ECLI:NL:RBNHO:2025:6780

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
20 juni 2025
Zaaknummer
C/15/357807 / HA ZA 24-562
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een openstaande factuur door aannemer na werkzaamheden voor renovatie van hotel

In deze civiele zaak vordert de aannemer MVB BOUW B.V. betaling van een openstaande factuur van € 60.220,21 van gedaagde sub 1, die de opdrachtgever was voor renovatiewerkzaamheden aan hotel [bedrijf 2]. De werkzaamheden vonden plaats van 2017 tot en met de eerste helft van 2019. Gedaagde sub 2 was de directievoerder en heeft de werkzaamheden begeleid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering tot betaling deels toewijsbaar is, na verrekening van minderwerk. De rechtbank oordeelt dat gedaagde sub 1 niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake was van een boete wegens te late oplevering en dat het meerwerk door gedaagde sub 2 is geaccordeerd. De vordering van MVB wordt toegewezen, met inbegrip van wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde sub 2 wordt echter vrijgesteld van betaling, omdat hij ten onrechte in de procedure is betrokken. De proceskosten worden toegewezen aan MVB.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/357807 / HA ZA 24-562
Vonnis van 25 juni 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MVB BOUW B.V.,
gevestigd te Amsterdam ,
eiseres,
advocaat mr. O.S.H. Horssius te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [plaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.J.M. van Schie te Haarlem,
2.
[gedaagde 2],
h.o.d.n.v. [bedrijf 1] ,
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. P. Thole te Alkmaar.
Partijen zullen hierna MVB, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.
De zaak in het kort
Eiseres is aannemer en heeft in de periode 2017 tot en met de eerste helft van 2019 werkzaamheden verricht in opdracht van gedaagde sub 1. Gedaagde sub 2 was bij die werkzaamheden de directievoerder in opdracht van gedaagde sub 1. De aannemer vordert betaling van een nog openstaande (eind)factuur.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 december 2024
  • de mondelinge behandeling van 9 mei 2025, tijdens welke zitting de advocaten het woord gevoerd hebben aan de hand van spreekaantekeningen en van welke zitting de griffier aantekeningen heeft bijgehouden van wat er is besproken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] is eigenaresse van hotel [bedrijf 2] aan de [adres] te [plaats 3] (hierna: het hotel).
2.2.
[gedaagde 1] heeft in 2016 voor de renovatie van [bedrijf 2] een openbare aanbestedingsprocedure uitgeschreven. De renovatie zag op het strippen van het pand, het realiseren van een kelder onder het bestaande souterrain en het volledig vernieuwen van de binnenkant, inclusief een nieuwe kamerindeling. MVB heeft de aanbesteding gewonnen. Het werk is aan MVB gegund voor een aanneemsom van € 700.000,- exclusief btw.
2.3.
MVB en [gedaagde 1] hebben op 20 juli 2017 een aannemingsovereenkomst gesloten voor de werkzaamheden. Op de overeenkomst zijn de Uniforme Administratie Voorwaarden voor de uitvoering van werken 2012 (UAV) van toepassing verklaard. In de overeenkomst is onder meer het volgende bepaald:
(…)
1.2
De Aannemer zal het Werk binnen de in artikel 11 aangegeven uitvoeringstermijn uitvoeren, overeenkomstig de in deze overeenkomst neergelegde bepalingen, tegen betaling van de in deze overeenkomst in artikel 8 overeengekomen aannemingssom, een en ander behoudens op te dragen meer- of minder werk.
(…)
10.3 (…)
