ECLI:NL:RBNHO:2025:6530

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
C/15/366030 / KG ZA 25-353
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van de woning door de vader van de gedaagde na geweldsincident

In deze zaak vordert een vader dat zijn zoon de woning verlaat na een handgemeen tussen hen. De vader heeft de woning verlaten met zijn dochter na een geweldsincident met de moeder van de kinderen. De zoon woont momenteel in de woning, maar hulpinstanties hebben aangegeven dat de vader en zoon niet samen kunnen verblijven vanwege het risico op escalaties. De vader stelt dat hij formeel huurder is van de woning en dat de zoon zonder toestemming verblijft. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de vader toegewezen, waarbij de vader het voorlopig gebruiksrecht van de woning heeft gekregen. De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van de vader om met zijn dochter terug te keren naar de woning zwaarder weegt dan het belang van de zoon om daar te blijven. De zoon krijgt een termijn van veertien dagen om de woning te verlaten, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/366030 / KG ZA 25-353
Vonnis in kort geding van 17 juni 2025
in de zaak van
[de vader],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. I.M. Thieme te Zaandam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. B.E.C. de Jong te Amsterdam.
Partijen zullen hierna ook worden genoemd ‘de vader’ en ‘[gedaagde]’.
De zaak in het kort
De zaak gaat over een geschil tussen een vader en een zoon. Na een handgemeen heeft de vader met zijn dochter de woning verlaten. De zoon bewoont de woning op dit moment. Volgens betrokken hulpinstanties bij het gezin kunnen de vader en de zoon niet samen in de woning verblijven vanwege het risico op escalaties. De vader vordert dat de zoon de woning moet verlaten en aan hem ter beschikking moet stellen. Die vordering wordt toegewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met de producties 1 tot en met 6
  • de producties 1 tot en met 8 van de kant van [gedaagde]
  • de aanvullende productie 9 van de kant van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
Voor de mondelinge behandeling op 11 juni 2025 zijn verschenen de vader, bijgestaan door mr. Thieme voornoemd en [gedaagde], vergezeld van zijn vriendin en een vriend en bijgestaan door mr. De Jong voornoemd.
1.3.
Na bezwaar door mr. Thieme tegen de aanwezigheid van de vriendin en vriend van [gedaagde], heeft de voorzieningenrechter, gehoord mr. De Jong, beslist dat de deuren worden gesloten omdat het een beladen zaak betreft tussen vader en zoon. De vriendin en vriend van [gedaagde] hebben daarna de zaal verlaten, waarna de behandeling verder met gesloten deuren heeft plaatsgehad.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eiser is de vader van [gedaagde]. De relatie tussen de vader en de moeder van [gedaagde] is ongeveer twee jaar geleden geëindigd. Door de situatie op de woningmarkt bleven zij samen met hun kinderen [gedaagde] (thans 21 jaar oud) en zijn zusje [minderjarige] (thans 8 jaar oud) wonen in de huurwoning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning).
2.2.
Het voortduren van de samenwoning heeft geleid tot oplopende spanningen tussen de vader en de moeder en op 23 januari 2025 heeft zich een geweldsincident tussen hen voorgedaan, waarbij de moeder de vader heeft mishandeld. [minderjarige] was daarbij aanwezig en probeerde tussenbeide te komen. Vervolgens is aan de moeder een tijdelijk huisverbod opgelegd voor 10 dagen, alsmede een contactverbod met de vader en de kinderen. Na afloop van die termijn is het tijdelijk huisverbod met 18 dagen verlengd. Sinds dit incident zijn hulpinstanties betrokken bij het gezin.
2.3.
De vader heeft een kort geding procedure aanhangig gemaakt tegen de moeder.
De voorzieningenrechter heeft in die procedure bij vonnis van 25 februari 2025 het voorlopig gebruiksrecht van de woning aan de vader toegewezen en [minderjarige] aan hem toevertrouwd. Tegen dit vonnis is door de moeder hoger beroep ingesteld.
2.4.
