ECLI:NL:RBNHO:2025:6604

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
11365600
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voortzetten huurovereenkomst na overlijden van de huurder

In deze zaak heeft de kantonrechter te Alkmaar geoordeeld over de vordering van een 48-jarige zoon om de huurovereenkomst van de woning voort te zetten na het overlijden van zijn moeder, de oorspronkelijke huurder. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen de zoon en zijn moeder, wat een voorwaarde is voor het voortzetten van de huurovereenkomst. De vordering van de zoon werd afgewezen, en de tegenvordering van de verhuurder tot ontruiming van de woning werd toegewezen. De zoon moet de woning voor 1 september 2025 ontruimen en de huur tot die datum blijven betalen. De procedure omvatte een dagvaarding, een conclusie van antwoord met tegenvordering, en een mondelinge behandeling. De kantonrechter heeft de proceskosten voor de verhuurder vastgesteld op € 677,00, die de zoon moet betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: 11365600 \ CV EXPL 24-3536 IL
Vonnis van 25 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats],
eisende partij,
verwerende partij tegen de tegenvordering,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. V.G. Baran,
tegen
[gedaagde],
te [plaats],
gedaagde partij,
eisende partij met een tegenvordering,
hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. W. de Vis.

1.De zaak in het kort

In deze zaak gaat het om de vraag of een 48-jarige zoon de huur van een woning mag voortzetten, nadat zijn moeder (de huurder) is overleden. De kantonrechter oordeelt dat de zoon de huurovereenkomst niet mag voortzetten, omdat geen sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding met zijn moeder. De vordering van de zoon wordt daarom afgewezen. De tegenvordering van de verhuurder tot ontruiming van de woning wordt toegewezen. De zoon moet de woning voor 1 september 2025 ontruimen en tot die tijd de huur aan de verhuurder betalen.

2.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 oktober 2024
- de conclusie van antwoord met (voorwaardelijke) tegenvordering
- de producties 14 tot en met 21 van [eiser]
- de producties 8 tot en met 13 van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 19 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] is eigenaar van de woning aan de [adres] in [plaats]. (De rechtsvoorganger van) [gedaagde] verhuurde deze woning aan de vader van [eiser] sinds 18 september 1975. De vader van [eiser] is in 2007 overleden. De moeder van [eiser] heeft de huur daarna voortgezet.
3.2.
[eiser] woont sinds zijn geboorte in 1977 in de woning. Na het overlijden van zijn vader woonde [eiser] met zijn moeder in de woning. Zij is op 10 april 2024 overleden.
3.3.
[eiser] heeft [gedaagde] verzocht om hem als medehuurder aan te merken. [gedaagde] heeft dat verzoek afgewezen en [eiser] verzocht de woning uiterlijk op 30 juni 2024 te verlaten.

4.Het geschil

de vordering
4.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bepaalt dat hij de huurovereenkomst voortzet. [eiser] stelt hiervoor dat hij zijn hele leven in het gehuurde heeft gewoond met zijn ouders, en later alleen met zijn moeder, en dat hij met zijn moeder een duurzame gemeenschappelijke huishouding voerde. [eiser] vordert ook dat [gedaagde] in de proceskosten wordt veroordeeld. [eiser] wil de mogelijkheid krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
4.2.
[gedaagde] voert verweer. Zij betwist dat tussen [eiser] en zijn moeder sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. [gedaagde] vindt daarom dat de vordering van [eiser] moet worden afgewezen en wil dat [eiser] in de proceskosten wordt veroordeeld. [gedaagde] wil de mogelijkheid krijgen om deze proceskostenveroordeling meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
de tegenvordering
4.3.
[gedaagde] vordert voorwaardelijk (voor het geval de vordering van [eiser] wordt afgewezen) ontruiming van de woning binnen veertien dagen en betaling van een gebruiksvergoeding tot die datum. [gedaagde] vordert ook dat [eiser] in de proceskosten wordt veroordeeld. [gedaagde] wil de mogelijkheid krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
4.4.
[eiser] voert verweer. [eiser] vindt dat de vordering van [gedaagde] moet worden afgewezen en wil dat [gedaagde] in de proceskosten wordt veroordeeld. [eiser] wil de mogelijkheid krijgen om deze proceskostenveroordeling meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

