ECLI:NL:RBNHO:2025:6812

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
356846
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van het vermogen van een vennootschap onder firma na ontbinding door een van de vennoten

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee broers die jarenlang samenwerkten in een vennootschap onder firma (vof). De gedaagde is op 20 februari 2017 uit de vof getreden, waarna de eiser de onderneming als eenmanszaak heeft voortgezet. De financiële afwikkeling van de vof is echter nog niet gerealiseerd. De rechtbank heeft de wijze van verdeling van de vof bepaald, waarbij de eiser de helft van de waarde van het eigen vermogen per eind december 2016 aan de gedaagde moet vergoeden. De gedaagde heeft aangevoerd dat er meer vermogensbestanddelen zijn die verdeeld moeten worden, maar de rechtbank heeft dit afgewezen omdat de gedaagde dit onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank heeft de vordering van de eiser tot verdeling van het vermogen van de vof toegewezen, waarbij de gedaagde recht heeft op een eenmalige betaling van € 14.313,00 door de eiser. Tevens is de gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: C/15/356846 / HA ZA 24-526
Vonnis van 4 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. P.M. Hoogstad,
tegen
[gedaagde],
te [plaats],
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. F.W. Huizinga.
De zaak in het kort
Partijen zijn broers. Zij hebben jarenlang samengewerkt in een vennootschap onder firma (vof). Op 20 februari 2017 is [gedaagde] uit de vof getreden en heeft [eiser] de onderneming van de vof als eenmanszaak voortgezet. De financiële afwikkeling van de vof heeft nog niet plaatsgevonden. De rechtbank bepaalt de wijze van verdeling van de vof, waarbij [eiser] de helft van de waarde van het eigen vermogen per eind december 20016 aan [gedaagde] moet vergoeden. [gedaagde] heeft aangevoerd dat er meer vermogensbestanddelen van de vof zijn die moeten worden verdeeld. De rechtbank wijst dat af, omdat [gedaagde] dat onvoldoende heeft onderbouwd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 8
- de conclusie van antwoord met productie 1
- het tussenvonnis van 11 december 2024
- de overgelegde productie 9 van [eiser]
- de mondelinge behandeling van 17 april 2025, waarbij door [eiser] spreekaantekeningen zijn overgelegd en waarvan door de griffier zittingsaantekeningen zijn gemaakt van wat er is besproken
- het bericht van [eiser] van 22 april 2025.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn broers. Zij hebben vanaf 1 mei 2006 tot en met 19 februari 2017 samengewerkt in de vennootschap onder firma, [bedrijf 1] (hierna: de vof), een groothandel in horecabenodigdheden. De vof was gevestigd in een bedrijfspand aan de [adres 1] te [plaats]. Het bedrijfspand staat op naam van [eiser] en zijn ex-partner [betrokkene 1].
2.2.
Op 20 februari 2017 hebben de broers wegens een conflict de samenwerking beëindigd en is [gedaagde] uit de vof getreden. [eiser] heeft per dezelfde datum de onderneming van de vof omgezet naar een eenmanszaak genaamd [bedrijf 2] (hierna: de eenmanszaak).
2.3.
Partijen zijn broers. [gedaagde] bewoont met zijn gezin een woning gelegen aan de [adres 2] in [plaats]. [eiser] woont in een woning aan de [adres 3] in [plaats]. De beide woningen staan op naam van [eiser] en [betrokkene 1].
2.4.