Op 23 mei 2025 heeft zich opnieuw een incident voorgedaan in de woning, waarbij zich tussen de vader en [gedaagde] een handgemeen heeft voorgedaan. [gedaagde] heeft zijn vader bij die gelegenheid een blauw oog geslagen. De vader heeft 112 gebeld. Na het incident heeft uiteindelijk iedereen die aanwezig was de woning verlaten. Na afstemming met Veilig Thuis heeft de vader op 26 en 27 mei met [minderjarige] in een hotel geslapen. [gedaagde] is teruggekeerd in de woning en bewoont de woning sindsdien. De jeugdbescherming heeft geprobeerd bij de politie voor [gedaagde] een tijdelijk huisverbod te verkrijgen, maar dit is geweigerd uit vrees voor verdere escalaties.
2.5.
De vader verblijft met [minderjarige] momenteel bij zijn moeder.

3.Het geschil

3.1.
De vader vordert samengevat - dat de voorzieningenrechter, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] zal veroordelen om de woning binnen drie dagen na betekening van dit vonnis volledig en met al het zijne en de zijnen te ontruimen en ontruimd te houden, en deze woning ter vrije en exclusieve beschikking van de vader te stellen, dan wel [gedaagde] zal verbieden zich te bevinden in of nabij de woning, alsmede binnen een straal van 100 meter van de woning. Een en ander op straffe van een dwangsom en kosten rechtens.
3.2.
De vader benadrukt dat hij en de moeder formeel huurder zijn van de woning en dat het voorlopig gebruiksrecht van de woning door de voorzieningenrechter aan hem is toegewezen om continuïteit in woonplek voor [minderjarige] te verwezenlijken. Hij stelt dat het gebruik van de woning door [gedaagde] uitsluitend is gebaseerd op gedoogd gebruik op uitnodiging van of met stilzwijgende toestemming van zijn ouders, maar dat die toestemming, gelet op het geweldsdelict op 23 mei 2025 per direct en met reden is ingetrokken. De vader verklaart dat [gedaagde] op de hand van de moeder is in het geschil tussen de ouders en ook op [minderjarige] inpraat, waardoor een gezamenlijk verblijf in de woning niet langer wenselijk is en in ieder geval niet in het belang van [minderjarige]. In dat verband benadrukt hij dat de Jeugdbescherming heeft aangegeven dat zij [minderjarige] het liefst in haar eigen huis zien opgroeien en ontwikkelen, maar dat het niet lukt door de spanningen tussen hem en [gedaagde].
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij benadrukt dat [minderjarige] tegen hem en anderen zegt dat zij zich niet veilig voelt bij de vader en dat hij niets liever wil dan dat zij veilig is.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang van de vader bij zijn vordering vloeit voort uit de aard van de vordering en uit de bestaande situatie.
4.2.
In deze procedure ligt uitsluitend de vraag voor of de vader voldoende belang heeft bij een veroordeling van [gedaagde] om de woning te verlaten. De vader baseert zich bij zijn vordering op het feit dat hij formeel huurder is van de woning, dat [gedaagde] meerderjarig is en alleen met toestemming van zijn ouders in de woning mag verblijven, dat hij die toestemming na het handgemeen intrekt en dat [gedaagde] geen eigen recht heeft op gebruik van de woning. Verder wijst de vader op het vonnis van de voorzieningenrechter van 25 februari 2025 waarin het voorlopig gebruiksrecht van de woning aan hem is toegewezen en [minderjarige] aan hem is toevertrouwd.
4.3.
Uit de inhoud van het vonnis van 25 februari 2025 blijkt dat de voorzieningenrechter tot haar oordeel is gekomen dat [minderjarige] aan de vader moest worden toevertrouwd na onder meer inbreng van de visie van de Raad voor de Kinderbescherming en na afweging van de belangen van [minderjarige] op basis van de op dat moment bekende feiten en omstandigheden. Die uitspraak is nog van kracht. De omstandigheid dat tegen dit vonnis hoger beroep is ingesteld maakt dit niet anders. Totdat in het hoger beroep eventueel anders wordt beslist moet de beslissing van de voorzieningenrechter in beginsel worden nageleefd. Dat kan alleen anders zijn als blijkt dat de situatie die door het vonnis in het leven is geroepen niet langer in het belang van [minderjarige] geacht kan worden, maar daarvan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gebleken.
4.4.