5.De beoordeling

de vordering
5.1.
De kantonrechter moet beoordelen of [eiser] de huur van de woning na het overlijden van zijn moeder mag voortzetten. De kantonrechter oordeelt dat [eiser] geen recht op voortzetting van de huurovereenkomst heeft. Dit wordt als volgt toegelicht.
De uitgangspunten
5.2.
Om de huur te mogen voortzetten moet [eiser] aan een aantal voorwaarden voldoen. Hij moet onder andere een duurzame gemeenschappelijke huishouding met zijn moeder hebben gevoerd. De kantonrechter moet de vordering om voortzetting van de huur afwijzen als niet aan een van die voorwaarden is voldaan. [1]
5.3.
Partijen zijn het niet eens over de vraag of sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. De andere voorwaarden staan niet ter discussie. De kantonrechter zal daarom alleen beoordelen of sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding.
5.4.
[eiser] heeft sinds zijn geboorte onafgebroken in de woning gewoond, dus nu 48 jaren. Eerst met zijn ouders en de afgelopen ongeveer achttien jaren met zijn moeder. Maar dit is niet voldoende om een duurzame gemeenschappelijke huishouding aan te nemen. Bij het samenwonen van een meerderjarige kind en zijn ouder(s) is in de regel namelijk sprake van een aflopende samenlevingssituatie. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan een samenleven van kind en ouder na het zelfstandig worden van het kind worden aangemerkt als een blijvende samenwoning met een gemeenschappelijke huishouding.
Geen gemeenschappelijke huishouding
5.5.
Omdat [gedaagde] heeft betwist dat er sprake was van een gemeenschappelijke huishouding, moet [eiser] concreet toelichten en onderbouwen waarom hij van mening is dat die gemeenschappelijke huishouding er wel was. Van belang daarbij zijn bijvoorbeeld omstandigheden zoals de verdeling van de huur en vaste lasten, gezamenlijke aankopen en inkopen, de verrekening van uitgaven, de rol- en taakverdeling van huishoudelijke taken, de onderlinge (wederkerige) zorg en het sociale verkeer.
5.6.
[eiser] heeft gesteld (onder verwijzing naar bankafschriften en een factuur) dat hij kostgeld aan zijn moeder betaalde, een vaste bijdrage aan overige kosten betreffende gas, water en licht gaf en de abonnementskosten voor internet, tv en telefonie aan Ziggo betaalde. [eiser] heeft ook gesteld (onder verwijzing naar bankafschriften) dat hij in de periode van 4 februari 2020 tot en met 8 augustus 2023 een bedrag voor het vernieuwen van de cv-installatie, een gezamenlijk uitje, een hoge energierekening en de aanschaf van een Senseo voor de gezamenlijke huishouding heeft betaald en een ventilator, tuinplantjes, een stoel en een tafel voor de gezamenlijke huishouding heeft gekocht. De kantonrechter vindt deze omstandigheden op zichzelf niet bijzonder, omdat een en ander niet ongebruikelijk is voor een kind dat de leeftijd van een volwassene heeft bereikt; vooral niet als het kind werkt en een vast inkomen heeft zoals [eiser].
5.7.
Er moet sprake zijn van enige financiële verwevenheid en dat die er was blijkt niet voldoende uit het dossier. [eiser] heeft alleen afschriften van zijn bankrekening overgelegd en onvoldoende inzicht gegeven in de totale kosten van de huishouding, de kosten van levensonderhoud en de bijdrage van zijn moeder, ondanks het verweer op dit punt van [gedaagde]. De verklaring van getuige [getuige] dat [eiser] in alles geldelijk heeft gedeeld, is te vaag. [eiser] heeft de gestelde pintransacties vanaf zijn bankrekening door zijn moeder (tot 2022) en hemzelf (na 2022) ten behoeve van boodschappen ook niet gespecificeerd en onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de stelling van [eiser] op de zitting dat de kosten van uitjes en boodschappen samen betaald werden, zijn moeder de huur en verzekeringen betaalde en ze samen spaarden op een bankrekening van zijn moeder. [eiser] heeft verder niet uitgelegd hoe de kosten van de gemeenschappelijke huishouding onderling werden verdeeld of verrekend. De kantonrechter kan daarom niet vaststellen dat [eiser] en zijn moeder samen hebben voorzien in de kosten van de huisvesting en/of de kosten van levensonderhoud.
5.8.