Deze rechtbank heeft op 18 oktober 2023 een vonnis gewezen in een geschil tussen [eiser] en [betrokkene 1] aan de ene kant en [gedaagde] en zijn gezin aan de andere kant over de woning aan de [adres 2] in [plaats]. De rechtbank heeft in die uitspraak onder andere voor recht verklaard dat [eiser] en [betrokkene 1] eigenaar van de woning zijn.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
voor recht verklaart dat de vof per 20 februari 2017 is ontbonden;
bepaalt dat de Eindbalans 2016 bindend wordt verklaard ten behoeve van de verdeling van de vof en het vermogen van de vof zo dient te worden verdeeld dat [gedaagde] recht heeft op een eenmalige betaling van het bedrag van € 14.313,00 aan hem door [eiser], althans een door de rechtbank nader te bepalen andere eenmalige vergoeding en bepaalt dat [eiser] de eenmalige betaling van € 14.313,00, althans een door de rechtbank nader te bepalen andere eenmalige vergoeding, binnen 30 dagen na het wijzen van vonnis aan [gedaagde] moet betalen,
Subsidiair
3. de vof wegens gewichtige redenen tegen de eerst mogelijke datum ontbindt conform artikel 7A:1684 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), in het geval deze nog niet ten tijde van het wijzen van vonnis reeds eerder wegens opzegging per 20 februari 2017 of op andere eerdere of latere wijze is ontbonden;
4. tot vereffening van het gemeenschappelijke vermogen van de vof over gaat, althans de wijze van vereffening van de vof gelast;
5. de verdeling van de vof vaststelt, althans de wijze van verdeling van de vof gelast, en bepaalt dat het vennootschapsvermogen na vereffening bij helfte dient te worden verdeeld tussen [eiser] en [gedaagde],
In alle gevallen
6. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de kosten van dit geding, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn van voldoening;
7. [gedaagde] veroordeelt in de na de uitspraak ontstane kosten op grond van artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voor wat betreft het salaris van de advocaat te begroten op € 131,00 zonder betekening, verhoogd met € 68,00 in geval van betekening.
3.2.
[eiser] wil dat het vermogen van de vof tussen hem en [gedaagde] wordt verdeeld. De vof is volgens [eiser] per 20 februari 2017 door stilzwijgende opzegging dan wel door aanvaarding door [gedaagde] van de opzegging ontbonden. De samenwerking tussen partijen is namelijk op dat moment beëindigd. Een bedrag aan eigen vermogen van € 28.626,00 (de fiscale oudedagsreserve van partijen minus een negatief op het eigen vermogen) moet volgens [eiser] tussen partijen bij helfte verdeeld worden.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij voert hij aan dat naast het eigen vermogen van de vof zoals vermeld in de eindbalans van 2016, ook de panden aan de [adres 2], de [adres 3] en de [adres 1] in [plaats], de privé-onttrekkingen en de goodwill verdeeld moeten worden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het staat vast dat partijen geen afspraken hebben gemaakt over hun samenwerking in de vof. De rechtbank zal daarom de zaak beoordelen op grond van de op de vof van toepassing zijnde wettelijke bepalingen.
4.2.
De rechtbank zal [eiser] niet-ontvankelijk verklaren in zijn (primaire) vorderingen om voor recht te verklaren dat de vof per 20 februari 2017 is ontbonden en om de eindbalans 2016 bindend te verklaren ten behoeve van de verdeling van de vof, omdat de rechtbank van oordeel is dat [eiser] geen belang heeft bij die vorderingen.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de samenwerking tussen hen per 20 februari 2016 is geëindigd, dat [eiser] de onderneming als eenmaanszaak heeft voortgezet en dat daarmee de vof is ontbonden. Ook weerspreekt [gedaagde] niet (meer) dat met de voortzetting van de onderneming door [eiser] het vermogen van de vof feitelijk is vereffend door dit onder te brengen in de eenmanszaak van [eiser]. Het gaat beide partijen er alleen nog om dat het (resterende) vermogen van de vof wordt verdeeld. Daarvoor is het dus niet nodig dat de rechtbank afzonderlijk voor recht verklaart dat de vof is ontbonden.
4.4.
[eiser] baseert zijn voorgestelde wijze van verdeling van het vermogen van de vof op de jaarrekening 2016. [gedaagde] heeft niet gemotiveerd weersproken dat van de peildatum eind december 2016 kan worden uitgegaan, bijvoorbeeld omdat tussen eind december 2016 en de beëindiging van de samenwerking per 20 februari 2017 nog relevante wijzigingen in het vermogen van de vof hebben plaatsgevonden. Dat betekent dat de rechtbank zal beoordelen of de door [eiser] voorgestelde verdeling op basis van de jaarrekening 2016 kan worden toegewezen. Dan is het niet nodig nog afzonderlijk te bepalen dat de jaarrekening 2016 bindend is voor de verdeling.
4.5.
