2.13.Verdeling
2.13.1.Partijen hebben verzocht te bepalen dat de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen wordt verdeeld op de door ieder van hen voorgestelde wijze. Daarnaast heeft de vrouw een verzoek tot inzage op grond van artikel 843a Rv (oud) en een verzoek tot voorlopig getuigenverhoor op grond van artikel 87, derde lid, Rv ingediend.
2.13.2.Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij op grond van artikel 5, eerste lid, van de Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 (Huwelijksvermogensverordening) tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen.
2.13.3.Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing. Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht.
2.13.4.Zij hadden bij de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna meer dan één nationaliteit gemeenschappelijk in de zin van artikel 15, eerste lid, van het Verdrag. In dat geval kan ingevolge de hoofdregel van artikel 15, tweede lid, van het Verdrag geen aanknoping worden gezocht bij een van die nationaliteiten.
2.13.5.Partijen hebben hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijksvoltrekking op het grondgebied van dezelfde staat gevestigd. Nu geen van de uitzonderingen van artikel 4, tweede lid, van het Verdrag zich heeft voorgedaan, werd krachtens het bepaalde in artikel 4, eerste lid, van het Verdrag vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het recht van de eerste gewone verblijfplaats, te weten het recht van Nederland, van toepassing op het huwelijksvermogensregime. Dit recht is daarop nog steeds van toepassing.
2.13.6.Nu partijen voor 1 januari 2018 zijn gehuwd en geen huwelijkse voorwaarden hebben opgesteld, volgt uit de toepasselijkheid van Nederlands recht dat een wettelijke algehele gemeenschap van goederen is ontstaan.
2.13.7.Door de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding is die gemeenschap op 4 mei 2023 ontbonden. Dat betekent in beginsel dat de goederen die partijen op die datum (de zogenoemde peildatum) hadden, moeten worden verdeeld. Van de schulden die zij op de peildatum hadden, moet worden vastgesteld wie onderling welk deel daarvan moet betalen.
2.13.8.De rechtbank zal hierna eerst in kaart brengen welke goederen en schulden deel uitmaken van de ontbonden gemeenschap. Daarna zal de rechtbank per goed de verdeling vaststellen of de wijze van verdeling gelasten en per schuld de interne draagplicht vaststellen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat ieder van partijen recht heeft op de helft van de waarde van de goederen en ieder van hen de helft van de schulden zal moeten dragen. Voor de waarde van de goederen geldt dat de rechtbank in beginsel kijkt naar de waarde die de goederen hebben op het moment van feitelijke verdeling.
2.13.9.Volgens beide partijen of één van hen bestond de ontbonden gemeenschap op 4 mei 2023 uit de volgende bestanddelen:
a. kleding, lijfsieraden en persoonlijke goederen
b. de echtelijke woning
c. hypothecaire geldlening
d. inboedel
e. bankrekeningen
f. gouden sieraden en munten
g. schulden
2.13.10.Partijen zijn het eens over de verdeling van een aantal vermogensbestanddelen. Voor die bestanddelen zal de rechtbank geen beslissing nemen omdat er, gelet op artikel 3:185 BW, in dat geval geen taak is weggelegd voor de rechter.
Ad a) kleding, lijfsieraden en persoonlijke goederen
2.13.11.Tussen partijen is niet in geschil dat zij ieder hun eigen kleding, persoonlijke goederen en trouwring krijgen toebedeeld en dat de vrouw daarnaast ook haar diamanten verlovingsring krijgt toebedeeld, zonder nadere verrekening. Nu partijen op dit onderdeel overeenstemming hebben, hoeft de rechtbank daarover niet meer te beslissen.
Ad b en c) de echtelijke woning en hypothecaire geldlening
2.13.12.Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de echtelijke woning aan [adres] . Op de woning rust een hypothecaire geldlening bij Obvion N.V. met nummers [nummer] en [nummer] .
2.13.13.Partijen zijn het erover eens dat de man de gelegenheid krijgt om de echtelijke woning over te nemen. Gelet hierop zal de rechtbank de echtelijke woning aan de man toedelen onder de opschortende voorwaarde dat de man in staat is de vrouw te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de woning verbonden hypothecaire lening en dat de eventuele over- of onderwaarde van de woning (waarde woning – hypotheekschuld) bij helfte wordt gedeeld dan wel gedragen.
