ECLI:NL:RBNHO:2025:6478

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
15/074620-25
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van gevangenisstraf voor de invoer van cocaïne

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 10 maart 2025 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk een hoeveelheid cocaïne van 2.606,97 gram binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol, heeft de feiten bekend. De officier van justitie, mr. S. van Driel, heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en een gevangenisstraf van 28 maanden geëist. De verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. H.M.W. Daamen, heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een drugsverslaving.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en verschillende proces-verbaal als bewijs gebruikt om tot de bewezenverklaring te komen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.

Bij de motivering van de sanctie heeft de rechtbank de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne heeft ingevoerd, wat bijdraagt aan de illegale drugshandel die schadelijk is voor de maatschappij. De rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 28 maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/074620-25
Uitspraakdatum: 15 mei 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 mei 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie,
mr. S. van Driel en van wat door de verdachte en zijn raadsman, mr. H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 maart 2025 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Gelet daarop zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit is gekomen, namelijk:
  • de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 1 mei 2025;
  • een proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen van 10 maart 2025 (dossierpagina 58 e.v.);
  • een proces-verbaal van bevindingen (gewicht berekening verdovende middelen) van 16 april 2025 (los document), en
  • een schriftelijk bescheid in de vorm van een verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4, Sv, zijnde een rapport van het Douane Laboratorium van 15 april 2025 (los document).
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 maart 2025 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De raadsman heeft bepleit dat de verdachte kampte met een drugsverslaving en dat dit de reden is geweest de cocaïne Nederland binnen te brengen. De raadsman heeft verzocht deze omstandigheid in strafmatigende zin mee te wegen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 2.606,97 gram cocaïne. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Hierdoor heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een illegale markt voor drugs. Dit is een markt die zeer ontwrichtend is voor de maatschappij. Het is algemeen bekend dat harddrugs, mede vanwege de verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Tegen de invoer van harddrugs wordt daarom streng opgetreden.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het strafblad van de verdachte van 7 februari 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld voor een vergelijkbaar strafbaar feit.
Op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van het gepleegde feit acht de rechtbank enkel oplegging van een gevangenisstraf gerechtvaardigd. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Voor de invoer van 2.000 tot 3.000 gram harddrugs is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 tot 30 maanden als oriëntatiepunt geformuleerd.
Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen aanleiding om de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in strafmatigende zin mee te wegen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden passend en geboden is, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
28 [achtentwintig] maanden;
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.D. Kleijne, voorzitter,
mr. D.J. Straathof en mr. G. Elst, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. E. Saelens,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 mei 2025.