Het gaat daarmee in deze zaak nog om de (primaire) vordering van [eiser] de wijze van verdeling van het vermogen van de vof zo te bepalen, dat beide partijen recht hebben op de helft van het resterende eigen vermogen (bestaande uit de fiscale oudedagsreserves voor [eiser] en [gedaagde] minus de negatieve gezamenlijke kapitaalstand) en [eiser] (dus) nog een bedrag van € 14.313,00 aan [gedaagde] moet betalen. De rechtbank zal die vordering toewijzen. Zij zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
De verdeling van de vof
De wijze van verdeling
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij als vennoten uitsluitend arbeid hebben ingebracht. Vennoten van een vof die uitsluitend hun arbeid in de vennootschap hebben ingebracht, delen gelijk in de winst en het verlies van die vennootschap, tenzij zij een andersluidende afspraak hierover hebben gemaakt. Partijen hebben geen afspraken over de wijze van verdeling gemaakt. Zij delen daarom als vennoten in de helft van de winst en het verlies van de vof.
Het eigen vermogen van de vof
4.7.
Partijen zijn het eens over het bestaan en de omvang van het eigen vermogen in de (ontbonden) vof, zoals dat blijkt uit de jaarrekening 2016. Het eigen vermogen bedraagt een bedrag van € 28.626,00 (2 x € 21.846,00 aan fiscale oudedagsreserves minus een negatief aan kapitaal van € 15.066,00). Partijen zijn het verder erover eens dat dit bedrag aan eigen vermogen bij helfte tussen hen moet worden verdeeld. Aan elke partij komt daarom een bedrag van € 14.313,00 toe.
De door [gedaagde] gestelde overige verdelingsposten zijn niet vast komen te staan
4.8.
Volgens [eiser] zijn er naast het eigen vermogen geen andere tussen partijen te verdelen vermogensbestanddelen van de vof. [gedaagde] voert daarentegen aan dat de verdeling van de vof meer moet inhouden dan alleen het bedrag aan eigen vermogen van € 28.626,00. Volgens hem moeten ook de volgende posten tussen partijen worden verdeeld:
de woningen en het bedrijfspand;
het tekort aan privé-onttrekkingen van [gedaagde];
de goodwill van de onderneming.
Volgens [gedaagde] moet in totaal nog een bedrag van € 713.194,00 tussen partijen verdeeld worden. Hij heeft ter onderbouwing van zijn verweer een rapport overgelegd genaamd “Afwikkeling [bedrijf 1] V.O.F.”. Dit rapport heeft [betrokkene 2], de zoon van [gedaagde], opgesteld.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] zijn verweer onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Ad a: de woningen en het bedrijfspand
4.10.
[gedaagde] voert aan dat na het einde van de samenwerking partijen afspraken over de woningen en het bedrijfspand hebben gemaakt. De panden zijn volgens [gedaagde] met geld van de vof aangekocht. Ook zijn de hypotheeklasten van de panden met geld uit de vof betaald. Het is voor de verdeling van de vof voor [gedaagde] van belang dat het geld dat voor de panden uit de vof is onttrokken, tussen partijen verrekend wordt. Daarnaast zou de woning aan de [adres 2] in [plaats] volgens afspraak aan hem toebedeeld worden. [gedaagde] voert over het bedrijfspand verder aan dat in totaal een bedrag van € 236.500,00 uit de vof is gebruikt voor de aanschaf en het gebruik ervan.
4.11.
[eiser] betwist het betoog van [gedaagde]. Hij ontkent dat partijen afspraken hebben gemaakt over de drie panden. Hij stelt dat hij en [betrokkene 1] met een aflossingsvrije hypotheek de drie panden hebben aangekocht. Zij zijn nog altijd eigenaar van deze panden, zoals ook de rechtbank over de woning aan de [adres 2] in [plaats] in haar vonnis van 18 oktober 2023 heeft geoordeeld. Uit de jaarrekeningen van de vof blijkt ook niet dat hij en [betrokkene 1] de panden met geld van de vof hebben aangeschaft. [eiser] heeft vanuit de vof de hypotheeklasten van de woningen (bestaande uit de hypotheekrente) en de huur van het bedrijfspand betaald. [eiser] is daarom van mening dat de panden geen onderdeel van het vermogen van de vof zijn en hun waarde bij de verdeling van de ontbonden vof buiten beschouwing moet blijven.
