ECLI:NL:RBNHO:2025:6474

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
C/15/365485 / KG ZA 25-298
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot executieverbod in kort geding met betrekking tot escrow bedragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 13 juni 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, wonende in Bahrein, en de rechtspersoon naar het recht van Bahrein, gedaagde. Eiser was eerder veroordeeld om binnen veertien dagen na een vonnis van 12 februari 2025 opdracht te geven aan de accountant van gedaagde om een bedrag dat in escrow stond over te boeken. Eiser heeft deze opdracht tijdig gegeven, maar de accountant heeft een deel van het bedrag ingehouden. Gedaagde heeft het vonnis aan eiser betekend in verband met mogelijke dwangsommen, maar het gevorderde executieverbod is afgewezen. De rechtbank oordeelde dat niet met zekerheid kon worden vastgesteld dat eiser aan de veroordeling had voldaan, waardoor het executiegeschil prematuur was. De rechtbank heeft de vordering van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/365485 / KG ZA 25-298
Vonnis in kort geding van 13 juni 2025 (bij vervoeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te Bahrein,
eiser,
advocaat mr. J. van Zinderen te Utrecht,
tegen
de rechtspersoon naar het recht van Bahrein
[gedaagde] W.L.L.,
gevestigd te [plaats] , Bahrein,
gedaagde,
advocaat mr. A.I. Keur te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 juni 2025 met in totaal 21 producties
  • de (drie) producties van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling van 11 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
  • de spreekaantekeningen van [eiser]
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

Bij vonnis van 12 februari 2025 van deze rechtbank is [eiser] onder meer veroordeeld om, op straffe van een dwangsom, binnen veertien dagen na dat vonnis schriftelijk opdracht te geven aan de accountant van [gedaagde] in Bahrein om het bedrag dat nog bij haar in
escrowstond naar [gedaagde] over te boeken. [eiser] heeft die opdracht tijdig gegeven. De accountant heeft het grootste deel van dat bedrag overgemaakt naar [gedaagde] , maar ook een deel daarop ingehouden. [gedaagde] heeft het vonnis nadien aan [eiser] betekend ‘in verband met de dwangsommen’, waarvan [gedaagde] ‘nog in onderzoek heeft’ of die verbeurd zijn, omdat zij wil uitsluiten dat [eiser] niet eveneens opdracht heeft gegeven bedragen in te houden. Het door [eiser] gevorderde executieverbod wordt afgewezen omdat (nog) niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat [eiser] ook naar de geest) aan de veroordeling heeft voldaan.
3. Feiten
3.1.
In een geschil tussen [gedaagde] en [eiser] in zijn hoedanigheid van voormalig medebestuurder en -aandeelhouder van [gedaagde] inzake (terug)betaling door [eiser] aan [gedaagde] van een aantal door [eiser] ten laste van [gedaagde] aan derden overgemaakte bedragen, heeft deze rechtbank bij (eind)vonnis van 12 februari 2025 (hierna: het Vonnis) onder meer het volgende overwogen en beslist:
(…)
3.19.
Vast staat tussen partijen dat [eiser] in augustus 2013 geld van [gedaagde] , te weten USD 185.000 en BHD 120.000 (samen omgerekend circa USD 500.000), bij [bedrijf 1] in escrow heeft gesteld. [eiser] heeft een brief van [bedrijf 1] overgelegd waarin [bedrijf 1] de ontvangst van deze bedragen heeft bevestigd (…). Vast staat ook dat [bedrijf 1] vervolgens op instructie van [eiser] USD 450.000 aan een derde (…) heeft overgemaakt, waarvan later USD 225.000 aan [bedrijf 1] is teruggeboekt. Daarnaast wordt als vaststaand aangenomen dat [bedrijf 1] op het in escrow gestelde bedrag USD 25.000 in mindering heeft gebracht als (…) fee (5% van USD 500.000) en accountantskosten voor de jaarstukken 2014/2015, zodat [bedrijf 1] op dit moment nog een restantbedrag van circa USD 190.000 onder zich houdt. Tussen partijen is niet in geschil dat dit bedrag aan [gedaagde] toekomt.
3.20.