2.13.14.Voor wat betreft de waarde van de woning overweegt de rechtbank als volgt. Partijen zijn het erover eens dat in opdracht van partijen gezamenlijk een taxatie van de echtelijke woning moet plaatsvinden. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de waarde dient te worden bepaald tegen het moment gelegen zo dicht mogelijk tegen het moment van feitelijke verdeling. Partijen hebben tijdens de zitting afgesproken dat de vrouw drie makelaar taxateurs aan de man voorstelt, niet zijnde makelaar [taxateur] , [makelaar taxateur] en [makelaar taxateur] . Dit voorstel dient zij binnen één week na de beschikkingsdatum te doen. De man kiest hieruit binnen één week een makelaar taxateur om de woning te laten taxeren. De kosten van de taxatie dienen partijen bij helfte te dragen. De man heeft tot drie maanden na de taxatiedatum de gelegenheid om de overname van de woning tegen de getaxeerde waarde te financieren en de vrouw te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening. Als de woning aan de man wordt toebedeeld, dient hij de kosten in verband daarmee te dragen.
2.13.15.Indien de verdeling van de woning niet uiterlijk drie maanden na de taxatiedatum heeft plaatsgevonden, moet de woning te koop worden gezet bij de makelaar die de taxatie van de woning heeft verricht. Partijen zijn gehouden de adviezen van de makelaar op te volgen voor wat betreft de vraag- en laatprijs, alsmede alle verdere adviezen van de makelaar. De verkoopopbrengst dient na aftrek van de verkoopkosten ter aflossing van de hypothecaire lening te worden aangewend. Een eventuele overwaarde dienen partijen bij helfte te delen en een eventuele restschuld dienen partijen bij helfte te dragen.
2.13.16.Aangezien nog niet duidelijk is of de man de woning kan overnemen en door partijen diverse uitvoeringshandelingen zullen moeten worden verricht, zal de rechtbank ten aanzien van de echtelijke woning de wijze van verdeling vaststellen. Beide partijen dienen hun medewerking te verlenen aan alle voor het vorenstaande benodigde uitvoerings- en rechtshandelingen.
2.13.17.De man verzoekt te bepalen dat op de overwaarde van de vrouw in de echtelijke woning in mindering strekt de door hem na de peildatum betaalde eigenaarslasten en aflossingen op de hypotheek van de echtelijke woning. De vrouw verzoekt dit verzoek van de man af te wijzen.
2.13.18.De rechtbank stelt vast dat de man vanaf de peildatum 4 mei 2023 de aflossingen op de hypotheek voor zijn rekening heeft genomen, terwijl de vrouw hiervoor op grond van artikel 3:172 BW voor de helft draagplichtig is. De andere eigenaarslasten heeft de man niet voldoende concreet gesteld en onderbouwd. De rechtbank zal daarom het verzoek van de man toewijzen voor zover het de aflossingen op de hypotheek betreft en bepalen dat de vrouw vanaf de peildatum 4 mei 2023 tot de datum van de levering van de woning aan de man of aan een derde de helft van de aflossingen op de hypotheek aan de man moet vergoeden. Dit bedrag dient verrekend te worden met het aandeel van de vrouw in de overwaarde van de echtelijke woning. Voor het overige zal de rechtbank het verzoek van de man afwijzen.
2.13.19.Partijen zijn het erover eens dat de inboedel bij helfte wordt verdeeld door om en om een inboedelgoed te kiezen totdat alle inboedelgoederen zijn verdeeld, zonder nadere verrekening. Door middel van het opgooien van een dobbelsteen zal worden bepaald wie begint met kiezen van een inboedelgoed (degene die het hoogst gooit, mag als eerste kiezen). Nu partijen op dit onderdeel overeenstemming hebben, hoeft de rechtbank daarover niet meer te beslissen.
2.13.20.Partijen zijn het erover eens dat een positief saldo op de aanwezige bankrekeningen op de peildatum 4 mei 2023 bij helfte moet worden verdeeld en dat een negatief saldo op deze datum bij helfte moet worden gedragen. Voor de aanwezige bankrekeningen hebben partijen tijdens de zitting verwezen naar hun aangiftes inkomensbelasting 2023. De rechtbank is echter gebleken dat daarin geen opsomming van de bankrekeningen van partijen staat vermeld. Onduidelijk is dan ook welke bankrekeningen aanwezig zijn en wat het saldo op deze rekeningen is op de peildatum 4 mei 2023. Partijen zullen elkaar hiertoe dan ook inzage dienen te verschaffen. Nu partijen op dit onderdeel overeenstemming hebben, hoeft de rechtbank daarover niet meer te beslissen.
