechts en kwam op haar voertuig af. Voordat zij een rijbaan naar rechts kon invoegen, voelde en hoorde zij een enorme klap. Door dit ongeval hebben [slachtoffer 1] en de andere twee inzittenden van de LYNK&CO ernstig letsel opgelopen.
Ook de bestuurder van de Hyundai is bij het ongeval gewond geraakt.
Verder blijkt uit het onderzoek dat de verdachte een te hoog alcoholpromillage in zijn bloed had, namelijk 1,06 milligram alcohol per milliliter bloed, terwijl de grenswaarde bij een ervaren bestuurder, zoals de verdachte, 0,5 milligram per milliliter is.
Artikel 6 WVW
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW moet worden vastgesteld dat de verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Om van schuld te kunnen spreken, moet minimaal sprake zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend handelen. Voor die beoordeling komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet elk tekortschieten en niet elke verkeersovertreding is voldoende voor het aannemen van schuld. Verder kan niet uit de ernst van de gevolgen worden afgeleid dat sprake is van schuld als hiervoor bedoeld.
Hoewel de auto van de verdachte op een andere rijbaan is gekomen terwijl de LYNK&CO daar op dat moment reed, valt daaruit niet af te leiden dat sprake is geweest van aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid aan de zijde van de verdachte. De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de oorzaak hiervan is gelegen in de omstandigheid dat de verdachte de controle over zijn auto heeft verloren en in een slip is geraakt. Uit het onderzoek is niet gebleken waardoor dit is gebeurd. Ook de verdachte en de getuigen hebben hierover geen duidelijkheid gegeven. Blijkens het proces-verbaal van aanrijding bedroeg de toegestane snelheid ter plaatse 100 kilometer per uur. De rechtbank kan niet vaststellen dat de verdachte (veel) harder heeft gereden. De verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer 110 km per uur reed. Alleen uit de verklaring van de getuige [slachtoffer 1] zou kunnen worden afgeleid dat de verdachte harder heeft gereden, nu zij heeft verklaard dat zij ongeveer 110 kilometer per uur reed en dat zij het voertuig van de verdachte “heel hard” zag rijden. De rechtbank vindt dit echter onvoldoende concreet om vast te stellen dat de verdachte met hoge snelheid heeft gereden, zoals hem onder feit 1 primair wordt verweten.
Nu niet bekend is geworden waardoor de auto van de verdachte in een slip is geraakt, zal de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde, overtreding van artikel 6 WVW, worden vrijgesproken.
Ten overvloede merkt de rechtbank het volgende op. Aan de verdachte is – enkel – als strafverzwarende omstandigheid ten laste gelegd dat het ongeval aan zijn schuld te wijten is, terwijl hij onder invloed was van alcohol. Een te hoog alcoholpromillage beïnvloedt de rijvaardigheid negatief. Het bij de verdachte gemeten alcoholpromillage (1,06 milligram alcohol per milliliter bloed) is echter niet zo hoog, dat louter op grond hiervan kan worden vastgesteld dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend of onvoorzichtig heeft gereden. Dat geldt temeer nu uit het dossier niet blijkt dat de verdachte – afgezien van het in de slip raken met zijn auto –afwijkend rijgedrag heeft vertoond.
3.3.2
Bewezenverklaring feit 1 subsidiair (artikel 5 WVW)
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen. De rechtbank overweegt hierover nog het volgende.
Artikel 5 WVW
Op grond van de hiervoor onder 3.3.1 opgenomen redengevende feiten en omstandigheden, acht de rechtbank wel bewezen dat de verdachte door zijn handelen gevaar en hinder op de weg heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW. De verdachte is immers met zijn auto op de rechts naast hem gelegen rijstroken gekomen en hij heeft daardoor aanrijdingen veroorzaakt met twee andere personenauto’s. De weg ter plaatse was overzichtelijk. Ook is niet gebleken van andere (externe) omstandigheden die op het rijgedrag van de verdachte een negatieve invloed hebben gehad of die hebben geleid tot het verliezen van de controle van zijn auto.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 6 augustus 2022 te Weteringbrug, gemeente Haarlemmermeer, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Autosnelweg A4, op de rechts naast hem gelegen rijstrook is gekomen en
- in botsing is gekomen met een op die rechts gelegen rijstrook rijdende personenauto en
- de controle over zijn motorrijtuig heeft verloren,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte terzake van overtreding van de artikelen 6 en 8 van de WVW zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over een eventuele strafoplegging.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW. De verdachte is – kort gezegd – als bestuurder van een personenauto op een autosnelweg in een slip naar rechts geraakt waardoor een aanrijding met twee andere personenauto’s heeft plaatsgevonden. Één personenauto belandde hierdoor op de zijkant en één personenauto kwam op de kop tot stilstand. Door deze aanrijding hebben de drie inzittenden van de laatstgenoemde personenauto (ernstig) letsel opgelopen. De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan het veroorzaken van gevaar en hinder op de weg. Twee slachtoffers hebben ter terechtzitting indringend en treffend verwoord dat het ongeval nog steeds grote impact heeft op hun dagelijks leven. Zij zijn naar eigen zeggen niet meer de personen die zij voorafgaand aan het ongeval waren.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie) van 27 maart 2025. Hoewel dit niet uit het strafblad blijkt, heeft de rechtbank, zoals onder 2 overwogen, vastgesteld dat aan de verdachte een strafbeschikking is opgelegd op 16 januari 2023. Dit maakt dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Verder heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsrapport van 3 januari 2025. Hieruit blijkt dat de reclassering interventies en toezicht niet noodzakelijk vindt. De reclassering ziet voornamelijk beschermende factoren in het leven van de verdachte die er mede voor zorgen dat het risico op herhaling als laag wordt ingeschat. Gelet hierop adviseert de reclassering om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft gelet op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank zal daarom tot een lagere strafoplegging komen dan is gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geldboete ter hoogte van € 1.000,- moet worden opgelegd.
Bijkomende straf
De rechtbank vindt ook dat de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen dient te worden ontzegd voor drie maanden. Gelet op het tijdsverloop tussen het bewezen verklaarde feit en het wijzen van dit vonnis, zal de rechtbank echter bepalen dat deze straf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank zal daaraan een proeftijd van twee jaren verbinden opdat de verdachte er voor het einde van die proeftijd van wordt weerhouden strafbare feiten te begaan.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
  • 14a, 14b, 14c, 23, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte voor het onder 2 ten laste gelegde feit;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot het betalen van een
geldboete van 1.000,00 (duizend) euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;
veroordeelt de verdachte tot een
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) maanden;
beveelt dat deze bijkomende straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte voor het einde van de op
2 (twee) jarenbepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.H.I. Cleerdin, voorzitter,
mr. L. Boonstra en mr. V.J.A. de Weerd, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. S. Maerman,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 13 mei 2025.