Meer- en minderwerk wordt verrekend op basis van netto kosten vermeerderd met algemene kosten en provisie conform de inschrijfbegroting d.d. 27-9-2016 van Aannemer. Voor zover het meerwerk niet meer dan 10% van de aanneemsom bedraagt, zullen geen kosten van bouwplaats en uitvoering in rekening worden gebracht.
(…)
10.5
Indien het gevolg geven aan specifieke wensen van de Opdrachtgever tot minderwerk leidt, zal Aannemer zulks aan Opdrachtgever melden. Opdrachtgever zal alsdan bevoegd zijn een aanpassing van de aanneemsom te bedingen (volgens marktconforme prijzen, prijspeil datum overeenkomst) afrekenen.
10.6
Het saldo van het goedgekeurde meer- en minderwerk zal worden verrekend met de betaling van de opleveringstermijn. Indien het saldo van het meerwerk € 25.000,-- te boven gaat, zal het meerdere worden verrekend na gereedkomen van de desbetreffende werk zoals bedoeld in artikel 8.5. van deze overeenkomst.
(…)
11.2
Het werk dient geheel gebruiksklaar te worden opgeleverd binnen een door de aannemer op te geven en de opdrachtgever goed te keuren aantal werkbare dagen, conform overleg tussen partijen.
(…)
14.3
Voor iedere werkbare werkdagen dat het werk later wordt opgeleverd dan het in artikel 11.2 genoemde aantal werkbare werkdagen wordt conform bestek een korting op de
aannemingssom toegepast van € 1.250,-- exclusief BTW, onverminderd het recht van de
Opdrachtgever om de werkelijk door haar geleden schade te vorderen, indien de door haar
geleden vertragingsschade het totale kortingsbedrag overstijgt. § 42 UAV is niet van toepassing.
2.4.
In hoofdstuk 3, Administratieve Bepalingen, van bij de bij de overeenkomst behorende Technische omschrijving en voorwaarden is onder meer het volgende bepaald:
3.18
Bestekswijzigingen/verrekening meer- en minderwerk
3.18.1
Blijkt tijdens de uitvoering dat er tussen het bestek en de bijbehorende tekeningen enerzijds, en de aangetroffen toestand anderzijds, verschil is, dan is de aannemer gehouden het werk resp. het onderdeel uit te voeren zoals de directie dit aangeeft en kan hij naar aanleiding van dit verschil geen recht op meerwerk of schadevergoeding hoe dan ook doen gelden. Meent de aannemer dat het verschil zodanig is dat hij dit als reden tot meerwerk of schadevergoeding beschouwt, dan deel hij dit terstond en voor de aanvang van het betreffende werk schriftelijk aan de directie mee. Eventuele verschillen die reeds voor de inschrijving hadden kunnen blijken, worden in geen geval verrekend.
3.18.3 (…)
Eventueel optredend meer-/minderwerk komt alleen dan voor rekening in aanmerking, indien door de opdrachtgever vooraf schriftelijk opdracht voor het betreffende meer-/minderwerk is verstrekt.
2.5.
[gedaagde 2] heeft het project in opdracht van [gedaagde 1] begeleid en de directie gevoerd tijdens de werkzaamheden.
2.6.
Op 18 april 2019 is het werk aangeboden voor oplevering; het is toen afgekeurd omdat er nog teveel opleverpunten waren. Uiteindelijk zijn op 7 mei 2019 de sleutels aan [gedaagde 1] overgedragen en is het hotel in gebruik genomen.
2.7.
[gedaagde 1] heeft in totaal een bedrag van € 795.072,50 exclusief btw betaald (inclusief meer- en minderwerk). De laatste factuur van MVB 8 juli 2019 van € 60.220,21 inclusief btw staat nog open. [gedaagde 2] heeft indertijd namens [gedaagde 1] MVB meermalen gevraagd om het toesturen van een eindafrekening waarin het minderwerk was opgenomen. MVB heeft die eindafrekening nooit toegestuurd. Er is overleg geweest tussen partijen de factuur, maar omdat de gevraagde eindafrekening niet werd toegestuurd en omdat [gedaagde 1] aanspraak maakte op de boete in verband met te late oplevering, is het overleg op enig moment gestopt.
2.8.
Vanaf najaar 2023 heeft MVB weer betalingsherinneringen verstuurd voor de openstaande factuur. Vanaf 2024 heeft MVB haar betalingsherinneringen ook gericht aan [gedaagde 2] .