De vraag die moet worden beantwoord is daarom of [eiser] medewerking moet verlenen aan het terugboeken van dat restant aan [gedaagde] . (…)
(…)
3.22.
De rechtbank volgt het betoog van [eiser] niet dat hij geen bestuurder meer van [gedaagde] is en dus niet bevoegd is om opdracht aan [bedrijf 1] te geven. Hoewel hij formeel niet meer namens [gedaagde] kan handelen, heeft [eiser] met het in escrow geven van de gelden met [bedrijf 1] afgesproken dat hij persoonlijk opdracht aan [bedrijf 1] kan geven tot het terugboeken van gelden aan [gedaagde] . Dat [bedrijf 1] de afspraak ook zo heeft geïnterpreteerd, blijkt uit de hiervoor geciteerde verklaring. Daar komt bij dat [eiser] al veel eerder opdracht had kunnen en moeten geven tot terugbetaling aan [gedaagde] toen hij nog wél bestuurder was. Eind december 2013, toen de registratie van [gedaagde] in Bahrein was vernieuwd, kon het bedrag immers zonder gevaar van bevriezing van tegoeden, naar [gedaagde] worden teruggeboekt. Ook ter zitting heeft [eiser] geen valide verklaring gegeven voor zijn weigering om mee te werken aan de terugboeking.
3.23.
De vordering (…) om [eiser] op straffe van een dwangsom te veroordelen [bedrijf 1] opdracht te geven het restant van het escrow bedrag onmiddellijk naar [gedaagde] over te maken, zal daarom worden toegewezen op de in de beslissing te vermelden wijze. Daarbij zal de gevorderde dwangsom worden gematigd en gemaximeerd en zal rekening worden gehouden met het feit dat [gedaagde] mogelijk geen eigen bankrekening meer heeft waarop betaald kan worden.
3.24.
Anders dan nader te bespreken betalingsveroordeling zal dit onderdeel van de beslissing wel uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, omdat geen redelijke twijfel mogelijk is over de vraag of de bij [bedrijf 1] geparkeerde gelden terug moeten naar [gedaagde] .
(…)
4 De beslissing
De rechtbank
4.3.
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis schriftelijk opdracht te geven aan [bedrijf 1] om het bedrag dat nog bij haar in escrow staat onmiddellijk naar [gedaagde] over te boeken op een door deze aan te geven bankrekening, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat [eiser] niet aan de veroordeling voldoet met een maximum van € 50.000,00,
(…)
4.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 4.3 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
(…)
3.2.
In opdracht van [eiser] heeft [bedrijf 1] van het in
escrowgehouden bedrag, na inhouding van een kleine US$ 10.000, US$ 180.000,- overgeboekt op een rekening van [gedaagde] .
3.3.
[gedaagde] heeft het Vonnis nadien aan [eiser] laten betekenen en is een eigen onderzoek gestart naar de gang van zaken met betrekking tot de opdracht van [eiser] aan [bedrijf 1] .
3.4.
Bij e-mail van 4 juni 2025 heeft mr. Van Zinderen namens [eiser] onder meer het volgende aan [bedrijf 1] geschreven:
(…)
On 25 February 2025, my client's lawyer in Bahrain, mrs. Salman send you the attached instruction by e-mail, requesting [bedrijf 1] to release all funds at that moment held in escrow to [gedaagde] Trading.
Please send me your confirmation that:
A) This instruction was received by [bedrijf 1] , and;
2) This was the only instruction received by [bedrijf 1] regarding the release of the funds at that moment held in escrow.
As this confirmation is urgently required for a legal proceeding of which the court hearing wil be in a few days, I would like to receive your response within short notice.
(…)
in reactie waarop [bedrijf 1] onder meer het volgende aan mr. Van Zinderen heeft geschreven:
(…)
We have received instructions from Mr. [eiser] 's lawyer in Bahrain regarding the transfer of funds held in the escrow account, as per the attached letter, this transfer was made based on a court judgment, as we had refrained from releasing the funds to any party in the dispute except under a court decision or judgment.
Accordingly, we have transferred the amount in the escrow account after deducting our outstanding dues. (A copy of the transfer is attached.)
[gedaagde] 's lawyer contacted us after the amount was transferred to [gedaagde] , requesting that we transfer all amounts, including our professional fees. You will find the correspondence attached.
