ECLI:NL:RBNHO:2025:6533

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
15/005831-25 & 15/035687-25
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht. Vrijspraak primair medeplegen diefstal met geweld, bewezenverklaring openlijk geweld en tweemaal verboden vuurwapenbezit.

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder openlijk geweld en verboden wapenbezit. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 15/005831-25 en 15/035687-25 zijn geregistreerd, gevoegd behandeld. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen van diefstal met geweld, maar de rechtbank heeft wel bewezen verklaard dat hij openlijk geweld heeft gepleegd en tweemaal een vuurwapen in zijn bezit had. De feiten vonden plaats op 3 februari 2025 in Purmerend, waar de verdachte samen met een medeverdachte een slachtoffer heeft aangevallen en daarbij een vuurwapen heeft getoond en gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdediging heeft betoogd dat er geen sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, maar de rechtbank oordeelde anders. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 60 uur. Bij de beslissing over de sancties heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de jeugdreclassering en een avondklok.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie & Jeugd
Locatie Haarlem
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 15/005831-25 & 15/035687-25 (ttz. gev.)
Uitspraakdatum: 28 mei 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van [datum] in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres ( [adres]
.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
[de OvJ] en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. J. Kleiman, advocaat te Noord-Scharwoude, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is onder
parketnummer 15/005831-25(hierna te noemen: zaak A) ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 januari 2025 te Alkmaar, in elk geval in Nederland een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gasrevolver, van het merk/type [merk/type] zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
en/of
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 1 scherpe kogelpatroon voorhanden heeft gehad.
Aan de verdachte is onder
parketnummer 15/035687-25,na wijziging van de tenlastelegging, (hierna te noemen: zaak B) ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 februari 2025 te Purmerend aan de openbare weg, te weten [adres] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een fiets (fatbike), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [benadeelde partij] (van achteren) vast te pakken en/of van zijn fiets af te trekken en/of
- die [benadeelde partij] op/tegen het hoofd te slaan en/of
- aan die [benadeelde partij] een mes te tonen en/of
- een vuurwapen (revolver) aan die [benadeelde partij] te tonen en/of op die [benadeelde partij] te richten en/of
- vervolgens met dat vuurwapen op/in de richting van die [benadeelde partij] (trachten) te schieten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 februari 2025 te Purmerend, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten aan [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij] , welk geweld bestond uit
- het (van achteren) vastpakken en/of van de fiets aftrekken van die [benadeelde partij] en/of
- het op/tegen het hoofd en/of het lichaam slaan van die [benadeelde partij] en/of
- het tonen van een mes aan die [benadeelde partij] en/of
- het tonen van een vuurwapen (revolver) aan die [benadeelde partij] en/of
- het richten van een vuurwapen op die [benadeelde partij] en/of
- het met een vuurwapen op/in de richting van die [benadeelde partij] (trachten te) schieten.
hij op of omstreeks 3 februari 2025 te Purmerend een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk [merk/type] , type [merk/type] , zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, en/of bijbehorende munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie te weten 2 kogelpatronen [merk/type] voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken voor de in zaak B onder 1 tenlastegelegde feiten. Zo is er ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde feit geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte en daarmee geen sprake van medeplegen. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit kan niet worden gesproken over het in vereniging plegen van geweld, omdat het ontbreekt aan een zekere mate van gelijktijdigheid van de geweldsgedragingen van de verdachte en die van de medeverdachte.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de overige tenlastegelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden zaak B
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte is samen met de medeverdachte [medeverdachte] op 3 februari 2025 het slachtoffer [benadeelde partij] bij zijn woning aan [adres] in Purmerend tegengekomen. Vervolgens is het slachtoffer door de medeverdachte vastgepakt, van zijn fatbike afgetrokken en door de beide verdachten tegen zijn hoofd en lichaam geslagen. Vervolgens is het slachtoffer zijn woning binnen gerend en met een mes in zijn handen weer naar buiten gekomen. De medeverdachte heeft de fatbike van het slachtoffer gepakt en is daarmee weggereden. Het slachtoffer is vervolgens met het mes achter de verdachte aangerend. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte als reactie daarop een vuurwapen op het slachtoffer heeft gericht. De verdachte heeft hiermee twee keer in de richting van het slachtoffer geschoten. De eerste keer vuurde het wapen geen kogel af, maar de tweede keer wel. Vervolgens is de verdachte bij de medeverdachte achterop de fatbike gesprongen en zijn zij samen weggereden.
