ECLI:NL:RBNHO:2025:6801

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
23 juni 2025
Zaaknummer
C/15/365788 / JU RK 25-755
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen na spoedbeslissing

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 10 juni 2025 een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, hierna te noemen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De zaak betreft een verzoek van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) om de kinderen uit huis te plaatsen vanwege zorgen over hun veiligheid. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er al eerder een spoedmachtiging was verleend en dat de situatie van de kinderen niet is verbeterd. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de moeder heeft aangegeven dat zij de opvoeding als zwaar ervaart en dat de kinderen hulp nodig hebben. Tijdens de zitting is gebleken dat de kinderen aangeven dat zij van hun moeder houden, maar dat de thuissituatie onveilig is en dat zij minder stress ervaren wanneer zij ergens anders wonen. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 11 november 2025, met de beslissing dat deze uitvoerbaar bij voorraad is, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft de beslissing genomen in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen, gezien de onveilige thuissituatie en het schoolverzuim.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Haarlem
Zaaknummer: C/15/365788 / JU RK 25-755
Datum uitspraak: 10 juni 2025
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
De gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclasseringte Amsterdam,
hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ( [land] ),
hierna te noemen [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [plaats] ( [land] ),
hierna te noemen [de minderjarige 2] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats] ,
advocaat: mr. A. Muller, kantoorhoudende te Haarlem,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [land] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- de (spoed)beschikking van deze rechtbank van 28 mei 2025 met de daarin genoemde stukken.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 10 juni 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door een tolk in de [taal] taal en haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] .
1.3.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen via de Staatscourant.
1.4.
De kinderrechter heeft [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter kort samengevat wat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
2.2.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] verblijven op een bij de rechtbank bekend adres.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 11 november 2024 [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 11 november 2025.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 28 mei 2025 een spoedmachtiging verleend om [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van vier weken, te weten tot 25 juni 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI heeft het verzoek als volgt onderbouwd. Begin mei 2025 heeft [de minderjarige 2] aan de betrokken jeugdbeschermer verteld dat zij een vervelende seksuele ervaring heeft gehad. Zij heeft dit later ook aan de moeder verteld. In de Syrische cultuur, waar het gezin deel van uitmaakt, is seks voor het huwelijk verboden. Er bestaat daarom een groot risico dat wanneer de oudere halfbroer van [de minderjarige 2] op de hoogte komt van deze gebeurtenis, hij haar iets zal aandoen. Ook voor [de minderjarige 1] bestaat dit risico, nu zij wist van de situatie en dit niet aan de familie heeft verteld. Eerder is er al sprake geweest van fysiek geweld van de halfbroer richting [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] . Met de uithuisplaatsing zal de fysieke veiligheid van de kinderen gewaarborgd blijven. Ter zitting is door de GI aangevuld dat de hulpverlening voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] nog niet op gang is gekomen vanwege de structurele onveiligheid in de thuissituatie. Sinds de start van de ondertoezichtstelling is er onverminderd sprake van veelvuldig schoolverzuim en van ruzie tussen de moeder en de kinderen.
Het lukt de moeder niet om de kinderen aan te sturen, en zij wenst dan ook dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] ergens anders gaan wonen, om zo een stabiele thuissituatie voor hen te creëren.

4.De standpunten

4.1.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] hebben aangegeven dat zij veel van hun moeder houden, en dat zij het liefst bij haar wonen. Maar zij weten ook dat er thuis weer veel ruzie zal zijn en het hen daar niet lukt om naar school te gaan. De kinderen geven aan minder stress te ervaren nu zij ergens anders wonen.
4.2.
De advocaat heeft zich ter zitting namens de moeder gerefereerd aan het oordeel van de kinderrechter. Door de advocaat is naar voren gebracht dat de moeder de opvoeding van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] als zwaar heeft ervaren. Zij weet dat de kinderen hulp nodig hebben en zij heeft daar ook zelf om gevraagd. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] gaan niet naar school en hebben hun dag- en nachtritme omgedraaid. Het is de hulpverlening (nog) niet gelukt de situatie te verbeteren. De moeder houdt van haar dochters, maar zij kan hun veiligheid nu niet meer waarborgen.

5.De beoordeling

Bevoegdheid
5.1.
De zaak heeft een internationaal karakter, omdat de moeder en de kinderen in [land] geboren zijn. Eerst moet de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek van de Raad.
5.2.
Aangezien de gewone verblijfplaats van de kinderen sinds 2019 Nederland is, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 10:113 van het Burgerlijk Wetboek in verbinding met artikel 7 Brussel II ter-verordening (Verordening EU 2019/1111) rechtsmacht toe ter zake van het verzoek.
5.3.
Vervolgens is de vraag aan de orde welk recht op het verzoek van toepassing is. Op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is het Nederlands recht van toepassing.
De spoedmachtiging tot uithuisplaatsing
5.4.
In wat ter zitting naar voren is gekomen, heeft de kinderrechter geen aanleiding gevonden om het oordeel, zoals geformuleerd in de beschikking van 28 mei 2025, te wijzigen. Die beslissing zal daarom worden gehandhaafd.
De machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling
5.5.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat (het voortduren van) de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding.
[1]De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt.
5.6.
In verband met de veiligheid van beide kinderen is het noodzakelijk dat de machtiging tot uithuisplaatsing langer duurt. Er is al langere tijd sprake van ruzies tussen de kinderen en de moeder, en van veelvuldig schoolverzuim. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn regelmatig nachtenlang van huis en het lukt de moeder niet om de kinderen aan te sturen. Vanwege de onrustige en onveilige thuissituatie komt hulpverlening niet van de grond, en sinds de start van de ondertoezichtstelling is de situatie dan ook niet veranderd. De kinderrechter is van oordeel dat daarom – meer nog dan de redenen die genoemd zijn in het verzoekschrift en de beschikking van 28 mei 2025 – de uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onvermijdelijk is geworden. De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 11 november 2025. De komende periode is het van belang dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zo snel mogelijk naar school gaan en weer toekomen aan hun eigen ontwikkeling.
5.7.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 11 november 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.C.M. van Mierlo, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2025, in aanwezigheid van mr. E.E. ten Kate als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld en ondertekend op 19 juni 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Amsterdam. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
- degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.
[1]Artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek.