4.1Bewijsoverweging
Inleiding
Op basis van de bewijsmiddelen en hetgeen is besproken op de terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 21 mei 2023, rond 00:45 uur, wordt in een loods van het bedrijf [naam 1] B.V. (hierna: [naam 1] ) in Aalsmeer op een vrachtplaat met nummer [nummer 1] een bloemendoos met airwaybillnummer [nummer 2] gevonden die met vluchtnummer [nummer 3] vanuit Bogota (Colombia) naar Luik (België) en vervolgens met luchtvervangend vervoer (vrachtwagen) naar [naam 1] in Aalsmeer is gestuurd. Deze bloemendoos hoort niet op deze vrachtplaat te liggen en is dan ook als zogenoemde ‘bijpak’ vervoerd. De inhoud van de doos zou moeten bestaan uit bloemen, maar in de doos zitten 26 met zwarte folie omwikkelde pakketten. Ook blijken er twee gps-trackers in de doos te zijn geplaatst. Na het aantreffen van de afwijkende inhoud van de doos wordt de directeur van [naam 1] geïnformeerd en wordt de doos apart gezet in het kantoor van de directie. Omstreeks 07:15 uur komt de Koninklijke Marechaussee ter plaatse en rond 09:40 uur wordt de bloemendoos met inhoud voor nader onderzoek overgebracht naar het Joint Inspection Centre Schiphol. De inhoud van de pakketten wordt getest en gewogen en het blijkt te gaan om ongeveer 25,5 kilogram cocaïne.
Om 5:17 uur diezelfde dag begint medeverdachte [naam 2] (hierna: [naam 2] ) aan zijn dienst: hij klokt in en loopt door de loods. Om 5:44 uur komt een witte Opel Vivaro bestelbus aanrijden bij een zijdeur van de loods van [naam 1] . Deze bus is op 20 mei 2023 gehuurd op naam van de vriendin van medeverdachte [naam 3] (hierna: [naam 3] ). Om 5:45 uur opent [naam 2] de zijdeur, kijkt naar buiten en sluit de deur weer. Enkele seconden later opent [naam 2] de deur opnieuw en laat hij een man binnen. Dit blijkt later [verdachte] te zijn). [naam 2] en [verdachte] lopen samen langs verschillende locaties in de loods. Om 5:49 uur komen [naam 2] en [verdachte] terug bij de zijdeur, gaan enkele seconden naar buiten en komen direct daarna opnieuw de loods binnen met een derde persoon. Deze derde persoon blijkt [naam 3] te zijn (de rechtbank leidt dit af uit bewijsmiddel 11 – kort gezegd: signalement – in combinatie met bewijsmiddel 30 betreffende na te noemen video waarop de stem van [naam 3] wordt herkend). Van 5:50 uur tot 6:04 uur lopen [naam 2] , [verdachte] en [naam 3] gezamenlijk langs verschillende vrachtpallets in de loods. [verdachte] en [naam 3] hebben beiden een papier in hun hand.
Het papier in de hand van [naam 3] betreft een air cargo manifest van Qatar Airways. Dat is te zien op een video die is aangetroffen in de telefoon van [naam 3] . In deze video is de loods van [naam 1] zichtbaar en zegt [naam 3] : ‘we zijn binnen’
.Daarna worden er pallets met dozen gefilmd en komt het manifest in beeld. Op dit manifest staat dat de betreffende vracht vanuit Bogota (Colombia) via Luik (België) naar [naam 1] is verstuurd met vlucht [nummer 3] . Daarnaast is het nummer van de vrachtplaat van de betreffende vracht leesbaar: [nummer 1] . Dit is het nummer van de vrachtplaat waarop de bloemendoos met de 26 pakketten cocaïne is aangetroffen. Verder is op de telefoon van [naam 3] een video aangetroffen waarop zichtbaar is dat iemand vrachtplaten met bloemendozen filmt. Een doos wordt specifiek in beeld gebracht: dit betreft een bloemendoos met airwaybillnummer [nummer 2] . Daarna wordt het nummer van de vrachtplaat in beeld gebracht. De vrachtplaat heeft het nummer [nummer 1] . De vloer en de rollerbanen die zichtbaar zijn in de video komen niet overeen met de loods van [naam 1] . Kennelijk is deze video op een andere locatie gemaakt. De nummers van de doos en de vrachtplaat zijn wel gelijk aan de nummers van de doos en de vrachtplaat waarin de 26 pakketten met cocaïne zijn aangetroffen bij [naam 1] . Verder wordt op de telefoon van [naam 3] een schermafbeelding van Flightradar 24 aangetroffen. Op de schermafbeelding is een vlucht weergegeven. De weergegeven vlucht betreft Qatar Cargo vliegtuig met vluchtnummer [nummer 3] . Dit vluchtnummer is eveneens weergegeven op het manifest en betreft kennelijk de vlucht waarmee de 26 pakketten met cocaïne zijn vervoerd.
