ECLI:NL:RBNHO:2025:6449

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
15/023883-23
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging invoer cocaïne en voorbereidingshandelingen

Op 11 juni 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van poging tot invoer van ongeveer 25,5 kilogram cocaïne en voorbereidingshandelingen hiervoor. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 mei 2023 samen met anderen in een loods in Aalsmeer aanwezig was, waar een doos met cocaïne was aangetroffen. De verdachte heeft geprobeerd de cocaïne op te halen, maar deze was al onderschept door de Koninklijke Marechaussee. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van de invoer, maar hem wel schuldig bevonden aan de poging tot verlengde invoer en de voorbereidingshandelingen. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 48 maanden opgelegd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele organisatie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaatsen Alkmaar, Haarlemmermeer en Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/023883-23 (P)
Uitspraakdatum: 11 juni 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 oktober 2024, 13 januari 2025 en 24 maart 2025 (alle pro forma zittingen te Alkmaar), 6 en 7 mei 2025 (inhoudelijke behandeling te Haarlemmermeer), en 11 juni 2025 (sluiting onderzoek en uitspraak te Haarlem) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
thans gedetineerd in P.I. Krimpen aan den IJssel,
hierna te noemen: de verdachte of [verdachte] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. T.M. Fikkers en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

De verdachte wordt verweten twee strafbare feiten te hebben gepleegd. Deze komen – kort gezegd – op het volgende neer:
Onder feit 1 wordt de verdachte verweten dat hij zich samen met anderen op 21 mei 2023 schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 25,5 kilogram cocaïne. Dit is subsidiair ten laste gelegd als een poging.
Onder feit 2 wordt de verdachte verweten dat hij in de periode van 20 mei 2023 tot en met 26 mei 2023 samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 25,5 kilogram cocaïne.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.De standpunten

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot de bewezenverklaring van feit 1 primair en feit 2.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Volgens de raadsman kan uit het dossier niet meer worden afgeleid dan dat de verdachte ongeveer een kwartier in de loods was, nadat het pakket met cocaïne was onderschept en veiliggesteld. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte daar was vanwege – kort gezegd – een bemiddelende rol omdat het pakket weg was en ‘de deur’ (degene bij [naam 1] die het pakket uit de zending moest halen) moest worden beveiligd. De verdachte was – volgens eigen zeggen – in de loods als een ‘soort bodyguard’ ter ondersteuning omdat er een gesprek zou komen en de angst bestond dat het uit de hand zou lopen. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte betrokken was bij het versturen van de cocaïne, dat hij in de loods was om de cocaïne op te halen, of dat hij betrokken was bij het regelen van een bewijs van inbeslagname dan wel betrokken was bij andere zendingen. Er is geen sprake van een voldoende wezenlijke bijdrage en ook opzet kan niet worden bewezen. Zelfs indien de rechtbank van oordeel is dat de verdachte aanwezig was om het pakket met cocaïne op te halen, kan medeplegen van (verlengde) invoer niet worden bewezen en moet vrijspraak volgen, omdat het pakket al was onderschept.
Ook van een poging tot verlengde invoer moet de verdachte worden vrijgesproken. De verdachte wist niets van de cocaïne, er is geen begin van uitvoering geweest en er is geen sprake van een handeling van voldoende gewicht, gericht op de voltooiing van het feit.
Voor feit 2 moet eveneens vrijspraak volgen, omdat de verdachte pas in beeld is gekomen nadat de cocaïne was onderschept.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Bewijsoverweging
Inleiding
Op basis van de bewijsmiddelen en hetgeen is besproken op de terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 21 mei 2023, rond 00:45 uur, wordt in een loods van het bedrijf [naam 1] B.V. (hierna: [naam 1] ) in Aalsmeer op een vrachtplaat met nummer [nummer 1] een bloemendoos met airwaybillnummer [nummer 2] gevonden die met vluchtnummer [nummer 3] vanuit Bogota (Colombia) naar Luik (België) en vervolgens met luchtvervangend vervoer (vrachtwagen) naar [naam 1] in Aalsmeer is gestuurd. Deze bloemendoos hoort niet op deze vrachtplaat te liggen en is dan ook als zogenoemde ‘bijpak’ vervoerd. De inhoud van de doos zou moeten bestaan uit bloemen, maar in de doos zitten 26 met zwarte folie omwikkelde pakketten. Ook blijken er twee gps-trackers in de doos te zijn geplaatst. Na het aantreffen van de afwijkende inhoud van de doos wordt de directeur van [naam 1] geïnformeerd en wordt de doos apart gezet in het kantoor van de directie. Omstreeks 07:15 uur komt de Koninklijke Marechaussee ter plaatse en rond 09:40 uur wordt de bloemendoos met inhoud voor nader onderzoek overgebracht naar het Joint Inspection Centre Schiphol. De inhoud van de pakketten wordt getest en gewogen en het blijkt te gaan om ongeveer 25,5 kilogram cocaïne.