3.3.2
Zaak B - vrijspraak feit 1 primairUit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden volgt dat de fatbike van het slachtoffer door de medeverdachte is weggenomen, zonder toestemming van het slachtoffer. De medeverdachte heeft de fatbike daarmee zodanig aan de feitelijke heerschappij van het slachtoffer onttrokken, dat sprake is van een voltooide diefstal, uitgevoerd door de medeverdachte.
Uit de bewijsmiddelen volgt echter niet dat de verdachte met zijn hierboven genoemde gedragingen opzettelijk heeft bijgedragen aan die diefstal. In zoverre kan het noodzakelijke (dubbel) opzet bij de verdachte dus niet wettig en overtuigend worden bewezen, nog los van de vraag of sprake zou zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte.
Gelet hierop zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het in zaak B onder 1 primair tenlastegelegde feit.
3.3.3
Bewijsmotivering zaak B - feit 1 subsidiair
Gezien de gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachte zoals beschreven onder 3.3.1 is de rechtbank van oordeel dat de verdachte op 3 februari 2025 openlijk en in vereniging, te weten met de medeverdachte, geweld heeft gepleegd tegen slachtoffer [benadeelde partij] .
3.3.4
Conclusie
De rechtbank komt tot bewezenverklaringen van de in zaak A en in zaak B onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de in zaak A en in zaak B onder 1. subsidiair en 2. tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
zaak A (15/005831-25)
hij omstreeks 7 januari 2025 te Alkmaar een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gasrevolver, van het merk/type [merk/type] , zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver
en
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 1 scherpe kogelpatroon, voorhanden heeft gehad.
zaak B (15/035687-25)
1. subsidiair
hij op 3 februari 2025 te Purmerend openlijk, te weten aan [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde partij] , welk geweld bestond uit
- het van achteren vastpakken en van de fiets aftrekken van die [benadeelde partij] en
- het tegen het hoofd en het lichaam slaan van die [benadeelde partij] en
- het tonen van een vuurwapen (revolver) aan die [benadeelde partij] en
- het richten van een vuurwapen op die [benadeelde partij] en
- het met een vuurwapen in de richting van die [benadeelde partij] (trachten te) schieten;
2.
hij op 3 februari 2025 te Purmerend een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver, van het merk [merk/type] , type [merk/type] , zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver en bijbehorende munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 2 kogelpatronen [merk/type] , voorhanden heeft gehad.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
zaak A (15/005831-25)
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
zaak B (15/035687-25)
feit 1 subsidiair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen, met aftrek van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 130 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad van de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd de avondklok voor maximaal drie maanden en het locatieverbod voor de duur van de proeftijd op te leggen. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat de bijzondere voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 60 uur.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit de verdachte een straf op te leggen overeenkomstig de eis van de officier van justitie, met dien verstande dat aan het contactverbod tussen de verdachte en de medeverdachte een maximale duur wordt verbonden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De vader van de verdachte heeft op 6 januari 2025 rond middernacht een vuurwapen met bijbehorende munitie in de rugtas van de verdachte aangetroffen. Hij heeft de verdachte en het vuurwapen de dag erop naar het politiebureau gebracht alwaar de verdachte is aangehouden. Op 8 januari 2025 is de voorlopige hechtenis van de verdachte door de rechter-commissaris geschorst.
Nog geen maand later heeft de verdachte wederom een vuurwapen voorhanden gehad. Hij heeft op 3 februari 2025 samen met een ander openlijk geweld gepleegd tegen slachtoffer [benadeelde partij] , door hem vast te pakken, van zijn fatbike te trekken en hem tegen het hoofd en lichaam te slaan. Toen het slachtoffer met een mes achter de verdachten aanrende, heeft de verdachte het vuurwapen getoond, deze op het slachtoffer gericht en twee keer de trekker overgehaald. De eerste keer vuurde het wapen geen kogel af, maar de tweede keer wel.
De verdachte heeft zich in zeer korte tijd twee keer schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit en heeft op 3 februari 2025 ook daadwerkelijk een vuurwapen gebruikt. Dit zijn zeer ernstige feiten die grote gevolgen hadden kunnen hebben. Dat het slachtoffer niet is geraakt door een kogel is niet vanwege het handelen van de verdachte en de rechtbank rekent hem de voornoemde laakbare gedragingen dan ook zeer aan. Dat het feit veel impact heeft gemaakt op het slachtoffer blijkt uit de schriftelijke verklaring van zijn moeder en het gegeven dat het slachtoffer heeft aangegeven te twijfelen om een vordering tot schadevergoeding in te dienen vanwege angst voor mogelijke represailles.
