Uitspraak
1.De procedure
- de brief van [verzoeker] van 14 april 2025
2.De feiten
3.Het verzoek en het verweer
- een bodemprocedure bij de rechtbank Noord-Holland voor een eindvonnis in de zaak van het tweede kort geding waarin bij wijze van voorlopige voorziening is besloten om aan hem een verbod op te leggen om zijn werkzaamheden bij ROM InWest te hervatten en aan hem een dwangsom is opgelegd van € 10.000,- per dag op een reeks geheimhoudingsafspraken waaronder kennelijk geheimhouding van de misstanden zelf, op welke verplichting ROM InWest [verzoeker] na het vonnis ook nog heeft gewezen,
- een beroep bij het gerechtshof Amsterdam tot vernietiging van de ontbindingsbeschikking van de rechtbank van 10 januari 2025.
- [betrokkene 3]
- [betrokkene 4]
- [betrokkene 5]
- [betrokkene 6]
4.De beoordeling
[verzoeker] betoogt dat de kans klein is dat hij zonder het horen van getuigen op dit punt in hoger beroep tegen het tweede kort geding in het gelijk gesteld gaat worden, maar dat maakt nog niet dat [verzoeker] op dit moment voldoende processueel belang heeft bij toewijzing van het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Dat [verzoeker], naar hij stelt, niet of waarschijnlijk niet in het gelijk gesteld zal worden in hoger beroep zonder het horen van getuigen, is daarvoor onvoldoende. Het is niet aan de kantonrechter om een inschatting te maken van de uitkomst van lopende hoger beroepsprocedures. Pas nadat het hof in die kortgedingprocedure een arrest zal hebben gewezen, zal duidelijk zijn of [verzoeker] al dan niet in het gelijk is gesteld.