Om 5:17 uur diezelfde dag begint medeverdachte [naam 2] (hierna: [naam 2] ) aan zijn dienst: hij klokt in en loopt door de loods. Om 5:44 uur komt een witte Opel Vivaro bestelbus aanrijden bij een zijdeur van de loods van [naam 1] . Deze bus is op 20 mei 2023 gehuurd op naam van de vriendin van medeverdachte [naam 3] (hierna: [naam 3] ). Om 5:45 uur opent [naam 2] de zijdeur, kijkt naar buiten en sluit de deur weer. Enkele seconden later opent [naam 2] de deur opnieuw en laat hij een man binnen. Dit blijkt later [verdachte] te zijn). [naam 2] en [verdachte] lopen samen langs verschillende locaties in de loods. Om 5:49 uur komen [naam 2] en [verdachte] terug bij de zijdeur, gaan enkele seconden naar buiten en komen direct daarna opnieuw de loods binnen met een derde persoon. Deze derde persoon blijkt [naam 3] te zijn (de rechtbank leidt dit af uit bewijsmiddel 11 – kort gezegd: signalement – in combinatie met bewijsmiddel 30 betreffende na te noemen video waarop de stem van [naam 3] wordt herkend). Van 5:50 uur tot 6:04 uur lopen [naam 2] , [verdachte] en [naam 3] gezamenlijk langs verschillende vrachtpallets in de loods. [verdachte] en [naam 3] hebben beiden een papier in hun hand.
Het papier in de hand van [naam 3] betreft een air cargo manifest van Qatar Airways. Dat is te zien op een video die is aangetroffen in de telefoon van [naam 3] . In deze video is de loods van [naam 1] zichtbaar en zegt [naam 3] : ‘we zijn binnen’
.Daarna worden er pallets met dozen gefilmd en komt het manifest in beeld. Op dit manifest staat dat de betreffende vracht vanuit Bogota (Colombia) via Luik (België) naar [naam 1] is verstuurd met vlucht [nummer 3] . Daarnaast is het nummer van de vrachtplaat van de betreffende vracht leesbaar: [nummer 1] . Dit is het nummer van de vrachtplaat waarop de bloemendoos met de 26 pakketten cocaïne is aangetroffen. Verder is op de telefoon van [naam 3] een video aangetroffen waarop zichtbaar is dat iemand vrachtplaten met bloemendozen filmt. Een doos wordt specifiek in beeld gebracht: dit betreft een bloemendoos met airwaybillnummer [nummer 2] . Daarna wordt het nummer van de vrachtplaat in beeld gebracht. De vrachtplaat heeft het nummer [nummer 1] . De vloer en de rollerbanen die zichtbaar zijn in de video komen niet overeen met de loods van [naam 1] . Kennelijk is deze video op een andere locatie gemaakt. De nummers van de doos en de vrachtplaat zijn wel gelijk aan de nummers van de doos en de vrachtplaat waarin de 26 pakketten met cocaïne zijn aangetroffen bij [naam 1] . Verder wordt op de telefoon van [naam 3] een schermafbeelding van Flightradar 24 aangetroffen. Op de schermafbeelding is een vlucht weergegeven. De weergegeven vlucht betreft Qatar Cargo vliegtuig met vluchtnummer [nummer 3] . Dit vluchtnummer is eveneens weergegeven op het manifest en betreft kennelijk de vlucht waarmee de 26 pakketten met cocaïne zijn vervoerd.
Nadat [naam 2] , [verdachte] en [naam 3] gezamenlijk gedurende ongeveer 14 minuten door de loods hebben gelopen, verlaten [verdachte] en [naam 3] de loods en rijden zij om 6:05 uur samen weg in de Opel Vivaro. Om 6:35 uur komt de Opel Vivaro terug naar de loods en rijdt heen en weer over de parkeerplaats van [naam 1] . Ook om 06:53 uur is de Opel Vivaro rijdend op de openbare weg gezien op de camerabeelden van [naam 1] .
