ECLI:NL:RBNHO:2025:6476

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
15/394594-24
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte veroordeeld voor het aanwezig hebben van cocaïne en heroïne en witwassen van contant geldbedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd verdacht van het aanwezig hebben van cocaïne en heroïne, alsook van witwassen van een aanzienlijk geldbedrag. De verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad, heeft tijdens de rechtszitting op 1 mei 2025 een bekentenis afgelegd. De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die pleitte voor vrijspraak op basis van de mogelijkheid dat de verdachte de schuld op zich nam voor anderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 december 2024 in Haarlem opzettelijk ongeveer 1362,5 gram cocaïne en 18,01 gram heroïne aanwezig heeft gehad, en dat hij een geldbedrag van € 39.075,- heeft verhuld, wetende dat dit geld afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast zijn er beslissingen genomen over het beslag op de in beslag genomen voorwerpen, waaronder geldbedragen en verdovende middelen. De rechtbank heeft de verbeurdverklaring van de in beslag genomen geldbedragen en de onttrekking aan het verkeer van de verdovende middelen bevolen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging hebben genomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/394594-24
Uitspraakdatum: 15 mei 2025
Tegenspraak
Verkort strafvonnis (art. 138b Wetboek van Strafvordering)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 1 mei 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] , thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het standpunt van de officier van justitie, mr. S. van Driel en van wat door de verdachte en zijn raadsman, mr. J.G.D. Rutten, advocaat te Hilversum, naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 11 december 2024 te Haarlem opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1362,5 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 18,01 gram heroïne, in elke geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 11 december 2024, te Haarlem (van) een voorwerp, te weten een geldbedrag van 39075 euro, althans een geldbedrag,
Sub a
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij/zij, verdachte, wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk – (mede) afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft ook gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit voor zover het gaat om het onder sub b vermelde
voorhanden hebbenvan het aangetroffen geldbedrag van € 39.075, -.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. De raadsman heeft hiertoe aangedragen dat met de bekennende verklaring van de verdachte en de overige bewijsmiddelen uit het dossier weliswaar sprake is van wettig bewijs, maar dat geen sprake is van overtuigend bewijs. Het dossier bevat namelijk meerdere aanwijzingen dat de verdachte de schuld op zich heeft genomen voor anderen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.2
Bewijsmotivering feiten 1 en 2
Anders dan de raadsman heeft bepleit, acht de rechtbank de bekennende verklaring van de verdachte betrouwbaar en geloofwaardig. De verdachte heeft op verschillende momenten uitdrukkelijk en consistent verklaard dat de in de woning aangetroffen drugs en geld van hem waren en dat hij ervan op de hoogte was dat die drugs en het geld in de woning lagen. De raadsman van de verdachte heeft ter zitting aangevoerd dat de verdachte tijdens de doorzoeking van de woning toevallig aanwezig was en dat hij enkel als gevolg van die omstandigheid is aangehouden. Naar de mening van de verdediging zijn er aanwijzingen dat de twee broers van de verdachte, [naam 1] en [naam 2] , bij de ten laste gelegde feiten betrokken zijn. Zo wonen alle drie de broers, tezamen met hun ouders, in de ouderlijke woning. De verdovende middelen zijn in slaapkamer 2 (ruimte 7) aangetroffen en het geld in slaapkamer 2 en 4 (ruimte 10) terwijl niet is komen vast te staan door wie deze slaapkamers in gebruik waren. Bovendien zijn in ruimte 7, naast de verdovende middelen en geld, poststukken aangetroffen die aan [naam 2] gericht waren. Daarnaast is door de raadsman gesteld – wat door de officier van justitie niet is weersproken – dat enkele dagen voor de terechtzitting de betreffende woning opnieuw door de politie is doorzocht. Bij die doorzoeking zijn opnieuw verdovende middelen aangetroffen. De verdachte was op dat moment al geruime tijd voorlopig gehecht.
Deze door de raadsman aangevoerde omstandigheden leiden de rechtbank niet tot de conclusie dat de bekennende verklaring van de verdachte niet op waarheid berust. Op grond van deze omstandigheden zou mogelijk de conclusie kunnen worden getrokken dat één of meer derden bij de ten laste gelegde feiten betrokken zijn. Die mogelijke conclusie doet echter niets af aan de vaststelling dat de verdachte (ook) bij die feiten betrokken is geweest. De eventuele betrokkenheid van derden staat immers niet in de weg aan de verklaring van de verdachte dat de verdovende middelen en het geld van hem waren en dat hij van de aanwezigheid in de woning van die goederen op de hoogte was.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte betrouwbaar, en zal deze gebruiken ten aanzien van zowel het onder 1 als het onder 2 ten laste gelegde feit.