3.De vorderingen

3.1.
MVB vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1
. [gedaagde 1]zal veroordelen om uiterlijk binnen veertien dagen na dit vonnis aan MVB de eindfactuur ad € 60.220,21 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 8 augustus 2019, tot aan de dag der algehele voldoening, dan wel de door MVB geleden schade ad € 58.649,41 te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2019, tot aan de dag der algehele voldoening;
2. [gedaagde 1] zal veroordelen om uiterlijk binnen veertien dagen na dit vonnis aan MVB de buitengerechtelijke incassokosten te vergoeden ad € 1.377,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2019, althans vanaf 30 maart 2024, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
3. [gedaagde 1] zal veroordelen tot betaling aan MVB van de kosten van het geding, binnen
veertien dagen na dit vonnis, en, voor het geval voldoening binnen bedoelde
termijn niet plaatsvindt, dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf bedoelde
termijn voor voldoening, alsmede de nakosten.
4.
[gedaagde 2]zal veroordelen tot betaling aan MVB van de kosten van het geding, althans het dubbele liquidatietarief binnen veertien dagen na dit vonnis en, voor het
geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt, dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede de nakosten.
Voorwaardeliik
5. In het geval de vordering jegens [gedaagde 1] onder punt 1. niet (geheel) wordt toegewezen, [gedaagde 2] zal veroordelen om uiterlijk binnen veertien dagen na dit vonnis aan MVB schadevergoeding van € 60.220,21 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf 8 augustus 2019, althans vanaf 30 maart 2024, tot aan de dag der algehele voldoening;
6. In het geval de vordering jegens [gedaagde 1] onder punt 2 niet (geheel) wordt toegewezen, [gedaagde 2] zal veroordelen om uiterlijk binnen veertien dagen na dit vonnis aan MVB de buitengerechtelijke incassokosten te vergoeden ad € 1.377,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2019, althans vanaf 30 maart 2024, tot aan de dag der algehele voldoening.

4.De standpunten

MVB

4.1.
MVB legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde 1] toerekenbaar tekort geschoten is in het nakomen van haar verplichtingen uit de overeenkomst. Zij stelt dat [gedaagde 1] deze factuur onbetaald heeft gelaten. Verder voert zij aan dat voor zover [gedaagde 1] zal aanvoeren dat zij het meerwerk dat onderdeel is van deze factuur niet heeft geaccordeerd, [gedaagde 2] tegenover MVB ten onrechte de schijn heeft gewekt dat hij bevoegd was namens [gedaagde 1] opdracht te geven tot dat meerwerk. MVB stelt dat in dat geval [gedaagde 2] de schade die zij daarvoor daarvan heeft geleden c.q. lijdt, bestaande uit het openstaande bedrag van de factuur, aan haar moet vergoeden.
4.2.
In reactie op het verweer van [gedaagde 1] betwist MVB dat zij een boetebedrag verschuldigd is geworden. Zij betwist dat partijen de datum 5 april 2019 als fatale datum van oplevering van het werk overeengekomen waren en wijst er op dat [gedaagde 1] zich baseert op een werkregelingsschema, niet op een planning. MVB voert aan dat uit dat werkregelingsschema in ieder geval blijkt dat zij tot 15 april 2019 nog werkzaamheden zou uitvoeren en dat nevenaannemers zoals [bedrijf 3] en [bedrijf 4] nog tot 21 april 2019 werkzaamheden zouden verrichten, waaronder het plaatsen van badkamers, montage van sanitair, plaatsen van radiatoren, afvoer van water en het in bedrijf stellen van installaties, welke werkzaamheden allemaal buiten de scope van MVB vielen. Zij benadrukt dat op grond van dit schema al niet aannemelijk is dat was afgesproken dat het hotel op 5 april 2019 gebruiksklaar was.
4.3.
Voor zover wordt geoordeeld dat MVB een boete verschuldigd is, meent MVB dat die boete pas vanaf 30 april 2019 zou kunnen lopen, omdat op die datum de deuren zijn geplaatst en het hotel toen pas gebruiksklaar was. Tenslotte benadrukt MVB dat [gedaagde 1] er in haar verweer geen rekening mee houdt dat MVB recht heeft op termijnverlenging in verband met uitgevoerd meerwerk, welk meerwerk zij zelfs in april 2019 nog heeft uitgevoerd, en waardoor enkele weken vertraging zijn opgetreden. MVB meent dat zij er om die reden op mocht vertrouwen dat [gedaagde 1] geen beroep zou doen op de boeteclausule.
[gedaagde 1]
4.4.
[gedaagde 1] voert verweer. Zij erkent dat de factuur niet is betaald, maar zegt dat zij deze factuur ook niet hoeft te betalen, omdat MVB bij het opmaken van de factuur geen rekening heeft gehouden met minderwerk en ook niet met de boete die zij verschuldigd is geworden door de te late oplevering van het hotel. [gedaagde 1] stelt dat oplevering op 5 april 2019 is overeengekomen, maar dat het werk pas op 7 mei 2019 is opgeleverd. Zij stelt dat zij schade heeft geleden, omdat het hotel in die tussenliggende periode nog niet in gebruik kon worden genomen en dat MVB een boete van € 27.500,- verschuldigd is geworden.
[gedaagde 2]
4.5.
[gedaagde 2] voert verweer. Hij stelt voorop dat hij ten onrechte in deze procedure is betrokken. Hij benadrukt dat hij alleen in opdracht van [gedaagde 1] als directievoerder bij dit project betrokken is geweest en dat hij nooit buiten de door [gedaagde 1] aan hem verstrekte volmacht is getreden. Hij voert aan dat MVB hem daarom ten onrechte aanspreekt op betaling van deze factuur. Verder stelt hij zich op het standpunt dat eventuele vorderingen van MVB tegen hem verjaard zijn omdat zij pas na vijf jaar voor het eerst een beroep doet op betaling en omdat zij door haar wijze van handelen haar rechten heeft verwerkt en niet tijdig heeft geklaagd. In dat verband benadrukt hij dat hij in 2019 meermalen om een eindafrekening heeft gevraagd van MVB, waarin het minderwerk zou worden verrekend, maar dat die eindafrekening nooit is verstrekt. Hij stelt dat omdat MVB hem ten onrechte in rechte heeft betrokken en hem daardoor op kosten heeft gejaagd zij veroordeeld moet worden tot betaling van de werkelijk door hem gemaakte proceskosten.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Ten aanzien van [gedaagde 1]