(…)
3.5.
In de hierboven in 3.4 geciteerde e-mailcorrespondentie wordt verwezen naar een brief van de advocaat van [eiser] ( [betrokkene] van het kantoor [bedrijf 2] ) in Bahrein van 25 februari 2025, in welke brief onder meer het volgende is opgenomen:
(…)
This letter serves as a forma! and explicit instruction, issued on behalf of om client, Mr. [eiser] , pursuant toa court order rendered by the Lower Cornt in the Netherlands.
We hereby instruct you to release all funds currently held in escrow to [gedaagde] Trading. this instruction is mandated by the court order, which specifically directs Mr. [eiser] to instruct [bedrijf 1] to effectuate this release.
Please be advised that this communication constitutes the formal instruction required for the release of the escrowed funds. [gedaagde] Trading will provide the necessary payment details for the transfer, for any inquiries or clarifications regarding these instructions do not hesitate to contact us.
(…)

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
[gedaagde] te verbieden de veroordeling zoals opgenomen in rechtsoverweging 4.3 van het vonnis van12 februari 2025
, ten uitvoer te leggen, op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per overtreding en € 1.000,- voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke blijft om aan daaraan te voldoen, met een maximum van € 50.000,-;
met een veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
4.2.
Aan zijn vordering legt [eiser] – samengevat – ten grondslag dat hij volledig aan de veroordeling heeft voldaan. [gedaagde] is begonnen met tenuitvoerlegging van het vonnis omdat zij niet al het geld in
escrowvan [bedrijf 1] heeft ontvangen, maar daartoe strekte de veroordeling van het Vonnis niet. Een andere instructie dan de e-mail van de advocaat van [eiser] in Bahrein aan [bedrijf 1] is er niet. [gedaagde] heeft geen belang bij het voortzetten van de tenuitvoerlegging van het Vonnis, terwijl hij er zelf er een groot belang bij heeft om niet in onzekerheid te verkeren over een (dreigende) executie van het Vonnis, aldus [eiser] .
4.3.
[gedaagde] voert tot haar verweer – kort gezegd – aan dat er tussen partijen op dit moment geen geschil over de tenuitvoerlegging bestaat, omdat daarvan (nog) geen sprake is. Het Vonnis is slechts aan [eiser] betekend om – indien de uitkomst van het onderzoek van [gedaagde] daartoe aanleiding mocht geven – eventueel verbeurde dwangsommen te
kunnenincasseren. Maar [gedaagde] heeft tot nu toe niet het standpunt ingenomen dat dwangsommen zijn verbeurd. Omdat van concrete executiemaatregelen geen sprake is, is dit kort geding prematuur, aldus [gedaagde] .
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
In het onderhavige geval gaat het in feite voornamelijk om de vraag of [eiser] al dan niet heeft voldaan aan de in r.o. 4.3 van het Vonnis opgenomen veroordeling tot het schriftelijk opdracht geven aan [bedrijf 1] om het bedrag dat nog bij haar in
escrowstond onmiddellijk naar [gedaagde] over te boeken. Niet in geschil is dat [eiser] die opdracht als zodanig (tijdig) heeft gegeven. [eiser] is daarom van mening dat hij aan de veroordeling heeft voldaan en de dwangsommen niet verbeurd (kunnen) zijn.
[gedaagde] stelt echter nog ‘in onderzoek’ te hebben of er náást die opdracht niet (ook) een nadere opdracht van [eiser] aan [bedrijf 1] is geweest tot inhouding c.q. verrekening van de bedragen die [bedrijf 1] in rekening heeft gebracht bij [gedaagde] . Reden voor dat onderzoek van [gedaagde] is dat [bedrijf 1] uiteindelijk ‘slechts’ een bedrag van US$ 180.000,- heeft vrijgegeven uit de
escrow-account, terwijl [gedaagde] een bedrag van ca. US$ 190.000,- (of mogelijk zelfs van US$ 225.000,-) verwachtte. Indien uit dat onderzoek mocht blijken dat van een dergelijke aanvullende opdracht sprake is, dan heeft [eiser] volgens [gedaagde] dus níet aan de geest van de veroordeling voldaan en zijn de dwangsommen (mogelijk) verbeurd. De voorzieningenrechter overweegt daarover als volgt.