3.3.3
Bewijsmotivering feit 2
Voor een bewezenverklaring van witwassen moet vast komen te staan dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist of redelijkerwijs kon vermoeden. Het onderzoek in de onderhavige zaak heeft geen direct bewijs opgeleverd voor een criminele herkomst van het in de tenlastelegging opgenomen geldbedrag. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het geldbedrag en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een geldbedrag “uit enig misdrijf” afkomstig is, indien de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn, dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als dit het geval is, dan mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. Een dergelijke verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te (laten) doen naar de, uit de verklaring van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geldbedrag. Uit de resultaten van dat onderzoek zal ten slotte moeten blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dus of een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen en verklaring van de verdachte
Tijdens de doorzoeking van de woning is een contant geldbedrag van in totaal € 39.075,- aangetroffen deels onder een matras in ruimte 7 en deels achter en in een kledingkast in ruimte 10. Daarnaast zijn in ruimte 7 een groot aantal plastic zakjes en ponypacks alsmede een groot blok verdovende middelen aangetroffen. Bovendien heeft de politie twee weegschalen met daarop wit poeder, jammers, meerdere telefoons en twee kevlar platen in de woning gevonden. Naar aanleiding van deze vondst heeft de politie een vermogens- en inkomstenonderzoek gedaan naar de verdachte. Hieruit blijkt dat de verdachte één bankrekening heeft waarop tussen 1 januari 2022 en 15 januari 2025 in totaal € 110,99 aan bank- en rentekosten is afgeschreven en één bedrag aan € 98,63 is bijgeschreven in verband met een restitutie voor een verzekeringspolis. Verder heeft de verdachte in de periode 2020 tot en met 2024 in totaal € 7.214,- aan zorgtoeslag ontvangen. Tot slot blijkt dat de verdachte in de periode van 27 juli 2020 tot en met 25 maart 2021 een eenmanszaak heeft gehad waarvoor alleen in het jaar 2020 inkomstenbelasting is opgegeven. Volgens de belastingaangifte was er in dat jaar € 792, - winst uit onderneming. Van andere (legale) inkomsten is uit het onderzoek niet gebleken.
Tegen deze achtergrond en mede gelet op de hoeveelheid contant geld, de plaats waar dit geld is aangetroffen, de verdovende middelen en de overige aangetroffen goederen, is de rechtbank van oordeel dat een vermoeden van witwassen jegens de verdachte gerechtvaardigd is. Dit betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft waaruit een legale herkomst van het geldbedrag van € 39.075,- zou kunnen blijken. De verdachte heeft echter geen verklaring gegeven omtrent de herkomst van het geld. Omdat de verdachte op dit punt geen openheid van zaken heeft gegeven, is zijn verklaring dat het geld van hem was onvoldoende concreet en onvoldoende verifieerbaar. Het openbaar ministerie was dan ook niet gehouden om nader onderzoek te verrichten naar de herkomst van dit geldbedrag.
Conclusie
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het in de woning aangetroffen geldbedrag van € 39.075,- onmiddellijk of middellijk afkomstig is uit enig misdrijf en dat de verdachte dat wist. Daarmee acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 11 december 2024 te Haarlem opzettelijk aanwezig heeft gehad 1362,5 gram cocaïne en 18,01 gram heroïne;
2
hij op 11 december 2024 te Haarlem van een voorwerp, te weten een geldbedrag van 39.075 euro, de vindplaats heeft verhuld en dit voorwerp voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
feit 2: witwassen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezen verklaarde zou ontbreken. Het bewezen verklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de hoofdstraf

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van elf maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht, in het geval de rechtbank tot een veroordeling komt, rekening te houden met de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten en een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid van 1.362,5 gram cocaïne en 18,01 gram heroïne. Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid vormt en in veel gevallen tot verslaving aan het gebruik daarvan leidt. Daarnaast gaat de verspreiding van en handel in harddrugs gepaard met vele andere vormen van (ondermijnende) criminaliteit, waaronder ernstige geweld- en levensdelicten.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag. Door zijn handelen heeft de verdachte eraan meegewerkt dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van de overheid worden onttrokken en daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt verschaft. Door dergelijke witwaspraktijken wordt het plegen van criminele activiteiten vergemakkelijkt, bevorderd en in stand gehouden. Het vormt een aantasting en ondermijning van de legale economie en is, mede vanwege de ondermijnende invloed ervan op het legale handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving.
Bezit van harddrugs en witwassen van crimineel geld zijn beide ernstige strafbare feiten en de rechtbank rekent dit de verdachte dan ook aan. De rechtbank neemt evenwel in het voordeel van de verdachte mee dat hij al bij het eerste politieverhoor de verantwoordelijk voor zijn eigen rol bij deze feiten heeft genomen en dat hij ter terechtzitting ook zijn spijt hierover heeft betuigd.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte van 22 maart 2025. Hieruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor een vergelijkbaar strafbaar feit.
Op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van de gepleegde feiten acht de rechtbank enkel oplegging van een gevangenisstraf gerechtvaardigd. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. Op grond hiervan en gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, ziet de rechtbank aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van zes maanden moet worden opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Beslag

7.1
Voorwerpen waarover een beslissing moet worden genomen
In het dossier bevindt zich een beslaglijst. Op de terechtzitting van 1 mei 2025 heeft de officier van justitie medegedeeld dat het strafrechtelijk beslag op de op die lijst vermelde goederen, te weten geldbedragen, verdovende middelen, antennes en mobiele telefoons, nog niet is geëindigd. Naast deze goederen rust er ook strafrechtelijk beslag op twee Bouwmaat klantenpassen, een Visa debitcard en een SNS bankpas. De rechtbank zal daarom ook over deze laatstgenoemde goederen een beslissing nemen.