Nadat [naam 2] , [verdachte] en [naam 3] gezamenlijk gedurende ongeveer 14 minuten door de loods hebben gelopen, verlaten [verdachte] en [naam 3] de loods en rijden zij om 6:05 uur samen weg in de Opel Vivaro. Om 6:35 uur komt de Opel Vivaro terug naar de loods en rijdt heen en weer over de parkeerplaats van [naam 1] . Ook om 06:53 uur is de Opel Vivaro rijdend op de openbare weg gezien op de camerabeelden van [naam 1] .
Op 25 mei 2023 wordt de directeur van [naam 1] , [naam 4] , bij zijn huis benaderd door een man. Hij vraagt [naam 4] waar de in beslag genomen bloemendoos zich bevindt, wil weten hoeveel kilo er in beslag was genomen en verzoekt om een bewijs van inbeslagname. Een dag later, op 26 mei 2023, neemt [naam 3] telefonisch contact op met [naam 4] en vraagt of het klopt dat er gisteren ‘iemand van ons’ is langs geweest en of [naam 4] de verklaring kan toesturen via de app.
Op 26 mei 2023 voert [naam 2] een telefoongesprek met [naam 5] . In dit gesprek meldt [naam 2] dat het sinds vandaag wel weer rustig is. Wanneer [naam 5] wordt gevraagd naar dit gesprek, verklaart [naam 5] dat dit gesprek met [naam 2] ging over ‘gezeik tussen [naam 2] en een gozer die [bijnaam] wordt genoemd’. [naam 5] verklaart ook dat ‘ [bijnaam] ’ in een gele Mercedes AMG A45 rijdt. De haardracht van [naam 3] past bij de omschrijving ‘ [bijnaam] ’
,uit de politiesystemen blijkt dat deze bijnaam vaker voor [naam 3] wordt gebruikt. Verder rijdt [naam 3] in een (opvallende) gele Mercedes AMG A45.
Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat [naam 2] en [verdachte] elkaars nummers in meerdere telefoons hebben opgeslagen als contact, zij hebben in 2022 reeds contact met elkaar gehad en hebben na 21 mei 2023 opnieuw contact met elkaar gezocht.
De rol van [verdachte]
De verdediging heeft betoogd dat [verdachte] in de loods van [naam 1] aanwezig was als een ‘soort bodyguard’ – naar de rechtbank begrijpt: om een werknemer van [naam 1] te beveiligen. De rechtbank is van oordeel dat dit door de verdediging geschetste scenario niet aannemelijk is geworden. Allereerst is dit scenario niet met concrete informatie onderbouwd. Ook in de inhoud van het dossier ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor de stelling van de verdachte dat hij in de loods aanwezig zou zijn ter beveiliging van een werknemer van [naam 1] . Het valt niet in te zien waarom [verdachte] in dat geval met [naam 3] – die geen werknemer is van [naam 1] – naar de loods zou rijden terwijl [naam 2] een bekende is van [verdachte] (zo leidt de rechtbank af uit de hiervoor weergegeven telefoongegevens) en [naam 2] bij [naam 1] werkt. In de tweede plaats strookt de verklaring van de verdachte – die stelde niet te weten waar het om ging en enkel als ‘bodyguard’ ter plaatse was vanwege een gesprek – niet goed met het feit dat hij als eerste, alleen, de loods binnengaat en gedurende een aantal minuten met [naam 2] langs verschillende locaties in de loods loopt, terwijl ook de locatie en het tijdstip niet voor de hand liggen als het gaat om ‘een gesprek’ over een pakket dat weg was. Ten slotte acht de rechtbank het volstrekt onwaarschijnlijk dat [verdachte] een onwetende derde zou zijn, die zonder nadere informatie betrokken wordt bij een dergelijke (zeer kostbare) zending cocaïne. De rechtbank schuift deze verklaring dan ook als ongeloofwaardig terzijde.
Op grond van het navolgende komt de rechtbank tot de slotsom dat [verdachte] in de loods was met de bedoeling om de cocaïne op te halen.
Enkele uren nadat de doos met cocaïne vanuit Bogota (Colombia) per lucht(vervangend)vervoer via Luik (België) is aangekomen bij [naam 1] arriveren [naam 3] en [verdachte] samen in een witte bestelbus – die op 20 mei 2023 naam van de vriendin van [naam 3] is gehuurd – bij de loods van [naam 1] . [verdachte] wordt vervolgens door [naam 2] de loods binnengelaten en loopt met hem enkele minuten door de loods. Vervolgens wordt ook [naam 3] de loods binnengelaten en lopen zij samen langs verschillende locaties in de loods. Vaststaat dat [naam 3] en [verdachte] – die niet via de hoofdingang naar binnen zijn gegaan – niet bevoegd waren de loods van [naam 1] te betreden, nu zij geen werknemers zijn van [naam 1] en nergens uit blijkt dat zij zich als klant of chauffeur hebben gemeld bij [naam 1] . Verder staat vast dat [naam 3] en [verdachte] de loods betreden op het moment dat de doos met cocaïne en twee gps-trackers weliswaar was onderschept, maar zich nog steeds in de loods van [naam 1] bevond (in het kantoor van de directie). De persoon die de gps-trackers kon volgen, kon daardoor denken dat de cocaïne zich nog binnen het bereik van [naam 2] , [verdachte] en [naam 3] bevond. Immers, de Koninklijke Marechaussee is pas rond 7:15 uur naar de loods gekomen en heeft vervolgens de doos in beslag genomen.