Is MVB een boete verschuldigd geworden?
5.1.
Een van de geschilpunten tussen partijen is of MVB een contractuele boete verschuldigd is geworden door een te late oplevering van het werk.
Door MVB is gemotiveerd betwist dat 5 april 2019 was afgesproken als (fatale) datum voor de oplevering van het werk. In het licht van die betwisting lag het op de weg van [gedaagde 1] om haar stelling hierover nader te onderbouwen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij dat onvoldoende gedaan zodat niet kan worden vastgesteld dat 5 april 2019 als fatale datum voor de oplevering van het werk overeengekomen was. Zo blijkt uit het werkschema waarop [gedaagde 1] haar stelling baseert, dat MVB in de week na 5 april 2019 nog nadere werkzaamheden zou verrichten, zoals het plaatsen van de keuken en het uitvoeren van tegelwerkzaamheden, terwijl ook nevenaannemers in die week nog werkzaamheden zouden verrichten, die zagen op afmontage van sanitair, behangen, meubilair, vloeren en het in bedrijf stellen van installaties. Uit de aard van deze werkzaamheden volgt dat het hotel dus nog niet gebruiksklaar was op 5 april 2019. Dit is door [gedaagde 1] ook niet, althans onvoldoende gemotiveerd, weersproken.
5.2.
Daar komt bij dat [gedaagde 1] , mede gelet op de hoeveelheid en de aard van de werkzaamheden die volgens het werkregelingsschema in die periode nog moesten worden uitgevoerd, onvoldoende aannemelijk gemaakt heeft dat zij als gevolg van de gesteld te late oplevering van het door MVB uit te voeren werk schade heeft geleden. Van belang daarbij is ook dat zij de stelling van MVB dat zij recht had termijnverlenging in verband met door [gedaagde 1] in april 2019 nog opgedragen meerwerk, niet voldoende heeft weersproken.
5.3.
Dit alles in aanmerking genomen is MVB geen contractuele boete verschuldigd.
Heeft [gedaagde 1] het meerwerk geaccordeerd?
5.4.
[gedaagde 1] heeft niet het verweer gevoerd dat zij het meerwerk niet heeft geaccordeerd. Ook [gedaagde 2] heeft erkend dat hij als directievoerder meerwerk heeft geaccordeerd namens [gedaagde 1] . Bovendien blijkt dat [gedaagde 1] bij nagenoeg elke bouwvergadering zelf aanwezig was en niet heeft geprotesteerd tegen meerwerk waarover werd gesproken. Het meerwerk moet dan ook worden vergoed.
Komt de gehele factuur voor vergoeding in aanmerking?
5.5.
[gedaagde 1] (en [gedaagde 2] ) heeft aangevoerd dat er nog een eindafrekening moest komen met betrekking tot minderwerk. Vaststaat dat om die eindafrekening meermalen is gevraagd maar dat MVB die niet heeft afgegeven, vooral omdat zij het er niet mee eens was dat een beroep werd gedaan op de contractuele boete.
5.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat uit de financiële overzichten zoals overgelegd bij productie 11 en bij productie 16 bij de dagvaarding blijkt welke posten door [gedaagde 1] / [gedaagde 2] zijn goedgekeurd. Uit deze overzichten blijkt dat alle meerwerkposten die zijn opgenomen in de factuur door [gedaagde 1] zijn goedgekeurd.
5.7.
Door [gedaagde 1] (en [gedaagde 2] ) is echter aangevoerd dat op de eindfactuur nog vier minderwerk posten in mindering zouden moeten strekken die waren aangemeld bij MVB maar waarmee MVB tot op heden niet akkoord gegaan is. Dit gaat om de volgende posten:
- 08 stelpost roosters dak € 12.500,00
- 09 stelpost voegwerk voorgevel € 550,00
-10 stelpost houtwerk + dakkapellen € 6.327,34
- teruggave vloerplinten (niet geleverd) € 3.616,00
Dit minderwerk (in totaal € 22.993,34) moet volgens [gedaagde 1] nog in mindering komen op het factuurbedrag van € 48.792,91. De vordering zou daarmee komen op een bedrag van € 25.799,57 (exclusief btw). Van deze posten blijkt ook uit het overzicht meer- en minderwerk van 21 november 2024 dat is overgelegd als productie 6 door [gedaagde 1] .
