ECLI:NL:RBNHO:2025:6571

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
C/15/356001/ HA ZA 24-464
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van aannemingsovereenkomst wegens vermeende tekortkomingen in uitvoering en tijdigheid

In deze zaak heeft eiser [eiser] gedaagde [gedaagde] opdracht gegeven voor verbouwingswerkzaamheden aan zijn woning. Er is geen vaste opleverdatum afgesproken, maar de werkzaamheden zijn meerdere keren uitgesteld op verzoek van gedaagde. Tijdens de verbouwing heeft gedaagde gezondheidsklachten gekregen en heeft hij zijn werkzaamheden gestaakt. Eiser heeft vervolgens geprobeerd de overeenkomst buitengerechtelijk te ontbinden, maar de rechtbank oordeelt dat er geen tekortkoming aan de zijde van gedaagde is aangetoond. De rechtbank concludeert dat de ontbinding van de overeenkomst door eiser geen effect heeft gesorteerd, omdat gedaagde niet in verzuim was. De vorderingen van eiser worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/356001 / HA ZA 24-464
Vonnis van 4 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. N. Mauer,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R.P. Zieltjens.
De zaak in het kort
[eiser] heeft [gedaagde] opdracht gegeven tot verbouwingswerkzaamheden van een woning. Partijen zijn geen vaste opleverdatum overeengekomen. Tijdens de verbouwing van de woning is [gedaagde] als gevolg gezondheidsklachten uitgevallen. [eiser] heeft de overeenkomst met [gedaagde] in de periode daarna ten onrechte buitengerechtelijk willen ontbinden. Er is niet gebleken dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen. Er is dan ook geen grond voor ontbinding, zodat alle daarop gebaseerde vorderingen afgewezen worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 augustus 2024 met 24 producties;
- het aan [gedaagde] verleende verstek;
- de zuivering van het verstek door [gedaagde] ;
- de akte vermeerdering eis en aanvullende producties 25-34 van [eiser] ;
- de conclusie van antwoord met 5 producties;
- het tussenvonnis van 13 november 2024 waarbij een mondelinge behandeling is gelast;
- de akte overlegging nadere producties 37-45 van [eiser] ;
- de akte overlegging nadere productie 6 van [gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling van 28 februari 2025. De griffier heeft van deze zitting aantekeningen gemaakt. De advocaat van [eiser] heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die zij heeft overgelegd. Aan het eind van de zitting heeft de rechter bepaald dat vonnis zal worden gewezen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Namens [eiser] is door projectontwikkelaar Bouwgoedconsult (hierna: Bouwgoedconsult) op 13 april 2023 aan [gedaagde] opdracht verstrekt voor het verrichten van renovatie- en verbouwingswerkzaamheden aan het pand van [eiser] aan de [adres] te Amsterdam (hierna: het pand), tegen een aanneemsom van € 252.000,00.
2.2.
[gedaagde] heeft de door [eiser] gegeven opdracht op 14 april 2023 bevestigd.
2.3.
Oplevering van het werk was aanvankelijk bepaald op 9 oktober 2023. Deze datum is meerdere keren op verzoek van [gedaagde] verder opgeschoven, naar 16 februari 2024, 5 april 2024, 17 mei 2024 en voor het laatst naar 5 juli 2024.
2.4.
[gedaagde] heeft [eiser] per e-mail van 19 juni 2024 verzocht om betaling van de (zesde) deelbetaling van in totaal € 25.200,00.
2.5.
[gedaagde] heeft om gezondheidsredenen sinds medio juni geen werkzaamheden meer verricht in het pand.
2.6.
Per e-mail van 9 juli 2024 heeft [gedaagde] aan [eiser] – voor zover van belang – het navolgende bericht:
“Allereerst hartelijk dank voor het contact dat er is geweest met betrekking tot de situatie.
Zoals besproken tref je hierbij een lijst van openstaande punten, welk wij graag op locatie komen bespreken.
Naar aanleiding van dit gesprek maken wij graag een gezamenlijk plan met jou om zo het project alsnog af te ronden.