[eiser] heeft ook onvoldoende concreet gemaakt hoe het samenleven met zijn moeder eraan toeging, wat de taakverdeling was ten aanzien van het huishouden, hoe de gezamenlijke vrije tijd werd doorgebracht, welke sociale activiteiten zij ondernamen, hoe vaak dat was en wanneer, en welke concrete afspraken zij met elkaar hadden. De stellingen van [eiser] hierover en de overgelegde getuigenverklaringen hebben een globaal karakter en zeggen daarover onvoldoende. Uit de getuigenverklaringen kan alleen maar worden afgeleid dat [eiser] en zijn moeder samen rond en in het huis (bezig) waren, regelmatig samen boodschappen deden, vaak of met regelmaat ergens naar toe gingen, in de weekenden samen familiebezoek ontvingen en [eiser] onderhoud aan het huis pleegde. Maar dat is - tegenover het verweer van [gedaagde] - onvoldoende voor de conclusie dat de huishouding gemeenschappelijk was. De genoemde omstandigheden zijn op zichzelf namelijk niet bijzonder, omdat het bij zijn rol van kind past dat hij voor en met zijn moeder het een en ander doet.
5.9.
[eiser] heeft gesteld dat de relatie met zijn moeder wederkerig was, omdat ze elkaar verzorgden zoals samenwoners doen. Volgens [eiser] was geen sprake van een eenzijdige zorgrelatie tijdens de ziekte van zijn moeder. [gedaagde] heeft dat betwist. Volgens [gedaagde] blijkt uit de getuigenverklaringen juist dat sprake was van een eenzijdige zorgrelatie tussen [eiser] en zijn moeder, waarbij de moeder van [eiser] van hem afhankelijk was. De kantonrechter vindt het aannemelijk dat de zorg voor zijn moeder sinds haar ziekte ook gedeeltelijk bij [eiser] terecht kwam. Dat laatste blijkt ook uit de verklaring van getuige [getuige]. Maar de omstandigheid dat een kind voor zijn steeds ouder of gebrekkig wordende ouder zorgt, zegt op zichzelf onvoldoende over het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. De kantonrechter vindt deze omstandigheid daarom niet zwaar meewegen. Dat [eiser] door zijn moeder verzorgd werd, blijkt ondanks de betwisting door [gedaagde], nergens uit en kan daarom niet meewegen.
Geen duurzaamheid
5.10.
Een samenwoning tussen ouders en kinderen is gewoonlijk niet ‘duurzaam’. Dat wil zeggen niet gericht op een langdurig bedoeld, voor een onbepaalde tijd samenwonen. Dat een kind na het meerderjarig worden bij zijn ouder(s) blijft wonen, betekent dus niet dat zij een duurzame huishouding voeren. Of sprake is van een duurzame huishouding wordt bepaald door objectieve factoren zoals de duur van de samenwoning, subjectieve factoren zoals de bedoeling van betrokkenen en alle omstandigheden van het geval. Belangrijk is welke bedoeling [eiser] en zijn moeder hadden voor de toekomst, namelijk of zij in de toekomst wilden blijven samenwonen.
5.11.
[eiser] heeft gesteld dat zijn moeder en hij de verwachting en bedoeling hadden dat zij duurzaam zouden blijven samenwonen en dit in hun omgeving bekend was. Maar dat is niet komen vast te staan. [eiser] heeft verwezen naar de duur van de samenleving en zijn leeftijd, maar zijn stelling dat het samenwonen met moeder blijvend en op de toekomst gericht was niet concreet onderbouwd, ondanks het verweer van [gedaagde]. De getuigen verklaren hier niets over. Daarbij komt dat er twee contra-indicaties zijn. [eiser] heeft niet eerder een verzoek om medehuurder te worden gedaan. Ook niet nadat zijn vader was overleden en volgens [eiser] de normale gezinssituatie veranderde omdat zijn moeder en hij toen de kosten gingen delen en het een gelijke verdeling werd. Daarnaast heeft [eiser] zich ongeveer zes jaar geleden als woningzoekende ingeschreven. Volgens [eiser] was dat omdat hij zijn rechten niet kende, zijn moeder ouder werd en hij dacht dat hij op straat zou komen te staan als haar iets zou overkomen, en was hij niet actief op zoek naar andere woonruimte. De kantonrechter vindt deze inschrijving een contra-indicatie voor duurzaamheid omdat zijn moeder toen nog niet ziek was; zij werd volgens [eiser] namelijk pas omstreeks 2021/2022 ziek. [eiser] heeft geen andere omstandigheden gesteld waaruit de duurzaamheid kan worden afgeleid.
Conclusie
5.12.
Op basis van al het voorgaande in onderling verband bekeken oordeelt de kantonrechter dat er geen sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen [eiser] en zijn moeder. De kantonrechter moet de vordering om voortzetting van de huur daarom afwijzen. Voor een afweging van de belangen van partijen is geen plaats. Bewijslevering is ook niet aan de orde.
De proceskosten