MVB heeft tegen deze minderwerkposten in de procedure geen inhoudelijk verweer gevoerd. Daarom dient het bedrag van € 22.993,34 in mindering te strekken op het factuurbedrag exclusief btw.
5.8.
MVB heeft ter zitting nog wel aangevoerd dat zij nog een post meerwerk had aangeboden voor extra bouwplaatskosten ad € 34.000, maar dat [gedaagde 1] daarmee nooit akkoord gegaan is en dat zij die post om die reden niet heeft meegenomen in haar vordering.
5.9.
In tegenstelling tot de minderwerkposten waarop [gedaagde 1] een beroep heeft gedaan, blijkt uit de overgelegde stukken niets van de door MVB ter zitting genoemde post van € 34.000,-. Bovendien heeft MVB er indertijd zelf voor gekozen om niet te voldoen aan het herhaalde verzoek van [gedaagde 2] namens [gedaagde 1] om een eindafrekening op te maken en toe te sturen. In die eindafrekening had MVB deze post kunnen en moeten vermelden. Omdat MVB deze post niet heeft onderbouwd zal deze buiten beschouwing gelaten worden.
5.10.
Dit betekent dat de vordering van MVB als volgt toewijsbaar is:
€ 48.792,91 -12.500 – 550,00 – 6.327,34 – 3.616,00 = € 25.799,57
21 % btw over € 25.799,57 = € 5.417,91
totaal € 31.217,48
kredietbeperking 2% € 624,35
Eindtotaal (inclusief btw) € 31.841,83
Vanaf wanneer is de wettelijke (handels)rente toewijsbaar?
5.11.
MVB vordert de wettelijke handelsrente over het factuurbedrag vanaf de datum van de factuur, zijnde 8 juli 2019. Tussen partijen is niet in geschil dat het overleg over betaling van deze factuur in 2019 is gestaakt omdat MVB ondanks herhaaldelijk verzoek daartoe niet de eindafrekening heeft toegestuurd waarin het minderwerk was verwerkt. MVB heeft ter zitting van 9 mei 2025 erkend dat zij boos was dat [gedaagde 1] aanspraak maakte op de contractuele vertragingsboete en daarom langere tijd verder geen actie heeft ondernomen. In deze gang van zaken ziet de rechtbank aanleiding de wettelijke handelsrente toe te wijzen vanaf de datum van de eerste hernieuwde herinnering door MVB per e-mail van 22 september 2023 (artikel 6:119a lid 8 BW).
5.12.
Hierbij neemt de rechtbank ook in overweging dat [gedaagde 1] de verdere aanmaningen door MVB noodzakelijk heeft gemaakt door zich aanvankelijk op het standpunt te stellen dat zij nooit opdracht had gegeven en dat haar rekeningen via het depot van de bank samen met [gedaagde 2] betaald waren en dit standpunt in reactie op verdere sommaties is blijven herhalen. Pas ter zitting van 9 mei 2025 heeft zij verklaard dat zij bedoelde dat [gedaagde 2] haar directievoerder was en dat alles met hem geregeld moest worden. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat als [gedaagde 1] hierbij een meer redelijk standpunt had ingenomen en bijvoorbeeld eerst zelf navraag bij [gedaagde 2] had gedaan over wat er bedoeld kon worden, partijen mogelijk in overleg gekomen zouden zijn en een gerechtelijke procedure misschien te voorkomen was geweest
Buitengerechtelijke incassokosten
5.13.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn toewijsbaar.
5.14.
De over deze kosten gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de datum van de dagvaarding, zijnde 30 maart 2024, omdat voor een eerdere verzuimdatum onvoldoende is gesteld of gebleken.
Proceskosten
5.15.
[gedaagde 1] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van MVB begroot op
dagvaarding € 114,71
griffierecht € 2.889,00
salaris advocaat € 2.428,00 (2 punten à € 1.214,00)
nakosten
€ 178,00(plus de verhoging als hierna onder de beslissing vermeld)