Zou jij deze lijst kunnen doornemen en waar nodig een aanvulling vanuit jou kant kunnen toevoegen?
Tevens vernemen wij graag een aantal mogelijkheden vanuit jou kant met een aantal geschikte momenten om dit op locatie te bespreken.”
Per e-mailverkeer van 10 en 11 juli 2024 hebben partijen – samengevat – gecorrespondeerd over openstaande punten in het werk, terugbetaling van de zesde deelbetaling (2.4) en de mogelijkheid om de ontstane situatie op het werk ter plaatse te bespreken.
Daarbij is op initiatief van [gedaagde] ook gesproken over de mogelijkheid dat een ander dan [gedaagde] de (resterende) werkzaamheden zou verrichten.
2.7.
Bij brief van 12 juli 2024 is [gedaagde] door Bouwgoedconsult (namens [eiser] ) in gebreke gesteld en gesommeerd om
“binnen 2 werkdagen na dagtekening van deze brief:
  • Uw werkzaamheden weer te hervatten, en
  • Mij schriftelijk te laten weten hoe u bovengenoemde bouwfouten wilt gaan herstellen en dat de werkzaamheden uiterlijk op [redelijk termijn noemen] afgerond zullen zijn.
Indien niet of niet tijdig aan deze sommatie voldaan wordt, dient u er rekening mee te houden dat de overeenkomst zonder nadere aankondiging buitengerechtelijk ontbonden wordt.”
Deze brief wordt hierna ook aangeduid als “de sommatie”.
2.8.
Bij brief van 19 juli 2024 heeft (de raadsman van) [eiser] aan [gedaagde] onder meer het navolgende bericht:
“Gebleken is dat u uw verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst niet (tijdig) bent nagekomen. Daarbij is gebleken dat de uitgevoerde werkzaamheden gebrekkig en ondeugdelijk zijn uitgevoerd. U bent tekortgeschoten in de nakoming van uw verplichtingen.
Bij brief d.d. 12 juli 2024 bent u namens cliënt verzocht en gesommeerd om binnen twee werkdagen: a) uw werkzaamheden te hervatten en b) schriftelijk te laten weten hoe u de bouwfouten zou gaan herstellen en te bevestigen dat de werkzaamheden uiterlijk binnen een redelijke termijn afgerond zullen zijn, waarbij werd verwezen naar de volgende bijlagen (..).
De gestelde termijn is inmiddels verstreken. U verkeert dan ook op grond van artikel 6:82 lid 1 BW in verzuim.
Op grond van artikel 6:265 BW roept cliënt hierbij de partiële ontbinding in van de overeenkomst, voor zover deze betrekking heeft op a) de nog niet uitgevoerde, toekomstige werkzaamheden, b) de zesde deelbetaling én c) ter zake de werkzaamheden zoals opgenomen in de lijst met schadeposten en nog uit te voeren werkzaamheden bij voornoemde brief van 12 juli 2024.”
2.9.
Na daartoe verkregen verlof van de Voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft [eiser] op 22 juli 2024 ten laste van [gedaagde] conservatoir (derden)beslag gelegd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat en na vermeerdering van eis - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht verklaart dat de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] rechtsgeldig buitengerechtelijk partieel is ontbonden, althans de overeenkomst partieel ontbindt, voor zover deze betrekking heeft op:
  • a) de nog niet uitgevoerde, toekomstige werkzaamheden,
  • b) de zesde deelbetaling, en
  • c) ter zake de werkzaamheden zoals opgenomen in de lijst met schadeposten en nog uit te voeren werkzaamheden (opgenomen als bijlage in productie 19);
II. [gedaagde] veroordeelt ten titel van ongedaanmaking tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 25.200, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 25 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, althans vanaf een datum in goede justitie te bepalen;
III. voor recht verklaart dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade;
IV. [gedaagde] veroordeelt uit hoofde van schadevergoeding tot betaling aan [eiser] van
een bedrag ad € 208.013,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 25 juli 2024 tot aan de dag der algehele voldoening, althans vanaf een datum in goede justitie te bepalen, althans een bedrag in goede justitie te bepalen, althans nader op te maken bij staat in een schadestaatprocedure;
V. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de door [eiser] gemaakte buitengerechtelijke incassokosten, welke kosten conform het BIK-besluit neerkomen op een bedrag ad
€ 2.941,07, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
VI. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure en daarbij bepaalt dat de proces- en nakosten binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis dienen te zijn voldaan alsmede te bepalen dat deze proces- en nakosten met ingang van de vijftiende dag na dagtekening vonnis worden vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Niet langer in geschil is dat de overeenkomst van partijen kwalificeert als aanneming van werk in de zin van artikel 7:750 e.v. van het Burgerlijk Wetboek (BW). De vraag die in deze procedure moet worden beantwoord, is of [eiser] terecht deze overeenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden dan wel of de rechtbank deze kan ontbinden wegens een toerekenbare tekortkoming in de nakoming daarvan door [gedaagde] .