De verklaring van [gedaagde] komt er weliswaar in feite op neer dat een verblijf van [minderjarige] alleen met haar vader in de woning niet in haar belang geacht kan worden, omdat [minderjarige] hem en anderen heeft verteld dat zij zich niet veilig voelt bij haar vader, maar die verklaring en de door hem overgelegde schriftelijke verklaringen vinden geen steun in de door de vader overgelegde berichten van de Jeugdbescherming. Voor zover [minderjarige] deze uitlatingen tegen [gedaagde] heeft gedaan is het bovendien de vraag wat die uitlatingen waard zijn. Uit de stukken blijkt immers dat [minderjarige] tegen verschillende volwassenen wisselende verklaringen aflegt, wat in de gegeven omstandigheden en gelet op haar leeftijd begrijpelijk is.
4.5.
Verder heeft [gedaagde] benadrukt dat hij bij toewijzing van de vordering nergens anders heen kan en dat hij dan op straat zal komen te staan. Hij heeft verklaard dat hij hooguit één tot twee nachten per week bij zijn vriendin thuis mag blijven.
[gedaagde] is nog jong en de voorzieningenrechter acht het voldoende aannemelijk dat hij een voldoende sociaal netwerk heeft om elders tijdelijk onderdak te vinden.
Uit de berichten van de Jeugdbescherming volgt dat het in het belang van [minderjarige] geacht wordt dat zij in de woning kan verblijven, maar dat de spanningen tussen de vader en [gedaagde] maken dat zij niet ook tegelijkertijd in de woning aanwezig kunnen zijn. Dat is op 23 mei 2025 ook wel gebleken toen het tot een handgemeen is gekomen tussen [gedaagde] en zijn vader, waarbij [gedaagde] zijn vader een blauw oog geslagen heeft.
4.6.
Uit de stukken komt ook naar voren dat [gedaagde] een goed contact met zijn moeder heeft en dat beide ouders hun kinderen teveel (lijken te) betrekken in hun onderlinge strijd en dat ook [gedaagde] op [minderjarige] inpraat. De vader en [gedaagde] betwisten dat zij zich hieraan schuldig maken en [gedaagde] zegt ook dat zijn moeder zich hier niet schuldig aan maakt, maar uit de uitspraken van [minderjarige] zoals die zijn weergegeven in de stukken komt een ander beeld naar voren. De vader en [gedaagde] (en ook de moeder) dienen zich te realiseren dat het heel schadelijk voor de ontwikkeling van [minderjarige] kan zijn als zij teveel in de geschillen tussen de volwassenen betrokken wordt.
4.7.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het belang van de vader om met [minderjarige] terug te kunnen keren naar de woning, zonder dat [gedaagde] ook in die woning verblijft zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] bij zijn verblijf in de woning. Daarbij speelt mee dat het voorlopig gebruiksrecht van de woning aan de vader is toegewezen, [minderjarige] aan hem is toevertrouwd en dat dit zich niet langer verhoudt met het verblijf van [gedaagde] in de woning. Dat het voor [gedaagde] mogelijk lastig zal worden om ergens onderdak te vinden, is mede een gevolg van zijn eigen handelen op 23 mei jl. Dit betekent dat de vordering van de vader wordt toegewezen.
Wel ziet de voorzieningenrechter aanleiding om [gedaagde] een langere termijn te geven dan gevorderd om de woning te verlaten en elders onderdak te zoeken. Weliswaar heeft de vader aangevoerd dat zijn verblijf met [minderjarige] erg belastend is voor zijn moeder en niet te lang moet duren, maar naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onvoldoende gebleken van een dusdanig schrijnende situatie dat aan [gedaagde] niet een redelijke termijn gegund kan worden om de woning te verlaten.
4.8.
De gevorderde dwangsom als prikkel tot nakoming zal worden afgewezen omdat [gedaagde] bij monde van zijn advocaat ter zitting heeft verklaard dat hij zich aan het vonnis zal houden.
4.9.
Mr. Thieme heeft desgevraagd verklaard dat het sub III in het petitum in de dagvaarding gevorderde bedoeld is als alternatief voor het geval dat de vorderingen sub I en II worden afgewezen. Omdat deze vorderingen worden toegewezen, behoeft het sub III gevorderde gebiedsverbod geen bespreking meer.
4.10.
Gelet op de familieverhouding tussen partijen zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning met al het zijne en de zijnen te ontruimen en ontruimd te houden en de woning ter vrije en exclusieve beschikking van de vader te stellen,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Vis-van Zanden op 17 juni 2025. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 1155