totaal € 5.609,71
5.16.
De gevorderde wettelijke rente over deze kosten is ook toewijsbaar, op de wijze als hierna onder de beslissing wordt vermeld.
Ten aanzien van [gedaagde 2]
Is [gedaagde 2] ten onrechte in de procedure betrokken?
5.17.
Uit de overeenkomst volgt dat het aan [gedaagde 1] als opdrachtgever was om eventueel meerwerk te accorderen. [gedaagde 2] functioneerde voor haar als directievoerder tijdens de werkzaamheden en niet is gesteld of gebleken dat MVB tijdens de uitvoering van de werkzaamheden (die toch bijna twee jaar hebben geduurd) op enig moment heeft getwijfeld of had moeten twijfelen aan de reikwijdte van de volmacht van [gedaagde 2] in die hoedanigheid. In dat licht bezien wordt geoordeeld dat MVB onvoldoende belang had om [gedaagde 2] naast [gedaagde 1] in deze procedure te betrekken. Weliswaar betwistte [gedaagde 1] na sommaties dat zij opdracht had gegeven, maar daaruit kon niet zonder meer volgen dat op [gedaagde 2] als directievoerder een betalingsverplichting kwam te rusten. MVB heeft geen vorderingsrecht op [gedaagde 2] , zodat wordt geoordeeld dat zij hem ten onrechte in deze procedure heeft betrokken. Haar vordering tegen [gedaagde 2] wordt afgewezen.
Proceskosten
5.18.
[gedaagde 2] heeft gevorderd om MVB te veroordelen in de werkelijk door hem gemaakte proceskosten omdat MVB zich schuldig heeft gemaakt aan misbruik van recht. Hoewel hiervoor is geoordeeld dat [gedaagde 2] ten onrechte in deze procedure heeft betrokken, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding voor een veroordeling van MVB in de werkelijk gemaakte proceskosten. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat het op de weg van [gedaagde 2] , als uitvloeisel van zijn rol als directievoerder, had gelegen om, voordat hij kosten ging maken voor rechtsbijstand, ervoor te zorgen dat zijn opdrachtgever, [gedaagde 1] op een manier zoals zij dat uiteindelijk ter zitting heeft gedaan, meer duidelijkheid aan MVB had gegeven over haar positie als opdrachtgever ter zake van het meerwerk.
5.19.
MVB wordt wel veroordeeld in de proceskosten op basis van het geldende liquidatietarief, welke kosten aan de zijde van [gedaagde 2] tot op heden worden begroot op:
griffierecht € 1.325,00
salaris advocaat € 2.428,00 (2 punten a € 1214,00)
nakosten
€ 178,00(plus de verhoging hierna in de beslissing vermeld)
totaal € 3.931,00

6.De beslissing

De rechtbank
ten aanzien van [gedaagde 2]
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt MVB in de proceskosten van [gedaagde 2] van € 3.931,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als MVB niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over deze kosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
ten aanzien van [gedaagde 1]
6.3.
veroordeelt [gedaagde 1] om binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis aan MVB een bedrag te betalen van € 31.841,83 (eenendertigduizend achthonderdeenenveertig euro en drieëntachtig cent) (inclusief btw) ter zake van de eindfactuur, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 22 september 2023 tot aan de dag van volledige betaling,
6.4.
veroordeelt [gedaagde 1] om binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis aan MVB een bedrag te betalen van € 1.377,20 ter zake van de buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2024 tot aan de dag van volledige betaling,
6.5.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten van MVB van € 5.609,71, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over deze kosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2025. [1]

Voetnoten

1.type: 1155