De rechtbank neemt het de verdachte daarnaast kwalijk dat hij geen enkel oog heeft gehad voor (de veiligheid van) eventuele omstanders. Dit geldt te meer nu hij rond 18.00 uur in een woonwijk heeft geschoten en dat een tijdstip is waarop gewoonlijk veel mensen op straat zijn omdat zij thuiskomen uit werk.
Dit soort ernstige feiten veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij, zeker gelet op de gebeurtenissen en onrust die op dit moment in [plaats] spelen.
De rechtbank acht het tot slot zeer zorgelijk dat de verdachte zich kennelijk in een sociaal milieu bevindt waarbij de dynamiek dusdanig is dat hij het gevoel heeft dat hij met (geladen) vuurwapens rond moet lopen om zichzelf naar eigen zeggen te beschermen en dat hij in zo’n korte tijd tot tweemaal toe aan een vuurwapen heeft kunnen komen.
De rechtbank neemt ten nadele van de verdachte in aanmerking dat de schorsing van de voorlopige hechtenis met daaraan verbonden strenge voorwaarden de verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden zich een tweede maal in korte tijd schuldig te maken aan verboden wapenbezit en daarnaast aan het plegen van een ernstig geweldsdelict. De rechtbank vindt dit zorgelijk.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van [datum] , waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van [datum] van [raadsonderzoeker] , als raadsonderzoeker verbonden aan de Raad.
De Raad heeft geadviseerd tot oplegging van een deels voorwaardelijke jeugddetentie, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht met een proeftijd van twee jaren en onder bijzondere voorwaarden. Die bijzondere voorwaarden houden kort gezegd in dat de verdachte meewerkt aan begeleiding vanuit de [hulpverlenende instantie] , dat hij dagelijks naar school gaat dan wel een alternatief dagprogramma volgt, zich houdt aan een avondklok, aan een contactverbod met de medeverdachte en het slachtoffer en aan een locatieverbod in [plaats] (met elektronische monitoring voor drie maanden). De Raad vindt het noodzakelijk dat de verdachte een langere tijd toezicht en begeleiding blijft ontvangen vanuit de jeugdreclassering. Er zijn ernstige zorgen over de verdenking en de toedracht hiervan. Er zijn signalen dat de verdachte lid is van een drillrapgroep, waarbij sprake lijkt te zijn van vergeldingsacties. De verdachte maakt denkfouten en heeft onvoldoende vaardigheden om met probleemsituaties om te gaan. Daarbij komt dat hij zich enkele dagen na zijn eerste schorsing al niet meer heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden. Zo verzuimde de verdachte al snel weer de laatste uren van school en is hij op een gegeven moment volledig van de radar verdwenen, waarbij hij zich ruim twee weken heeft onttrokken aan het gezag van zijn ouders. Het is nodig dat voornoemde bijzondere voorwaarden worden opgelegd, waarvan het vergroten van vaardigheden, dagbesteding en vrijetijdsbesteding een belangrijk onderdeel dienen te zijn. Gelet op de ernst van de verdenkingen acht de Raad een stevige stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke jeugddetentie noodzakelijk.
De Raad heeft haar advies ter terechtzitting gehandhaafd en nader toegelicht. De verdachte leek vanuit het niets af te glijden. Het is zorgelijk dat hij geen openheid geeft over zijn sociale netwerk. Sinds de schorsing heeft de verdachte op regelmatige basis gesprekken met zijn coach vanuit de [hulpverlenende instantie] . Hoewel dit pas kort loopt, wordt gezien dat deze gesprekken hem goed doen. Er is sprake van een positieve ontwikkeling en de verdachte werkt goed mee, maar er is meer tijd nodig. Er zijn verder zorgen over het feit dat de verdachte nog altijd geen openheid wil geven over hoe hij aan de wapens is gekomen en over zijn mogelijke betrokkenheid bij de onrust/ruzies in [plaats] . Geadviseerd wordt om de elektronische monitoring van het locatieverbod en de avondklok voor de duur van drie maanden op te leggen en het locatieverbod voor de duur van een jaar. Ten aanzien van het geadviseerde contactverbod merkt de Raad op dat zij positief contact tussen de verdachte en de medeverdachte op zich stimuleert, maar dat het van belang is dat de verdachte eerst leert om zijn eigen koers te varen en eigen keuzes te maken. De Raad ziet geen contra-indicaties voor het uitvoeren van een werkstraf.