7.2
Bijkomende straf – verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de op de beslaglijst onder nummers 1 en 2 genoemde geldbedragen van respectievelijk € 18.975,- en € 20.100,-, moeten worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 2 bewezen verklaarde feit met betrekking tot die voorwerpen, die aan de verdachte toebehoren, is begaan.
Bij het bepalen van deze bijkomende straf, heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
7.3
Vermogensmaatregel – onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de op de beslaglijst onder nummers 8 tot en met 19 vermelde hoeveelheden cocaïne en heroïne, moeten worden onttrokken aan het verkeer.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is immers gebleken dat het onder 1 bewezen verklaarde feit met betrekking tot die voorwerpen is begaan, terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de op de beslaglijst onder nummers 3 en 7 vermelde antennes, moeten worden onttrokken aan het verkeer. Die voorwerpen behoren de verdachte toe en zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten. Deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten of tot de belemmering van de opsporing daarvan en tevens is het ongecontroleerde bezit van voormelde in beslag genomen voorwerpen in strijd met de wet of het algemeen belang.
7.4
Bewaring ten behoeve van, en teruggave aan de rechthebbenden
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de op de beslaglijst onder nummers 20 tot en met 29 vermelde mobiele telefoons, moeten worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende(n). Uit het dossier blijkt niet (voldoende) duidelijk wie als rechthebbende(n) van deze telefoons moet worden aangemerkt.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- twee Bouwmaat klantenpassen op naam van [naam 3]
(goednummer PL1100-2024274624-1677805), en
- een Visa debitcard van Triodos Bank op naam van [naam 4]
(goednummer PL1100-2024274624- 1677808), en
- een betaalkaart van de SNS bank op naam van [naam 5] .
(goednummer PL1100-2024274624-1677813),
moeten worden teruggegeven aan de rechthebbende, zijnde Bouwmaat, Triodos Bank en SNS Bank.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en
artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
zes maanden;
bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 1 en 2 genoemde voorwerpen, te weten:
* 18975 EUR Geld Euro (PL1100-2024274624-1677815)
* 20100 EUR Geld Euro (PL1100-2024274624-1677818);
onttrekt aan het verkeer de op de beslaglijst onder 3, 7 en 8 tot en met 19 genoemde voorwerpen, te weten:
* 1 STK Antenne (PL1100-2024274624-G1677799)
* 1 STK Antenne (PL1100-2024274624-1677828)
* 60 GR Cocaïne (PL1100-2024274624-1677756)
* 2 GR Heroïne (PL1100-2024274624-1677795)
* 10 GR Cocaïne (PL1100-2024274624-1677797)
* 50 STK Cocaïne (PL1100-2024274624-1677791)
* 47 STK Cocaïne (PL1100-2024274624-1677783)
* 20 GR Heroïne (PL1100-2024274624-1677773)
* 10 GR Cocaïne (PL1100-2024274624-1677777)
* 180 GR Cocaïne (PL1100-2024274624-1677785)
* 1.030 GR Cocaïne (PL1100-2024274624-1677790)
* 65 GR Cocaïne (PL1100-2024274624-1677819)
* 7 GR Cocaïne (PL1100-2024274624-1677820)
* 3 GR Cocaïne (PL1100-2024274624-1677821);
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) van de op de beslaglijst onder 20 tot en met 29 genoemde voorwerpen, te weten:
* 1 STK GSM (NH 2024274624-BZAG3913)
* 1 STK GSM (PL1100-2024274624-1677757)
* 1 STK GSM (PL1100-2024274624-1677758)
* 1 STK GSM (PL1100-2024274624-1677759)
* 1 STK GSM (PL1100-2024274624-1677763)
* 1 STK GSM (PL1100-2024274624-1677766)
* 1 STK GSM (PL1100-2024274624-1677769)
* 1 STK GSM (PL1100-2024274624-1677770)
* 1 STK GSM (PL1100-2024274624-1677762)
* 1 STK GSM (PL1100-2024274624-1677771);
gelast de teruggave aan de rechthebbende, zijnde Bouwmaat, van de onder de verdachte in beslag genomen voorwerpen, te weten:
* 2 STK Klantenpas Bouwmaat Contantpas (PL1100-2024274624-1677805);
gelast de teruggave aan de rechthebbende, zijnde Triodos Bank, van het onder de verdachte in beslag genomen voorwerp, te weten:
* 1 STK Betaalkaart Visa debit kaart van Triodos bank
(PL1100-2024274624-1677808);
gelast de teruggave aan de rechthebbende, zijnde SNS Bank, van het onder de verdachte in beslag genomen voorwerp, te weten:
* 1 STK Betaalkaart SNS Bank (PL1100-2024274624-1677813).
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Elst, voorzitter,
mr. G.D. Kleijne en mr. D.J. Straathof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. E. Saelens,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 mei 2025.