Op het moment dat [verdachte] met [naam 2] en [naam 3] door de loods loopt heeft [naam 3] in zijn handen het air cargo manifest met het plaatnummer van de vrachtplaat waarop de doos is vervoerd en het vluchtnummer van de vlucht waarmee de zending vanuit Colombia naar Nederland is vervoerd. Daar komt bij dat [naam 3] in de loods een video maakt waarin hij meldt dat
‘we’binnen zijn en het manifest toont. Daarnaast is in de telefoon van [naam 3] een screenshot aangetroffen van flightradar24, waarop te zien is dat de op het manifest vermelde vlucht werd gevolgd, al op het moment dat deze klaar staat op de startbaan van de luchthaven van Bogota. De rechtbank kan op basis van de camerabeelden, in het licht bezien van voornoemde feiten en omstandigheden, dan ook niet anders dan concluderen dat [verdachte] samen met [naam 2] en [naam 3] door de loods liep met als doel de bloemendoos met cocaïne te vinden. Daar komt nog bij dat ook het gegeven dat [naam 3] op 26 mei 2023 contact zocht met de directeur van [naam 1] ( [naam 4] ) (bewijsmiddelen 13 en 14) en de rechtbank uit het gesprek van 26 mei 2025 tussen [naam 2] en getuige [naam 5] afleidt dat hij ‘gezeik’ heeft gehad naar aanleiding van de inbeslagname (bewijsmiddelen 27, 28 en 29), er onmiskenbaar op wijst dat men in de loods was om de cocaïne op te halen.
Gelet op het voorgaande bezien in samenhang met de overige bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte] wist (vol opzet) dat op 21 mei 2023 bij [naam 1] een doos met cocaïne was aangekomen en dat hij zich samen met [naam 3] naar de loods heeft begeven om de cocaïne af te halen. De vraag is vervolgens hoe deze rol juridisch moet worden geduid.
Juridische duiding rol [verdachte]
Feit 1 primair
Hoewel de rechtbank het waarschijnlijk acht dat [verdachte] ook (enige) kennis zal hebben gehad van het transport van de cocaïne, kan de rechtbank dit op basis van het dossier niet met een voor een bewezenverklaring voldoende mate van zekerheid vaststellen. Verder blijkt uit het dossier niet of, en zo ja, welke, handelingen [verdachte] zou hebben verricht om ervoor te zorgen dat de cocaïne Nederland zou bereiken. Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat [verdachte] enige rol van betekenis heeft gespeeld bij (de organisatie van) de verzending van de cocaïne vanuit Bogota naar Nederland, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het medeplegen van het invoeren van cocaïne.
De rechtbank is van oordeel dat van het medeplegen van verlengde invoer evenmin sprake is, nu de doos met cocaïne reeds was onderschept.
Feit 1 subsidiair
Aan [verdachte] wordt onder feit 1 subsidiair verweten dat hij als medepleger heeft gepoogd bij te dragen aan de verlengde invoer van 25,5 kilogram cocaïne. Uit de tekst van artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet in verbinding met artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet volgt dat als strafbare vorm van het invoeren van verdovende middelen niet alleen het binnen het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen zelf wordt begrepen, maar ook het verrichten van handelingen die zijn gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst en/of de overdracht van verdovende middelen na de feitelijke invoer. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor vastgestelde handelingen van [verdachte] hieronder begrepen moeten worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verdachte] naar de loods van [naam 1] is gekomen om de doos met cocaïne af te halen en dat hij in de loods heeft gezocht naar deze doos. Dit betreffen handelingen die zijn gericht op het afhalen en verder vervoeren van de cocaïne. [verdachte] heeft hierbij nauw en bewust samengewerkt met [naam 3] en [naam 2] . Hij is immers samen met [naam 3] naar de loods gereden, is eerst alleen naar binnen gegaan, heeft met [naam 2] naar de doos met cocaïne gezocht, is met [naam 2] naar buiten gegaan en met [naam 3] erbij weer naar binnen gekomen, en heeft vervolgens samen met [naam 2] en [naam 3] verder gezocht naar de doos met cocaïne. [verdachte] heeft aldus een zelfstandige rol in de uitvoering van het beoogde delict gespeeld. Doordat de cocaïne eerder al was onderschept en apart was gezet en zij de cocaïne niet hebben kunnen vinden, is het gebleven bij het medeplegen van een poging tot verlengde invoer. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigen bewezen dat [verdachte] het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan.
Feit 2
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en de bewijsmiddelen acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – voorbereidingshandelingen voor de verlengde invoer van 25,5 kilogram cocaïne. Dit maakt dat de rechtbank feit 2 ook bewezen zal verklaren.