2.13.21.De man heeft tijdens de zitting toegezegd dat hij het door hem opgenomen bedrag van de bankrekening van [de minderjarige] van € 3.145,94 zal terugstorten. De rechtbank vertrouwt erop dat de man zich aan deze toezegging zal houden. Verder hebben partijen afgesproken dat zij zich tot de ING Bank zullen wenden om te bewerkstelligen dat slechts één van partijen gemachtigd zal zijn op de huidige bankrekening van [de minderjarige] en dat een tweede bankrekening voor [de minderjarige] zal worden geopend waarop de andere partij gemachtigd zal zijn.
Ad f) gouden sieraden en munten
2.13.22.Tussen partijen is niet in geschil dat 19 gouden armbanden en 8 gouden munten tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren. Deze sieraden liggen in een kluis bij De Nederlandse Kluis waarvan de man contractant is en de vrouw de sleutel in haar bezit heeft. Partijen hebben tijdens de zitting afgesproken dat zij de sieraden samen uit de kluis zullen halen. Om de waarde van de sieraden te bepalen zullen zij aansluitend naar juwelier [juwelier] in [plaats] gaan om het goud te laten wegen en het karatage te laten bepalen. Partijen zullen de sieraden nadien in onderling overleg feitelijk bij helfte verdelen. Als na deze verdeling blijkt dat één van partijen is overbedeeld dan dient diegene de helft van het verschil in waarde van de sieraden aan de ander te vergoeden. Verder hebben partijen afgesproken dat als de man zijn medewerking weigert aan het voorgaande hij de helft van de door de vrouw geschatte waarde van de sieraden van € 33.764,84 aan de vrouw zal vergoeden. Nu partijen op dit onderdeel overeenstemming hebben, hoeft de rechtbank daarover niet meer te beslissen.
2.13.23.De man verzoekt te bepalen dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de volgende tot de gemeenschap behorende schulden:
- € 75.000,- lening bij Interbank
- € 50.000,- lening bij [oom van de man] (oom van de man)
- € 35.000,- lening bij [broer van de man] (broer van de man)
- € 15.000,- lening bij [vader van de man] (vader van de man)
- € 16.500,- lening bij DUO
- € 3.500,- schuld aan de Belastingdienst
- € 1.850,- schuld in verband met onroerend goed belastingen
De man stelt dat de lening bij Interbank en de leningen bij familieleden zijn aangegaan om de echtelijke woning te laten verbouwen. De echtelijke woning is begin 2019 in slechte staat gekocht en er is ruim € 150.000,- geïnvesteerd in de verbouwing van de woning. Het was niet mogelijk om voor de verbouwing een lening aan te gaan bij de bank omdat de vrouw in 2015 voor een periode van vijf jaar een BKR A1 codering heeft gekregen. Hierdoor hebben partijen veel onderhands moeten lenen bij familie. Deze leningen zijn deels contant en deels over de bank ontvangen. Dat de woning ingrijpend is verbouwd blijkt volgens de man ook uit de door hem overgelegde taxatierapporten uit 2019 en 2024.
2.13.24.De vrouw verweert zich tegen dit verzoek van de man en stelt dat de man er alleen op uit is haar te benadelen. De vrouw acht het volstrekt ongeloofwaardig dat de man in totaal € 175.000,- heeft geleend bij Interbank en familieleden om de echtelijke woning te laten verbouwen. Volgens de vrouw hadden partijen voldoende spaargeld om de verbouwing te bekostigen en heeft de man de verbouwing zo goedkoop mogelijk laten uitvoeren. De vrouw stelt dat de lening bij Interbank is aangegaan voor de onderneming van de man [onderneming] en dat deze lening daarom aan hem is verknocht en niet in de gemeenschap valt. Voorts betwist de vrouw het bestaan van de leningen bij familieleden van de man. De leningen zijn ver voor of ver na de aankoop en verbouwing van de echtelijke woning in 2019 aangegaan zodat het ongeloofwaardig is dat de man deze leningen is aangegaan voor de verbouwing van de woning. De leningsovereenkomsten zijn volgens de vrouw achteraf opgesteld om haar te benadelen. Ook betwist de vrouw het bestaan van de lening bij DUO, de schuld aan de Belastingdienst en de schuld in verband met onroerend goed belastingen. De man heeft deze schulden niet met stukken onderbouwd.