4.12.
[gedaagde] heeft op de mondelinge behandeling erkend dat het bedrijfspand en de twee woningen geen onderdeel uitmaken van het vermogen van de vof, maar eigendom zijn van [gedaagde] en [betrokkene 1]. Daarom kan geen sprake zijn van een verdeling van (de waarde) van die panden. Het gaat [gedaagde] erom dat gelden uit de vof die ten behoeve van de woningen en het bedrijfspand zijn betaald, tussen partijen worden verrekend.
4.13.
Voor zover er al vanuit kan worden gegaan dat de panden zijn gekocht met geld uit het vermogen van de vof, wat [eiser] gemotiveerd heeft betwist en [gedaagde] niet heeft onderbouwd, gaat het om privé-onttrekkingen van [eiser] uit het vermogen van de vof. Wel staat vast dat partijen met geld van de vof de hypotheekrente hebben betaald, zoals ook blijkt uit de jaarrekening 2016. Ook die betalingen zijn aan te merken als privé-onttrekkingen van [gedaagde] omdat de panden (samen met [betrokkene 1]) zijn eigendom zijn. Voor die onttrekkingen geldt daarom hetzelfde als hierna (onder b) over de privé-onttrekkingen van partijen zal worden geoordeeld. Daaruit volgt dat [gedaagde] geen aanspraak kan maken op verrekening van de privé-onttrekkingen.
4.14.
De stelling van [gedaagde] dat hij met [eiser] bij de beëindiging van de samenwerking heeft afgesproken dat hij de woning aan de [adres 2] op zijn naam zou krijgen, wat [eiser] heeft betwist en [gedaagde] ook niet heeft onderbouwd, staat buiten de verdeling van het vermogen van de vof. De woning behoort immers niet tot het vermogen van de vof. Als de stelling van Hassan al juist zou zijn, zou dat kunnen leiden tot een vordering van [gedaagde] op [eiser] tot nakoming van de gestelde afspraak. Maar die vordering heeft [gedaagde] in deze procedure niet ingesteld.
Ad b: het tekort aan privé-onttrekkingen van [gedaagde]
4.15.
[gedaagde] voert aan dat partijen gedurende hun samenwerking hebben afgesproken dat de kosten van privé-uitgaven grotendeels door de vof zouden worden betaald en vervolgens als privé-onttrekking zouden worden geboekt. [eiser] hield de administratie hierover bij en [gedaagde] vertrouwde erop dat alles jaarlijks bij helfte verdeeld zou worden. [eiser] heeft echter volgens [gedaagde] over de jaren meer geld uit de vof voor privédoeleinden onttrokken dan [gedaagde]. [gedaagde] schat dat het totale tekort aan privé-onttrekkingen over de periode 1999 tot en met 2016 op een bedrag van € 195.986,00 uitkomt.
4.16.
[eiser] betwist dat hij een tekort aan privé-onttrekkingen aan [gedaagde] moet vergoeden. Alle opnamen en uitgaven van partijen zijn altijd samen genomen en het restant van de gezamenlijke privé-onttrekkingen is in de jaarrekeningen altijd in gelijke delen over hen verdeeld, doordat de winst in gelijke delen aan partijen werd toebedeeld.
4.17.
Beide partijen hebben op de mondelinge behandeling bevestigd dat zij gedurende hun samenwerking in de vof alle privé-uitgaven betaalden vanaf de rekening van de vof. Partijen hadden ook geen eigen bankrekening. [gedaagde] heeft daarnaast erkend dat partijen nooit, bij het aangaan van de vof of op enig moment tijdens hun samenwerking, afspraken hebben gemaakt over (de wijze van) verrekening van die privé-onttrekkingen. Partijen hebben tijdens hun samenwerking ook nooit iets verrekend, in de zin dat hun beider privé-onttrekkingen gelijk werden getrokken. Uit de stelling van [gedaagde] dat hij er volledig op vertrouwde dat [eiser], die de administratie voerde, de onttrekkingen op een gelijke manier zou verdelen, kan niet worden afgeleid dat partijen dat ook hebben afgesproken. Ook uit de jaarrekeningen blijkt niet dat privé-onttrekkingen werden verrekend. Er is daarom geen grond voor de conclusie dat [gedaagde] nu alsnog aanspraak kan maken op verrekening van hetgeen [eiser] meer aan privé-onttrekkingen heeft gedaan dan [gedaagde], nog daargelaten dat [gedaagde] niet heeft onderbouwd dat en hoeveel [eiser] meer heeft onttrokken aan het vermogen van de vof dan hij.