Op 25 mei 2023 wordt de directeur van [naam 1] , [naam 4] , bij zijn huis benaderd door een man. Hij vraagt [naam 4] waar de in beslag genomen bloemendoos zich bevindt, wil weten hoeveel kilo er in beslag was genomen en verzoekt om een bewijs van inbeslagname. Een dag later, op 26 mei 2023, neemt [naam 3] telefonisch contact op met [naam 4] en vraagt of het klopt dat er gisteren ‘iemand van ons’ is langs geweest en of [naam 4] de verklaring kan toesturen via de app.
Op 26 mei 2023 voert [naam 2] een telefoongesprek met [naam 5] . In dit gesprek meldt [naam 2] dat het sinds vandaag wel weer rustig is. Wanneer [naam 5] wordt gevraagd naar dit gesprek, verklaart [naam 5] dat dit gesprek met [naam 2] ging over ‘gezeik tussen [naam 2] en een gozer die [bijnaam] wordt genoemd’. [naam 5] verklaart ook dat ‘ [bijnaam] ’ in een gele Mercedes AMG A45 rijdt. De haardracht van [naam 3] past bij de omschrijving ‘ [bijnaam] ’
,uit de politiesystemen blijkt dat deze bijnaam vaker voor [naam 3] wordt gebruikt. Verder rijdt [naam 3] in een (opvallende) gele Mercedes AMG A45.
Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat [naam 2] en [verdachte] elkaars nummers in meerdere telefoons hebben opgeslagen als contact, zij hebben in 2022 reeds contact met elkaar gehad en hebben na 21 mei 2023 opnieuw contact met elkaar gezocht.
De rol van [verdachte]
De verdediging heeft betoogd dat [verdachte] in de loods van [naam 1] aanwezig was als een ‘soort bodyguard’ – naar de rechtbank begrijpt: om een werknemer van [naam 1] te beveiligen. De rechtbank is van oordeel dat dit door de verdediging geschetste scenario niet aannemelijk is geworden. Allereerst is dit scenario niet met concrete informatie onderbouwd. Ook in de inhoud van het dossier ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor de stelling van de verdachte dat hij in de loods aanwezig zou zijn ter beveiliging van een werknemer van [naam 1] . Het valt niet in te zien waarom [verdachte] in dat geval met [naam 3] – die geen werknemer is van [naam 1] – naar de loods zou rijden terwijl [naam 2] een bekende is van [verdachte] (zo leidt de rechtbank af uit de hiervoor weergegeven telefoongegevens) en [naam 2] bij [naam 1] werkt. In de tweede plaats strookt de verklaring van de verdachte – die stelde niet te weten waar het om ging en enkel als ‘bodyguard’ ter plaatse was vanwege een gesprek – niet goed met het feit dat hij als eerste, alleen, de loods binnengaat en gedurende een aantal minuten met [naam 2] langs verschillende locaties in de loods loopt, terwijl ook de locatie en het tijdstip niet voor de hand liggen als het gaat om ‘een gesprek’ over een pakket dat weg was. Ten slotte acht de rechtbank het volstrekt onwaarschijnlijk dat [verdachte] een onwetende derde zou zijn, die zonder nadere informatie betrokken wordt bij een dergelijke (zeer kostbare) zending cocaïne. De rechtbank schuift deze verklaring dan ook als ongeloofwaardig terzijde.
Op grond van het navolgende komt de rechtbank tot de slotsom dat [verdachte] in de loods was met de bedoeling om de cocaïne op te halen.
Enkele uren nadat de doos met cocaïne vanuit Bogota (Colombia) per lucht(vervangend)vervoer via Luik (België) is aangekomen bij [naam 1] arriveren [naam 3] en [verdachte] samen in een witte bestelbus – die op 20 mei 2023 naam van de vriendin van [naam 3] is gehuurd – bij de loods van [naam 1] . [verdachte] wordt vervolgens door [naam 2] de loods binnengelaten en loopt met hem enkele minuten door de loods. Vervolgens wordt ook [naam 3] de loods binnengelaten en lopen zij samen langs verschillende locaties in de loods. Vaststaat dat [naam 3] en [verdachte] – die niet via de hoofdingang naar binnen zijn gegaan – niet bevoegd waren de loods van [naam 1] te betreden, nu zij geen werknemers zijn van [naam 1] en nergens uit blijkt dat zij zich als klant of chauffeur hebben gemeld bij [naam 1] . Verder staat vast dat [naam 3] en [verdachte] de loods betreden op het moment dat de doos met cocaïne en twee gps-trackers weliswaar was onderschept, maar zich nog steeds in de loods van [naam 1] bevond (in het kantoor van de directie). De persoon die de gps-trackers kon volgen, kon daardoor denken dat de cocaïne zich nog binnen het bereik van [naam 2] , [verdachte] en [naam 3] bevond. Immers, de Koninklijke Marechaussee is pas rond 7:15 uur naar de loods gekomen en heeft vervolgens de doos in beslag genomen.