4.2.
Om deze vraag te kunnen beantwoorden is van belang van welke tekortkomingen volgens [eiser] sprake is. Samengevat heeft [eiser] gesteld dat [gedaagde] ook na sommatie (zie 2.7) niet meer op het werk is verschenen en weigerachtig is gebleven om het werk af te ronden. Nadat op verzoek van [gedaagde] de opleverdatum 4 keer is uitgesteld, is de overeengekomen uiterste oplevertermijn van 5 juli 2024 niet gehaald. Ook ten aanzien van de kwaliteit en de uitvoering van het werk heeft [gedaagde] steken laten vallen, zoals deze zijn genoemd in de bijlage bij voornoemde sommatie aan [gedaagde] . Om die reden is de overeenkomst bij brief van 19 juli 2024 partieel buitengerechtelijk ontbonden ten aanzien van de door [gedaagde] nog niet uitgevoerde werkzaamheden, de gebrekkige werkzaamheden en de door [eiser] op verzoek van [gedaagde] verrichte zesde deelbetaling. [gedaagde] is als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst gehouden de door [eiser] geleden schade te vergoeden. Deze schade bestaat niet alleen uit vertragingsschade zoals misgelopen huurinkomsten, maar ook uit de herstelkosten en de kosten voor het voltooien van het werk door een andere aannemer. Vooralsnog wordt de schade in totaal begroot op een bedrag van € 208.013,00 aldus nog steeds [eiser] .
Uitgangspunten, vereisten voor ontbinding
4.3.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 6:265 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van één van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
4.4.
Voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding in dat geval pas, wanneer de aannemer, in dit geval [gedaagde] , in verzuim is met het nakomen van zijn verbintenis (artikel 6:265 BW).
4.5.
Kortom, voor een geslaagd beroep op ontbinding is vereist dat sprake van (1) een tekortkoming en (2) verzuim aan de zijde van [gedaagde] in de nakoming van de op hem rustende verbintenissen uit de overeenkomst. Omdat [eiser] zich beroept op de rechtsgevolgen van de door hem ingeroepen ontbinding van de overeenkomst, rusten op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de stelplicht en bewijslast op [eiser] . Van hem mag daarom verlangd worden dat hij voldoende (met feiten en stukken onderbouwde) gemotiveerde stellingen betrekt ter onderbouwing van het gevorderde.
4.6.
[gedaagde] heeft in essentie betwist dat aan de hiervoor genoemde vereisten is voldaan, zodat geen grond bestaat voor ontbinding en daarom ook niet voor vergoeding van de door [eiser] gevorderde schade. De rechtbank zal de stellingen en weren van partijen voor zover van belang hierna op beide punten in de beoordeling betrekken.
Tekortkoming van [gedaagde] ?
4.7.
Naar de rechtbank begrijpt heeft [eiser] in essentie betoogd dat [gedaagde] op twee onderdelen tekort geschoten is in de nakoming van de overeenkomst, namelijk (1) met betrekking tot de kwaliteit van het werk en (2) de tijdigheid van de door [gedaagde] te leveren prestatie.