Ad c: de afwikkeling van de goodwill
4.18.
[gedaagde] voert tot slot aan dat in de ontbonden vof ook goodwill aanwezig is, waarvan de waarde tussen partijen verdeeld moet worden. [eiser] heeft de onderneming van de vof overgenomen zonder aan [gedaagde] een vergoeding voor (de helft van de waarde van) de goodwill te betalen. De onderneming van de vof bestaat al 37 jaar en heeft een goede reputatie opgebouwd. [gedaagde] voert aan dat het lastig is om de hoogte van de goodwill te bepalen, maar dat de goodwill wel bestaat en verdeeld moet worden. Hij schat het bedrag aan goodwill op € 258.708,00 op basis van verschillende berekeningsmethoden.
4.19.
[eiser] betwist dat de onderneming van de vof goodwill heeft. De vof was volgens [eiser] in wezen net in staat een bescheiden inkomen voor de vennoten te genereren, maar de onderneming had geen kans van slagen zonder [eiser]. Zonder hem is geen sprake van goodwill. Hij was het gezicht en de drijvende kracht achter de vof.
4.20.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] tegenover de gemotiveerde betwisting van [eiser] onvoldoende onderbouwd heeft toegelicht dat de onderneming van de vof een goodwill-waarde vertegenwoordigt. Het standpunt van [eiser] komt er op neer dat volgens hem de onderneming van de vof draaide op zijn persoonlijke goodwill. In dat licht heeft [gedaagde] onvoldoende toegelicht dat sprake was van een gezamenlijke goodwill van de onderneming. [gedaagde] heeft zelf aangegeven dat het lastig is om een bedrag aan de goodwill te verbinden. De door hem overgelegde verschillende berekeningsmethoden van de goodwill, waarop hij vervolgens een gemiddelde waarde heeft gebaseerd, is zonder nadere toelichting in elk geval onvoldoende om ervan uit te gaan dat de gezamenlijke onderneming daadwerkelijk een goodwill-waarde vertegenwoordigde.
Conclusie
4.21.
Uit het voorgaande volgt dat het verweer van [gedaagde] tegen de door [eiser] voorgestelde verdeling van het vermogen van de vof niet slaagt. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdeling van de vof niet meer inhoudt dan de verdeling van het eigen vermogen van € 28.626,00 op de peildatum eind december 2016.
Slotsom
4.22.
De rechtbank zal de vordering van [eiser] onder 2 in zoverre toewijzen dat de rechtbank zal bepalen dat het vermogen van de vof zo wordt verdeeld dat [gedaagde] recht heeft op een eenmalige betaling van een bedrag van (€ 28.626,00 / 2 =) € 14.313,00. [eiser] zal dit bedrag aan [gedaagde] moeten betalen.
[gedaagde] moet de proceskosten van [eiser] betalen
4.23.
[gedaagde] is voor het grootste gedeelte in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.862,72
4.24.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering om voor recht te verklaren dat de vof per 20 februari 2017 is ontbonden,
5.2.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering te bepalen dat de eindbalans 2016 bindend wordt verklaard ten behoeve van de verdeling van de vof,
5.3.
bepaalt dat het vermogen van de vof zo wordt verdeeld dat [gedaagde] recht heeft op een eenmalige betaling aan hem door [eiser] van een bedrag van € 14.313,00,
5.4.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] binnen dertig dagen na vandaag het bedrag van € 14.313,00 te betalen,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.862,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.7.
verklaart de veroordelingen onder 5.4 en 5.5 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Kluit en in het openbaar uitgesproken op
4 juni 2025.
1835