Op het moment dat [verdachte] met [naam 2] en [naam 3] door de loods loopt heeft [naam 3] in zijn handen het air cargo manifest met het plaatnummer van de vrachtplaat waarop de doos is vervoerd en het vluchtnummer van de vlucht waarmee de zending vanuit Colombia naar Nederland is vervoerd. Daar komt bij dat [naam 3] in de loods een video maakt waarin hij meldt dat
‘we’binnen zijn en het manifest toont. Daarnaast is in de telefoon van [naam 3] een screenshot aangetroffen van flightradar24, waarop te zien is dat de op het manifest vermelde vlucht werd gevolgd, al op het moment dat deze klaar staat op de startbaan van de luchthaven van Bogota. De rechtbank kan op basis van de camerabeelden, in het licht bezien van voornoemde feiten en omstandigheden, dan ook niet anders dan concluderen dat [verdachte] samen met [naam 2] en [naam 3] door de loods liep met als doel de bloemendoos met cocaïne te vinden. Daar komt nog bij dat ook het gegeven dat [naam 3] op 26 mei 2023 contact zocht met de directeur van [naam 1] ( [naam 4] ) (bewijsmiddelen 13 en 14) en de rechtbank uit het gesprek van 26 mei 2025 tussen [naam 2] en getuige [naam 5] afleidt dat hij ‘gezeik’ heeft gehad naar aanleiding van de inbeslagname (bewijsmiddelen 27, 28 en 29), er onmiskenbaar op wijst dat men in de loods was om de cocaïne op te halen.
Gelet op het voorgaande bezien in samenhang met de overige bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot de conclusie dat [verdachte] wist (vol opzet) dat op 21 mei 2023 bij [naam 1] een doos met cocaïne was aangekomen en dat hij zich samen met [naam 3] naar de loods heeft begeven om de cocaïne af te halen. De vraag is vervolgens hoe deze rol juridisch moet worden geduid.
Juridische duiding rol [verdachte]
Feit 1 primair
Hoewel de rechtbank het waarschijnlijk acht dat [verdachte] ook (enige) kennis zal hebben gehad van het transport van de cocaïne, kan de rechtbank dit op basis van het dossier niet met een voor een bewezenverklaring voldoende mate van zekerheid vaststellen. Verder blijkt uit het dossier niet of, en zo ja, welke, handelingen [verdachte] zou hebben verricht om ervoor te zorgen dat de cocaïne Nederland zou bereiken. Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat [verdachte] enige rol van betekenis heeft gespeeld bij (de organisatie van) de verzending van de cocaïne vanuit Bogota naar Nederland, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het medeplegen van het invoeren van cocaïne.
De rechtbank is van oordeel dat van het medeplegen van verlengde invoer evenmin sprake is, nu de doos met cocaïne reeds was onderschept.
Feit 1 subsidiair
Aan [verdachte] wordt onder feit 1 subsidiair verweten dat hij als medepleger heeft gepoogd bij te dragen aan de verlengde invoer van 25,5 kilogram cocaïne. Uit de tekst van artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet in verbinding met artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet volgt dat als strafbare vorm van het invoeren van verdovende middelen niet alleen het binnen het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen zelf wordt begrepen, maar ook het verrichten van handelingen die zijn gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst en/of de overdracht van verdovende middelen na de feitelijke invoer. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor vastgestelde handelingen van [verdachte] hieronder begrepen moeten worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verdachte] naar de loods van [naam 1] is gekomen om de doos met cocaïne af te halen en dat hij in de loods heeft gezocht naar deze doos. Dit betreffen handelingen die zijn gericht op het afhalen en verder vervoeren van de cocaïne. [verdachte] heeft hierbij nauw en bewust samengewerkt met [naam 3] en [naam 2] . Hij is immers samen met [naam 3] naar de loods gereden, is eerst alleen naar binnen gegaan, heeft met [naam 2] naar de doos met cocaïne gezocht, is met [naam 2] naar buiten gegaan en met [naam 3] erbij weer naar binnen gekomen, en heeft vervolgens samen met [naam 2] en [naam 3] verder gezocht naar de doos met cocaïne. [verdachte] heeft aldus een zelfstandige rol in de uitvoering van het beoogde delict gespeeld. Doordat de cocaïne eerder al was onderschept en apart was gezet en zij de cocaïne niet hebben kunnen vinden, is het gebleven bij het medeplegen van een poging tot verlengde invoer. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigen bewezen dat [verdachte] het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan.