5.2.
Hoewel het er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voorshands alle schijn van heeft dat [eiser] heeft voldaan aan de in r.o. 4.3 van het Vonnis opgenomen veroordeling, gelet op de brief van [bedrijf 1] van 4 juni 2025 (zie hierboven in 3.4) waarin wordt verwezen naar de ‘
attached letter’ van de advocaat van [eiser] in Bahrein van 25 februari 2025 (3.5) én mede gelet op het feit dat van het door partijen verwachte bedrag van ca. US$ 190.000,- uiteindelijk een bedrag van US$ 180.000,- daadwerkelijk aan [gedaagde] is uitgekeerd, valt op dit moment óók niet met zekerheid uit te sluiten dat – zoals [gedaagde] heeft betoogd – door of namens [eiser] nader contact is geweest met [bedrijf 1] op basis waarvan die laatste heeft besloten tot inhouding van bedragen op c.q. verrekening van vorderingen met (een deel van) hetgeen zij voor [gedaagde] in
escrowhield. Dat leidt ertoe dat evenmin kan worden uitgesloten dat de in het Vonnis aan de veroordeling in r.o. 4.3 verbonden dwangsommen alsnog verbeurd blijken te zijn, indien [eiser] niet in de geest van de veroordeling heeft gehandeld door ook een daarmee (deels) tegenstrijdige opdracht aan [bedrijf 1] te geven. Indien daarvan uit het door [gedaagde] ingestelde onderzoek mocht blijken, dan dient [gedaagde] het Vonnis in zoverre te (kunnen) executeren door het incasseren van die dwangsommen. Dat díe mogelijkheid ‘als een zwaard van Damocles’ boven het hoofd van [eiser] hangt, is onvoldoende om de executie van het Vonnis louter om die reden te schorsen of [gedaagde] een executieverbod op te leggen.
5.3.
Ook een belangenafweging maakt het voorgaande niet anders, nu [eiser] bij de huidige stand van zaken voor nadere executiemaatregelen in het geheel niet hoeft te vrezen. De uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling in het Vonnis ziet immers slechts op het geven van de opdracht tot het vrijgeven van hetgeen [bedrijf 1] in
escrowhield voor [gedaagde] , aan welke opdracht [eiser] vooralsnog lijkt te hebben voldaan. Bij de huidige stand van zaken – en bij gebrek aan (enig) bewijs van een aanvullende opdracht van [eiser] aan [bedrijf 1] – valt lastig in te zien hoe [eiser]
níetaan de veroordeling in het Vonnis heeft voldaan. Zónder dat nadere bewijs zal [gedaagde] dan ook niet op goede gronden tot tenuitvoerlegging van het Vonnis kunnen overgaan, terwijl de eventuele vondst van dat bewijs die tenuitvoerlegging juist weer rechtvaardigt en het belang van [gedaagde] bij (de mogelijkheid van) executie in dat geval zwaarder weegt.
5.4.
Daar komt bij dat de executie van het Vonnis naar het oordeel van de voorzieningenrechter (nog) niet is aangevangen, omdat [gedaagde] nog niet het standpunt heeft ingenomen dat de dwangsommen zijn verbeurd. De enkele betekening van het Vonnis met het oog op de
mogelijkheidvan tenuitvoerlegging daarvan voor het geval uit het door [gedaagde] ingestelde onderzoek mocht blijken dat [eiser] niet aan de veroordeling in r.o. 4.3 van het Vonnis heeft voldaan (en de dwangsommen alsdan toch verbeurd blijken te zijn), behelst nog niet feitelijke tenuitvoerlegging, omdat bij de huidige stand van zaken de titel nog niet voor tenuitvoerlegging vatbaar is, zolang de voorwaarde voor het verbeuren van dwangsommen onvervuld blijft (vgl. artikel 704 lid 1 Rv). In zoverre is het onderhavige kort geding dus prematuur.
5.5.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de vordering van [eiser] op dit moment dient te worden afgewezen.
5.6.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
714,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.999,00

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Wolfs en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.M.P. Langeveld op 13 juni 2025. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 936