4.8.
Wat betreft de kwaliteit van de door [gedaagde] verrichte werkzaamheden verdient allereerst opmerking dat de vraag of van een tekortkoming sprake is in geval van aanneming van werk, doorgaans pas kan worden beoordeeld op het moment van oplevering (het moment van de opeisbaarheid van de door de aannemer te leveren prestatie). Tot aan de oplevering heeft een aannemer namelijk nog de gelegenheid eventueel geconstateerde gebreken te herstellen. Pas daarna kan verzuim intreden. Vast staat dat oplevering in dit geval niet heeft plaatsgevonden.
Bovendien ligt het op de weg van [eiser] nader te onderbouwen en te specificeren welke gebreken in het verrichte werk aanwezig zijn en die aan de ontbinding ten grondslag zijn/worden gelegd. [gedaagde] heeft het bestaan van die tekortkomingen namelijk betwist. In dat kader is de enkele verwijzing in de dagvaarding naar productie 19 (de brief van 12 juli 2024 vermeld onder 2.4) in ieder geval onvoldoende. In de akte vermeerdering van eis wordt weliswaar een opsomming gegeven van herstelwerkzaamheden die nodig zouden zijn, maar een nadere onderbouwing van de tekortkomingen ontbreekt ook daar. Ter zitting is zonder nadere toelichting verwezen naar de producties 12, 18 en 19. Dit alles leidt tot de slotsom dat [eiser] onvoldoende invulling heeft gegeven aan de op hem rustende stelplicht en bij deze stand van zaken aan bewijslevering niet wordt toegekomen.
4.9.
[eiser] heeft verder betoogd dat [gedaagde] niet tijdig heeft gepresteerd en dat (ook) om die reden sprake is van een tekortkoming van [gedaagde] . De stellingen van [eiser] strekken ertoe dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] het werk uiterlijk op 5 juli 2024 zou opleveren, en aldus - naar de rechtbank begrijpt - een zelfstandige verbintenis voor [gedaagde] is ontstaan om daaraan te voldoen. Daarin kan [eiser] naar het oordeel van de rechtbank niet worden gevolgd. Dat wordt hierna toegelicht.
4.10.
In de overeenkomst is opgenomen:
“Planning:
  • Start werkzaamheden 17 april 2023
  • Werkzaamheden gereed 9 oktober 2023
Indien de werkzaamheden niet gereed zijn op 9 oktober 2023 heeft [gedaagde] tot 8 november 2023 de tijd om alle benodigde punten af te ronden.
Planning/Boeteclausule:
(…)
Indien de werkzaamheden vanaf 8 november 2023 niet 100% gereed zijn, wordt er een boete in rekening gebracht en/of in mindering worden gebracht op de eindtermijn van € 180,- per werkdag.
Daarnaast zal [gedaagde] BOUWGOEDCONSULT BV schriftelijk informeren indien [gedaagde] een geldige reden heeft waardoor het werk eventueel kan uitlopen.
De OPDRACHTGEVER en BOUWGOEDCONSULT BV zal dit beoordelen conform de gemaakte afspraken en zal hierop schriftelijk reactie geven.”
4.11.
Of de oorspronkelijke datum van geplande afronding in combinatie met het boetebeding als fataal moet worden gezien, kan in het midden blijven. Daarna hebben partijen namelijk nadere eindtermijnen afgesproken, zonder dat er nadere afspraken over een eventueel verschuldigde boete zijn gemaakt. Die eindtermijnen zijn in beginsel niet fataal, tenzij partijen dat toen zouden hebben afgesproken. Vaststaat dat de geplande einddatum en met instemming van [eiser] diverse keren in de tijd is opgeschoven, voor het laatst naar 5 juli 2024. Anders dan [eiser] stelt is niet gebleken dat partijen laatstgenoemde datum alsnog een fataal karakter hebben gegeven. De verwijzing door [eiser] naar de e-mail van 6 juni 2024 van [gedaagde] kan [eiser] niet baten. In de betreffende mail is – voor zover van belang – het navolgende opgenomen:
“Bovenstaand is een zeer strakke planning ik doe mijn uiterste best om deze planning te halen om te zorgen dat het project goed afgerond kan worden.”