Feit 2
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en de bewijsmiddelen acht de rechtbank ook wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – voorbereidingshandelingen voor de verlengde invoer van 25,5 kilogram cocaïne. Dit maakt dat de rechtbank feit 2 ook bewezen zal verklaren.
4.2
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich met zijn handelen schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem onder feit 1 subsidiair en feit 2 wordt verweten. De door de raadsman gevoerde verweren vinden weerlegging in hetgeen hiervoor is besproken en in de bewijsmiddelen.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de feiten 1 subsidiair en 2 heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1 subsidiair:
hij op 21 mei 2023 in Nederland ter uitvoering van het voornemen om tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1, lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 25,5 kilogram cocaïne, met mededaders, althans alleen
- contact gehad met bij de invoer betrokken personen omtrent het ophalen van cocaïne bij [naam 1] gelegen aan de [adres] en
- een bestelbus gehuurd en
- zich met een bestelauto naar de loods van [naam 1] gelegen aan de [adres] begeven met als doel om daar een bloemendoos met daarin cocaïne op te halen en
- toegang tot de loods van [naam 1] verschaft en aldaar op zoek gegaan naar de bloemendoos met daarin cocaïne
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (het brengen en/of vervoeren en/of afleveren) niet is voltooid;
Feit 2:
hij in de periode van 20 mei 2023 tot en met 21 mei 2023 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 25,5 kilogram cocaïne, voor te bereiden of te bevorderen,
- zich en/of één of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen en
- voorwerpen en/of vervoermiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist of ernstig redenen had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feiten,
immers heeft/hebben en is/zijn hij, verdachte en/of zijn mededader(s),
- een bestelbus gehuurd en
- met mededaders, althans één of meer andere bij de invoer betrokken personen contact gehad omtrent een zending cocaïne en de voorgenomen werkwijze bij voornoemd strafbaar feit en
- zich met een bestelauto naar de loods van [naam 1] gelegen aan de [adres] begeven met als doel om daar een bloemendoos met daarin cocaïne op te halen en
- toegang tot de loods van [naam 1] verschaft en aldaar op zoek gegaan naar de bloemendoos met daarin cocaïne.
- afspraken gemaakt en/of overlegd over het zekerstellen en/of ophalen en/of uithalen van de cocaïne.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
feit 1 subsidiair: poging tot medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
en
feit 2:medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen en/of vervoermiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren (84 maanden).
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, mocht de rechtbank tot een veroordeling komen, hij de eis van de officier van justitie disproportioneel vindt gelet op de rol van zijn client.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot (verlengde) invoer van 25,5 kilogram cocaïne en het plegen van voorbereidingshandelingen hiertoe. De verdachte heeft zich hiermee begeven op het terrein van de internationale handel in verdovende middelen en hierbij als beoogde afhaler een belangrijke rol gespeeld. Een dergelijke hoeveelheid moet bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding en handel in harddrugs zijn bezwarend en ontwrichtend voor de samenleving en hebben bovendien veel gerelateerde vermogens- en andere criminaliteit tot gevolg, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan drugs. Daarnaast is de productie van en handel in harddrugs veelal in handen van grote, georganiseerde criminele verbanden die daarmee grote winsten maken en hun belangen in deze handel en productie beschermen met geweld en bedreiging met geweld. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij zich heeft ingelaten met de strafbare feiten en met zijn handelen een bijdrage heeft geleverd aan de instandhouding van het (inter)nationale harddrugscircuit. Daarbij heeft hij zich kennelijk laten leiden door geldelijk gewin en zich geen rekenschap gegeven van de gevolgen van zijn handelen.