2.13.25.De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat zij op 30 april 2021 een lening van € 75.000,- hebben afgesloten bij Interbank. In beginsel valt deze schuld dan ook in de gemeenschap. Een uitzondering op deze regel vormen de schulden die aan één der echtgenoten op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn. Deze schulden vallen slechts in de gemeenschap voor zover die verknochtheid zich hier niet tegen verzet (artikel 1:94, vijfde lid, BW). Of een goed op bijzondere wijze aan één der echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre deze verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt, hangt af van de aard van dat goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald.
2.13.26.De rechtbank ziet in het door de vrouw gestelde geen aanleiding om de schuld aan Interbank als verknocht aan te merken. Ook als de schuld zou zijn aangegaan voor de door de vrouw veronderstelde onderneming van de man [onderneming] brengt dit naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat de schuld vanwege het hoogstpersoonlijke karakter op zodanige wijze aan de man is verknocht dat deze niet in de gemeenschap valt. Dit betekent dat de schuld van partijen aan Interbank in de gemeenschap valt. De rechtbank zal dan ook bepalen dat partijen deze schuld in hun onderlinge draagplicht bij helfte moeten dragen per peildatum 4 mei 2023.
2.13.27.Ten aanzien van de door de man opgevoerde leningen bij zijn familieleden stelt de rechtbank vast dat de man hiervan leningsovereenkomsten heeft overgelegd die door hem zijn ondertekend. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw acht de rechtbank deze overeenkomsten in dit geval echter onvoldoende om aan te nemen dat deze leningen daadwerkelijk zijn afgesloten door de man dan wel op de peildatum nog bestonden. Hiertoe overweegt de rechtbank dat het merendeel van de leningen ver voor of na de verbouwing van de echtelijke woning in 2019 zijn aangegaan zodat de rechtbank de stelling van de man dat deze leningen voor de verbouwing zijn aangegaan niet geloofwaardig acht. Daarbij heeft de man niet aangetoond wat de verbouwing van de echtelijke woning precies heeft gekost en wanneer deze kosten zijn betaald. De man heeft weliswaar een excelsheet in het geding gebracht met een overzicht van de verbouwingskosten, maar deze opgevoerde kosten zijn niet onderbouwd met facturen. Verder constateert de rechtbank dat voor een aantal leningen geldt dat de looptijd inmiddels is verstreken zodat, voor zover ervan moet worden uitgegaan dat de man deze leningen is aangegaan, onduidelijk is of deze leningen nog bestaan.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank de door de man opgevoerde schulden bij zijn familieleden niet zal betrekken in de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen.
2.13.28.De rechtbank constateert dat het bestaan van de door de man gestelde lening bij DUO niet in geschil was tussen partijen ten tijde van de voorlopige voorzieningenprocedures in 2023 en 2024. Gelet hierop acht de rechtbank het ondanks het ontbreken van stukken aannemelijk dat deze schuld op de peildatum 4 mei 2023 nog aanwezig was. De rechtbank zal dan ook bepalen dat partijen de schuld aan DUO in hun onderlinge draagplicht bij helfte moeten dragen per peildatum 4 mei 2023.
2.13.29.Met betrekking tot de door de man opgevoerde schuld aan de Belastingdienst en de schuld in verband met onroerend goed belastingen stelt de rechtbank vast dat de man deze schulden niet heeft onderbouwd met stukken. Gelet op de betwisting door de vrouw kan de rechtbank dan ook niet vaststellen of deze schulden op de peildatum 4 mei 2023 bestonden. Dit brengt mee dat de rechtbank deze schulden niet zal betrekken in de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen.
Overig
2.13.30.De vrouw verzoekt de man op grond van artikel 843a Rv (oud) te veroordelen om binnen vijf dagen, op straffe van een dwangsom, inzage en/of afschrift te verschaffen van de volledige bankafschriften van zijn privérekeningen van 17 september 2019 tot en met de peildatum, waarop alle transacties zichtbaar zijn. De vrouw verzoekt deze inzage om alle transacties rondom de geleende bedragen van Interbank en de familieleden te kunnen traceren.
2.13.31.Nu de rechtbank een beslissing heeft genomen over de door de man opgevoerde schulden aan Interbank en familieleden in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap heeft de vrouw naar het oordeel van de rechtbank geen belang meer bij dit verzoek. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw om inzage dan ook afwijzen.
2.13.32.De vrouw heeft ter zitting haar verzoek met betrekking tot het horen van getuigen op grond van artikel 87, derde lid, Rv ingetrokken.