Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van 2 juni 2025 met in totaal 21 producties
- de (drie) producties van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 11 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de spreekaantekeningen van [eiser]
- de spreekaantekeningen van [gedaagde] .
2.De zaak in het kort
escrowstond naar [gedaagde] over te boeken. [eiser] heeft die opdracht tijdig gegeven. De accountant heeft het grootste deel van dat bedrag overgemaakt naar [gedaagde] , maar ook een deel daarop ingehouden. [gedaagde] heeft het vonnis nadien aan [eiser] betekend ‘in verband met de dwangsommen’, waarvan [gedaagde] ‘nog in onderzoek heeft’ of die verbeurd zijn, omdat zij wil uitsluiten dat [eiser] niet eveneens opdracht heeft gegeven bedragen in te houden. Het door [eiser] gevorderde executieverbod wordt afgewezen omdat (nog) niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat [eiser] ook naar de geest) aan de veroordeling heeft voldaan.
escrowgehouden bedrag, na inhouding van een kleine US$ 10.000, US$ 180.000,- overgeboekt op een rekening van [gedaagde] .
4.Het geschil
, ten uitvoer te leggen, op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per overtreding en € 1.000,- voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke blijft om aan daaraan te voldoen, met een maximum van € 50.000,-;
escrowvan [bedrijf 1] heeft ontvangen, maar daartoe strekte de veroordeling van het Vonnis niet. Een andere instructie dan de e-mail van de advocaat van [eiser] in Bahrein aan [bedrijf 1] is er niet. [gedaagde] heeft geen belang bij het voortzetten van de tenuitvoerlegging van het Vonnis, terwijl hij er zelf er een groot belang bij heeft om niet in onzekerheid te verkeren over een (dreigende) executie van het Vonnis, aldus [eiser] .
kunnenincasseren. Maar [gedaagde] heeft tot nu toe niet het standpunt ingenomen dat dwangsommen zijn verbeurd. Omdat van concrete executiemaatregelen geen sprake is, is dit kort geding prematuur, aldus [gedaagde] .
5.De beoordeling
escrowstond onmiddellijk naar [gedaagde] over te boeken. Niet in geschil is dat [eiser] die opdracht als zodanig (tijdig) heeft gegeven. [eiser] is daarom van mening dat hij aan de veroordeling heeft voldaan en de dwangsommen niet verbeurd (kunnen) zijn.
escrow-account, terwijl [gedaagde] een bedrag van ca. US$ 190.000,- (of mogelijk zelfs van US$ 225.000,-) verwachtte. Indien uit dat onderzoek mocht blijken dat van een dergelijke aanvullende opdracht sprake is, dan heeft [eiser] volgens [gedaagde] dus níet aan de geest van de veroordeling voldaan en zijn de dwangsommen (mogelijk) verbeurd. De voorzieningenrechter overweegt daarover als volgt.
attached letter’ van de advocaat van [eiser] in Bahrein van 25 februari 2025 (3.5) én mede gelet op het feit dat van het door partijen verwachte bedrag van ca. US$ 190.000,- uiteindelijk een bedrag van US$ 180.000,- daadwerkelijk aan [gedaagde] is uitgekeerd, valt op dit moment óók niet met zekerheid uit te sluiten dat – zoals [gedaagde] heeft betoogd – door of namens [eiser] nader contact is geweest met [bedrijf 1] op basis waarvan die laatste heeft besloten tot inhouding van bedragen op c.q. verrekening van vorderingen met (een deel van) hetgeen zij voor [gedaagde] in
escrowhield. Dat leidt ertoe dat evenmin kan worden uitgesloten dat de in het Vonnis aan de veroordeling in r.o. 4.3 verbonden dwangsommen alsnog verbeurd blijken te zijn, indien [eiser] niet in de geest van de veroordeling heeft gehandeld door ook een daarmee (deels) tegenstrijdige opdracht aan [bedrijf 1] te geven. Indien daarvan uit het door [gedaagde] ingestelde onderzoek mocht blijken, dan dient [gedaagde] het Vonnis in zoverre te (kunnen) executeren door het incasseren van die dwangsommen. Dat díe mogelijkheid ‘als een zwaard van Damocles’ boven het hoofd van [eiser] hangt, is onvoldoende om de executie van het Vonnis louter om die reden te schorsen of [gedaagde] een executieverbod op te leggen.
escrowhield voor [gedaagde] , aan welke opdracht [eiser] vooralsnog lijkt te hebben voldaan. Bij de huidige stand van zaken – en bij gebrek aan (enig) bewijs van een aanvullende opdracht van [eiser] aan [bedrijf 1] – valt lastig in te zien hoe [eiser]
níetaan de veroordeling in het Vonnis heeft voldaan. Zónder dat nadere bewijs zal [gedaagde] dan ook niet op goede gronden tot tenuitvoerlegging van het Vonnis kunnen overgaan, terwijl de eventuele vondst van dat bewijs die tenuitvoerlegging juist weer rechtvaardigt en het belang van [gedaagde] bij (de mogelijkheid van) executie in dat geval zwaarder weegt.
mogelijkheidvan tenuitvoerlegging daarvan voor het geval uit het door [gedaagde] ingestelde onderzoek mocht blijken dat [eiser] niet aan de veroordeling in r.o. 4.3 van het Vonnis heeft voldaan (en de dwangsommen alsdan toch verbeurd blijken te zijn), behelst nog niet feitelijke tenuitvoerlegging, omdat bij de huidige stand van zaken de titel nog niet voor tenuitvoerlegging vatbaar is, zolang de voorwaarde voor het verbeuren van dwangsommen onvervuld blijft (vgl. artikel 704 lid 1 Rv). In zoverre is het onderhavige kort geding dus prematuur.