De rechtbank is van oordeel dat de aard, ernst en de negatieve maatschappelijke gevolgen van de bewezenverklaarde feiten zonder meer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigen. Gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten van de rechtspraak (LOVS-oriëntatiepunten), geldt als uitgangspunt voor het (voltooid) invoeren van meer dan 20 kilo cocaïne, binnen georganiseerd verband, een gevangenisstraf voor de duur van 72 maanden. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden, de aard van de feiten en de overige omstandigheden uit het dossier geen aanleiding om af te wijken van deze oriëntatiepunten en zal dan ook aansluiting zoeken bij voornoemd oriëntatiepunt. Nu de rechtbank de verdachte veroordeelt voor een poging zal zij dit uitgangspunt met een derde verminderen. De voorbereidingshandelingen van feit 2 zijn dusdanig verweven met feit 1 (eendaadse samenloop) dat de veroordeling voor dit feit geen betekenis heeft voor de op te leggen straf (en dus niet leidt tot een hogere gevangenisstraf). Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden moet worden opgelegd.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
45, 47, 55 en 63 van het Wetboek van Strafrecht;
2, 10 en 10a van de Opiumwet.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4. weergegeven.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
48 [achtenveertig] maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. T. de Bont, voorzitter,
mr. M.S. Neervoort en mr. S. Mac Donald, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M. van Splunter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 juni 2025.
Bijlage 1: de tenlastelegging
Feit 1:
hij in of omstreeks 21 mei 2023 te Schiphol en/of Aalsmeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1, lid 4 van de Opiumwet, ongeveer 25,5 kilogram cocaïne, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks 21 mei 2023 te Schiphol en/of Aalsmeer, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het voornemen om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1, lid 4 van de Opiumwet ongeveer 25,5 kilogram cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, ( meermalen) met mededaders, althans alleen
-contact gehad met bij de invoer betrokken personen contact gehad omtrent de aankomst van een zending cocaïne en/of contact gehad omtrent het ophalen van een cocaïne bij [naam 1] gelegen aan de [adres] en/of
- een bestelbus gehuurd en/of
-via trackers informatie ontvangen en/of voorhanden gehad over de locatie van de zending (met daarin cocaïne) en/of
- zich met bestelauto naar de loods van [naam 1] gelegen aan de [adres] begeven met als doel om daar een pakket en/of bloemendoos (met daarin cocaïne) op te halen en/of
- toegang tot de loods van [naam 1] verschaft en/of aldaar (meermalen) op zoek gegaan naar het pakket en/of bloemendoos (met daarin cocaïne)zending
- ( telefonisch) contact gehad met M. [naam 4] ,de directeur van [naam 1] voor een bewijs van inbeslagname van de bloemenzending met daarin cocaïne
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (het brengen en/of vervoeren en/of afleveren) niet is voltooid;
Feit 2:
hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 mei 2023 tot en met 26 mei 2023 te Schiphol en/of Aalsmeer en/of Rotterdam, Amsterdam, althans op (een) locatie(s) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om (een) feit(en), bedoeld in het vierde of het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 25,5 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid, cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen of uit te lokken en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist of ernstig redenen had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft/hebben en is/zijn hij, verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
- één of meer telefoons en/of simkaarten bestemd voor communicatie met mededaders voorhanden gehad en/of
- een bestelbus gehuurd en/of
- ( meermalen) met mededaders, althans één of meer andere bij de invoer betrokken personen contact gehad omtrent de transport en aankomst van een zending cocaïne en de voorgenomen werkwijze bij voornoemd strafbaar feit en/of
-via trackers informatie ontvangen en/of voorhanden gehad over de locatie van de zending (met daarin cocaïne) en/of
- zich met bestelauto naar de loods van [naam 1] gelegen aan de [adres] begeven met als doel om daar een pakket en/of bloemendoos (met daarin cocaïne) op te halen en/of
- toegang tot de loods van [naam 1] verschaft en/of aldaar op zoek gegaan naar het pakket en/of bloemendoos (met daarin cocaïne)zending
- telefonisch contact gehad met M. [naam 4] , de directeur van [naam 1] en/of naar de woning van die [naam 4] gereden voor een bewijs van inbeslagname van de bloemenzending met daarin cocaïne;
- afspraken gemaakt en/of overlegd over het zekerstellen en/of ophalen en/of uithalen van de cocaïne en/of het (tezamen) aanlopen van of reizen naar M. [naam 4] en/of het hem zeggen/dwingen dat hij contact moest opnemen met een bepaald telefoonnummer en/of informatie moest aanleveren ten einde de criminele groepering aan een bewijs van inbeslagname te helpen.
Bijlage 2: de bewijsmiddelen