Uit het citaat volgt dat sprake is van niet meer dan een planning van de zijde van [gedaagde] . De omstandigheid dat [gedaagde] het werk niet voor 5 juli 2024 heeft opgeleverd, rechtvaardigt daarom niet de conclusie dat [gedaagde] tekortgeschoten is in de nakoming van een op hem rustende verbintenis.
4.12.
Voor ontbinding van de aannemingsovereenkomst op grond van artikel 7:756 BW, zoals ter zitting aan de orde is geweest, is geen aanleiding. Voor zover hier van belang biedt deze bepaling de mogelijkheid voor de opdrachtgever om de overeenkomst door de rechter gedeeltelijk of geheel te laten ontbinden, indien vóór de vastgestelde tijd van oplevering waarschijnlijk wordt dat het werk niet op tijd of niet behoorlijk zal worden opgeleverd. Zoals hiervoor is overwogen, is een vastgestelde tijd van oplevering niet vast komen te staan. Daarom kan deze grondslag het gevorderde niet dragen.
4.13.
Verder leidt de rechtbank uit het partijdebat af dat de overeenkomst volgens [eiser] ook zonder vastgestelde datum van oplevering is ontbonden, dan wel voor ontbinding gereed ligt. Van een tekortkoming in de nakoming van een in de overeenkomst opgenomen verplichting is in dat geval geen sprake. Naar de rechtbank begrijpt echter heeft [eiser] ter onderbouwing van die stelling aangeknoopt bij de omstandigheid dat [gedaagde] zich niet binnen de in de sommatie opgenomen termijn bereid heeft verklaard zijn werkzaamheden te hervatten en daarmee bedoeld aan te sluiten bij het bepaalde in het in artikel 6:80 lid 1 aanhef en sub c BW omschreven systeem. Deze grondslag kan [eiser] echter niet baten. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.14.
Op grond van deze bepaling kunnen de gevolgen van niet nakoming intreden voordat de vordering opeisbaar is – in dit geval voor oplevering van het werk - als de schuldeiser (opdrachtgever [eiser] ) goede gronden heeft te vrezen dat de schuldenaar (aannemer [gedaagde] ) zal tekortschieten en de schuldenaar niet bereid is te verklaren zijn verplichtingen te zullen nakomen
.De door [eiser] gegeven termijn van twee dagen na dagtekening van de sommatie is in het licht van de inhoud van de kort daarvoor gevoerde e-mailcorrespondentie echter onredelijk kort. Uit de onder 2.6 weergegeven correspondentie volgt dat partijen nog in overleg waren over een passende oplossing, en [gedaagde] bereid was om het werk af te (laten) maken. De omstandigheid dat [gedaagde] daags voor het uitbrengen van de sommatie niet in de gelegenheid was om het werk ter plaatse met [eiser] te bespreken, doet aan die bereidheid niet zodanig af dat [eiser] op het moment van uitbrengen van de sommatie goede gronden had om te vrezen dat [gedaagde] het werk niet (deugdelijk en/of tijdig) zou (laten) afmaken.
4.15.
Omdat van een tekortkoming aan de kant van [gedaagde] geen sprake was, wordt aan de vraag of hij in verzuim was niet toegekomen. De conclusie is dat de ontbinding van de overeenkomst door [eiser] bij brief van 19 juli 2024 geen effect heeft gesorteerd. Voor ontbinding van de overeenkomst door de rechtbank bestaat geen grond. De vorderingen tot verklaring voor recht en tot ontbinding zullen daarom worden afgewezen. Dat geldt ook voor de overige vorderingen, omdat deze op die ontbinding zijn gebaseerd.
proceskosten
4.16.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
1.325,00
- salaris advocaat
5.428,00
(2 punten × € 2.714,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
6.931,00
4.17.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 6.931,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Auwerda en in het openbaar uitgesproken op
4 juni 2025.