ECLI:NL:RBNHO:2025:6672

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
24/011019
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift tegen conservatoir beslag in de zaak Mega Schredder

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in een klaagschrift van de klager, die zich verzet tegen het conservatoire beslag dat op zijn goederen is gelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het klaagschrift op 15 april 2024 is ingediend en dat er eerder een klaagschrift ongegrond is verklaard. De behandeling van het klaagschrift vond plaats op 12, 13 en 16 mei 2025, waarbij de klager werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. R. van ’t Land, en de officier van justitie, mr. M. Kok, aanwezig was. De rechtbank heeft de klager gehoord en op basis van de ingediende stukken en de argumenten van beide partijen een beslissing genomen. De rechtbank oordeelt dat het persoonlijk belang van de klager bij opheffing van een groot deel van het beslag op dit moment zwaarder weegt dan het strafvorderlijk belang bij voortzetting van dat beslag. De rechtbank verklaart het klaagschrift voor het overige gegrond en gelast de teruggave van alle overige goederen waarop conservatoir beslag rust, met uitzondering van het beslag op een specifiek onroerend goed. De rechtbank benadrukt dat de voortzetting van het beslag niet langer in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, gezien het aanzienlijke tijdsverloop en de gevolgen voor de klager.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaatsen Haarlem en Haarlemmermeer
Meervoudige raadkamer
Parketnummer: 15/996507-14
Raadkamernummer: 24/011019
Uitspraakdatum: 17 juni 2025
Beslissing van de meervoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klager] ,

geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. R. van ’t Land, advocaat te Breda,
Postbus 4650, 4803 ER Breda,
hierna te noemen: de klager, tevens beslagene.

Procedure

Het klaagschrift is op 15 april 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Een eerder ingediend klaagschrift (23/009903) is op 26 september 2023 door deze rechtbank ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft de behandeling van het klaagschrift op de zitting van 27 maart 2025 aangehouden wegens proceseconomische redenen (inhoudelijke behandeling van de onderliggende strafzaak op 12, 13 en 16 mei 2025).
De rechtbank heeft op 12, 13 en 16 mei 2025 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld. Daarbij heeft de rechtbank de klager, bijgestaan door mr. R. van ’t Land, voornoemd, en de officier van justitie, mr. M. Kok, op de zitting gehoord.
Op 3 juni 2025 heeft de rechtbank het onderzoek op de zitting gesloten en de uitspraak bepaald op 17 juni 2025.

Beklag

Het beklag strekt tot teruggave van de conservatoir inbeslaggenomen voorwerpen aan de klager.
Het conservatoir beslag rust – volgens het laatste overzicht van de officier van justitie van 30 mei 2025 (
bijlage 1) – thans nog op bankrekeningen, onroerende goederen in Nederland en Duitsland, huurpenningen met betrekking tot die onroerende goederen en sieraden.
Volgens de klager is dit overzicht echter niet volledig, niet correct en niet actueel. Daarop ontbreken in ieder geval bankrekeningen in Duitsland en Spanje. De klager heeft op de zitting een eigen overzicht van het conservatoir beslag verstrekt (
bijlage 2).

Standpunt van de klagerDe klager stelt zich primair – gezien de in de strafzaak bepleite niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, dan wel integrale vrijspraak – op het standpunt dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de klager een geldboete, dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Het volledige beslag dient daarom te worden opgeheven met een last tot teruggave aan de klager.

Subsidiair voert de klager aan dat voortzetting van het volledige beslag niet in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiairiteit. De totale waarde van het beslag overstijgt in verre mate de in de ontnemingsrapportage geschatte hoogte van het vermeende wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit “overbeslag” is disproportioneel en dient daarom te worden opgeheven met een last tot teruggave aan de klager.

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie verzet zich deels tegen teruggave van de conservatoir inbeslaggenomen voorwerpen aan de klager.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het conservatoir beslag op acht onroerende zaken in Nederland kan worden opgeheven. [1] Van vier daarvan heeft de officier van justitie op 30 mei 2025 reeds het beslag opgegeven en teruggave aan de klager gelast. [2]
De officier van justitie stelt verder dat het belang van strafvordering zich verzet tegen opheffing van al het overige conservatoire beslag in verband met (de hoogte van) de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Beoordeling