5.13.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 punt x tarief € 271,00)
- nakosten €
135,00(plus de kosten van betekening zoals
vermeld in de beslissing)
Totaal € 677,00.
5.14.
De kantonrechter zal het vonnis over de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing van de kantonrechter moet worden gevolgd, ook als een van de partijen daartegen in hoger beroep gaat. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
in reconventie
5.15.
Omdat de vordering van [eiser] wordt afgewezen, komt de kantonrechter toe aan de beoordeling van de tegenvordering van [gedaagde].
[eiser] moet de woning ontruimen
5.16.
Het oordeel over de vordering heeft tot gevolg dat de huurovereenkomst aan het einde van de tweede maand na het overlijden van de moeder van [eiser] is geëindigd. [2] De kantonrechter zal de door [gedaagde] gevorderde ontruiming daarom toewijzen.
5.17.
De kantonrechter stelt de ontruimingstermijn vast op iets meer dan twee maanden na de datum van dit vonnis, namelijk voor 1 september 2025. Zodat [eiser] nog enige tijd heeft voor het vinden van andere woonruimte.
5.18.
[gedaagde] vordert een dwangsom maar licht die vordering niet toe. Zonder die toelichting vindt de kantonrechter dat [gedaagde] geen belang heeft bij een dwangsom, omdat zij met behulp van een deurwaarder de ontruiming van de woning kan bewerkstelligen. [3] De kantonrechter zal deze vordering daarom afwijzen.
[eiser] moet de huur betalen tot de dag van ontruiming
5.19.
[gedaagde] vordert een gebruiksvergoeding [4] tot de datum van ontruiming van [eiser] zonder een bedrag te noemen. [eiser] heeft op dit punt geen verweer gevoerd. De kantonrechter constateert dat [eiser] de huur moet betalen die hij had moeten betalen als hij huurder zou zijn geweest. [5] De kantonrechter zal daarom het kennelijk minder gevorderde toewijzen, namelijk de huurprijs van € 274,37 per maand tot de datum van ontruiming. Omdat niet is gesteld of gebleken dat er een betalingsachterstand is (op het moment van de zitting), zal de kantonrechter deze vordering toewijzen voor de toekomst, dus vanaf 1 juli 2025.
De proceskosten
5.20.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden in verband met de samenhang met de vordering van [eiser] begroot op nul.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
5.21.
De kantonrechter zal het vonnis over de doorbetaling van de huur en de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing van de kantonrechter hierover moet worden gevolgd, ook als een van de partijen daartegen in hoger beroep gaat. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
5.22.
De kantonrechter zal het vonnis over de ontruiming niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat [eiser] de huur tijdens de procedure - tot het wijzen van een onherroepelijk oordeel - voortzet. [6] [gedaagde] heeft niet gesteld dat, en waarom, hiervan zou moeten worden afgeweken. Dit betekent dat de ontruiming van de woning pas kan plaatsvinden als onherroepelijk op de eis van [eiser] is beslist.

6.De beslissing

De kantonrechter
de vordering
6.1.
wijst de vordering af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde] van € 677,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] ook de kosten van betekening van [gedaagde] betalen,
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
de tegenvordering
6.4.
veroordeelt [eiser] om de woning aan de [adres] te ([postcode]) [plaats] voor 1 september 2025 met alle daarin aanwezige personen en zaken te verlaten en ontruimen, en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking aan [gedaagde] te stellen,
6.5.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] te betalen € 274,37 per maand vanaf 1 juli 2025 tot aan de dag waarop de ontruiming plaatsvindt,
6.6.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde] tot op vandaag begroot op nihil,
6.7.
verklaart de veroordeling tot doorbetaling van de huur (zie alinea 6.5) en de proceskosten (zie alinea 6.6) uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H. Lips en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2025.

Voetnoten

1.Artikel 7:268 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 7:268 lid 6 BW.
3.Artikel 557 en 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.Artikel 7:225 BW.
5.Artikel 7:268 lid 5 BW.
6.Artikel 7:268 lid 2 slot BW.