Namens de jeugdreclassering is ter terechtzitting naar voren gebracht dat de jeugdreclassering achter het advies van de Raad staat. De jeugdreclassering heeft hier aan toegevoegd dat het van belang is dat er, ondanks het geadviseerde contactverbod, ruimte moet kunnen zijn voor een perspectiefherstelgesprek met het slachtoffer. Ook zou het prettig zijn dat de mogelijkheid er is om het contact tussen de verdachte en de medeverdachte te begeleiden, indien daar van beide kanten behoefte aan is, al dan niet in overleg met het openbaar ministerie.
In zijn algemeenheid geldt dat bij ernstige strafbare feiten zoals deze, met name waar het gaat om vuurwapenbezit, een (onvoorwaardelijke) jeugddetentie zowel passend als geboden is. Alles afwegende ziet de rechtbank geen reden om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken en is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van 120 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, te weten 100 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden voor de duur van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van de proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Ook zal de rechtbank de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden aan dit voorwaardelijke gedeelte, met afwijking van de duur van het locatieverbod in [plaats] . Gelet op de onrust in [plaats] en de anti-sociale contacten van de verdachte, ziet de rechtbank aanleiding deze voor de duur van de proeftijd op te leggen. Tot slot zal de rechtbank bepalen dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de ten uitvoer te leggen jeugddetentie in mindering wordt gebracht. Daarbij gaat de rechtbank uit van 20 dagen. De intentie van de rechtbank daarbij is dat de verdachte niet zal hoeven terugkeren naar een justitiële jeugdinrichting, nu dat niet in het belang is van de pedagogische ontwikkeling van de verdachte.
Naast de jeugddetentie, is de rechtbank van oordeel dat ook een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 60 uren moet worden opgelegd, gezien de ernst van de feiten.
Dadelijke uitvoerbaarheid bijzondere voorwaarden
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten openlijk geweld. Gelet op het middelhoge recidiverisico en de risicovolle sociale contacten waar de verdachte zich mee lijkt te omgeven, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 141 van het Wetboek van Strafrecht;
artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder parketnummer 15/035687-25 onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder parketnummer 15/005831-25 en onder parketnummer 15/035687-25 onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
honderdtwintig (120)dagen. Beveelt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot honderd (100) dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • mee zal werken aan begeleiding/coaching vanuit de [hulpverlenende instantie] of een soortgelijke instantie, waarbij aandacht dient te zijn voor het krijgen van zicht op het mogelijk antisociale netwerk van de veroordeelde, zijn vaardigheden en zijn softdrugsgebruik;
  • dagelijks naar school zal gaan dan wel een alternatief dagprogramma zal volgen, zoals een traject bij [hulpverlenende instantie] , en hierin niet zal verzuimen;
  • zich gedurende drie maanden zal houden aan een avondklok, inhoudende dat hij dagelijks van 20.00 uur tot 07.00 uur thuis zal zijn op het adres [adres] , waarbij de avondklok binnen drie maanden zal worden afgebouwd naar inzicht en onder begeleiding van de jeugdreclassering;
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met het slachtoffer [benadeelde partij] (geboren op [geboortedatum] ) en de medeverdachte [medeverdachte] (geboren op [geboortedatum] ), met uitzondering van een eventueel traject perspectief herstelbemiddeling en verder voor zover en zolang de jeugdreclassering dit contactverbod in overleg met het Openbaar Ministerie nodig acht;
  • zich niet zal bevinden te [plaats] ;
  • zal meewerken aan Elektronische Monitoring voor de duur van maximaal drie maanden gerekend vanaf de aansluiting, of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig acht, ter controle van voornoemd locatieverbod.
Geeft opdracht aan De Jeugd- en Gezinsbeschermers gevestigd te [plaats] , een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Stelt verder als voorwaarden dat de veroordeelde is gehouden om, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan te bieden en medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten twintig (20) dagen, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot het verrichten van
zestig (60) urentaakstraf in de vorm van een
werkstraf, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door dertig (30) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf binnen een termijn van negen maanden na onherroepelijk worden van dit vonnis dient te worden voltooid.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Lintjer, voorzitter,
mr. S. Ok en mr. J.J. Veldheer, allen (kinder)rechter,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.E. van Veen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 mei 2025.
Mr. J.J. Veldheer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.