VoorvragenDe rechtbank is bevoegd.
Het beklag is schriftelijk gedaan en tijdig ingediend. De klager is daarom ontvankelijk in het beklag.
De rechtbank is aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens nagegaan of een ander dan klager als belanghebbende moet worden aangemerkt. Hiervan is de rechtbank niet gebleken.
Toetsingskader
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de klager gericht tegen een beslag op grond van artikel 94a, eerste of tweede lid, Sv dient de rechtbank eerst te onderzoeken of ten tijde van haar beslissing sprake is van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Als geen sprake is van een dergelijke verdenking moet teruggave worden gelast.
Als wel sprake is van een dergelijke verdenking, moet de rechtbank onderzoeken of het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een geldboete, dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
Als door of namens de klager wordt aangevoerd dat zijn persoonlijke belangen bij de opheffing van het beslag zwaarder moeten wegen dan het nagestreefde strafvorderlijk belang bij het voortduren daarvan, kan de rechter gehouden zijn blijk te geven van een onderzoek naar de vraag of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Bij een beslag dat is gelegd op grond van artikel 94a Sv kan de rechter daarnaast gehouden zijn blijk te geven van zo’n onderzoek als door of namens de klager wordt aangevoerd dat geen redelijke verhouding bestaat tussen de waarde van de inbeslaggenomen voorwerpen en de te verwachten hoogte van de eventuele betalingsverplichting(en).
Bij beantwoording van de vraag of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit komt mede betekenis toe aan het tijdsverloop sinds de beslaglegging en aan de termijn waarbinnen een beslissing in de hoofdzaak of in de ontnemingsprocedure redelijkerwijs valt te verwachten. Naarmate meer tijd is verstreken – en de klager dus al langer door het beslag wordt getroffen – kan meer gewicht toekomen aan de persoonlijke belangen van de klager bij de opheffing van het beslag.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de klager vandaag in de onderliggende strafzaak is veroordeeld wegens valsheid in geschrift en witwassen. Beide feiten betreffen misdrijven waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd.
De rechtbank acht het – gezien die veroordeling en de door de officier van justitie aangebrachte vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht – niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Voortzetting van
enigbeslag acht de rechtbank dan ook noodzakelijk als zekerheid voor de nakoming van die eventuele betalingsverplichting. De rechtbank verwerpt daarmee het primaire standpunt van de klager.
De rechtbank is echter van oordeel dat voortzetting van
alhet beslag niet langer in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. In de eerste plaats bestaat een onredelijke verhouding tussen enerzijds de waarde van de inbeslaggenomen voorwerpen en de – gelet op de uitspraak vandaag in de strafzaak tegen de verdachte – anderzijds te verwachten hoogte van de eventuele betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. In de tweede plaats wegen het zeer aanzienlijke tijdsverloop sinds de inbeslagneming, te weten ruim 8,5 jaar, en de verregaande (financiële) gevolgen daarvan voor de klager zwaar. De rechtbank oordeelt dat het persoonlijk belang van de klager bij opheffing van een overgroot deel van het beslag op dit moment zwaarder weegt dan het strafvorderlijk belang bij voortzetting van dat beslag.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat het onroerend goed aan de [adres 1] (nr. 185) kan strekken tot zekerheid van de nakoming van de eventuele betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank verklaart het klaagschrift in zoverre ongegrond.
De rechtbank verklaart het klaagschrift voor het overige gegrond en gelast de teruggave aan de klager van alle overige goederen waarop ten laste van de klager conservatoir beslag is gelegd.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag
ongegrondten aanzien van het conservatoire beslag op het onroerend goed aan de [adres 1] (nr. 185) en verstaat dat dit beslag door deze beslissing niet wordt opgeheven.
De rechtbank verklaart het beklag voor het overige
gegronden gelast de teruggave aan de klager van alle overige goederen waarop ten laste van de klager conservatoir beslag is gelegd, zoals opgenomen in het overzicht van de officier van justitie van 30 mei 2025 (bijlage 1). Dit is dus met uitzondering van het beslag op het onroerend goed aan de [adres 1] (nr. 185) dat blijft voortduren.
Voor zover voornoemd overzicht toch niet volledig blijkt en daarop dus voorwerpen ontbreken waarop thans wel door het openbaar ministerie gelegd conservatoir beslag rust
– zoals door de klager gesteld – geldt dat de rechtbank ook ten aanzien van die voorwerpen de teruggave aan de klager gelast.
Samenstelling raadkamer en uitspraakdatumDeze beslissing is gegeven door de meervoudige raadkamer,
mr. M.C.J. Lommen, voorzitter,
mr. A.A. Fase en mr. I.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.S. Rietdijk, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2025.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de klager en het Openbaar Ministerie (deels) beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na dagtekening van deze beslissing.

Voetnoten

1.Het betreft [adres 2] (nr. 160), [adres 3] (nr. 159), [adres 4] (nr. 158) en [adres 5] (nr. 151) en de hierna te noemen vier voorwerpen.
2.Het betreft de voorwerpen [adres 6] (grasland) (nr. 161), 1/2 [adres 7] (nr. 162), 1/2 [adres 8] (nr. 163) en 1/2 [adres 9] (nr. 179).