ECLI:NL:RBNHO:2025:6026

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
C/15/363780 KG RK 25-254
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van een rechter in een bestuurszaak na mondelinge behandeling

Op 26 mei 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland, in de wrakingskamer, uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van mr. P.H. Lauryssen, ingediend door een verzoeker uit Heemskerk. Het verzoek tot wraking volgde na een mondelinge behandeling op 3 april 2025, waarin de verzoeker zich benadeeld voelde door de wijze waarop de rechter de regie voerde. De verzoeker stelde dat de rechter hem had verweten dat hij 'procedeert om het procederen' en dat hij niet de kans had gekregen om zijn standpunt toe te lichten. De wrakingskamer overwoog dat de rechter in zijn regierol een aanzienlijke vrijheid heeft en dat de door verzoeker aangedragen gronden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter partijdig was. De wrakingskamer wees het verzoek af, omdat er geen zwaarwegende redenen waren voor de vrees dat de rechter niet onpartijdig was. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/363780 KG RK 25-254
Beslissing van 26 mei 2025 (bij vervroeging)
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker],
wonende te Heemskerk,
verzoeker.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. P.H. Lauryssen,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft ter zitting van 3 april 2025 de wraking verzocht van de rechter in de bij deze rechtbank, team Bestuursrecht Algemeen en Belasting, zittingslocatie Alkmaar aanhangige zaak met als zaaknummer HAA 24/824 WOO A6, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft op 11 april 2025 schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3.
Verzoeker heeft op 4 mei 2025 zijn wrakingsverzoek schriftelijk toegelicht. De rechter heeft op 15 mei 2025 hierop schriftelijk gereageerd.
1.4.
Het verzoek is vervolgens behandeld op de openbare zitting van de wrakingskamer van 19 mei 2025. Verzoeker en de rechter zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is samen met een gemachtigde verschenen. De rechter is met afbericht niet verschenen op de mondelinge behandeling. De advocaat van de wederpartij in de hoofdzaak was als toehoorder aanwezig.

2.De uitgangspunten

2.1.
Begin 2023 heeft verzoeker op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) bij de gemeente Castricum (hierna: de gemeente) verzocht om een overzicht van de door de gemeente verwerkte persoonsgegevens van verzoeker. Dit verzoek wordt hierna aangeduid als het AVG-verzoek.
2.2.
Op 7 oktober 2023 heeft verzoeker met een beroep op de Wet open overheid (hierna: Woo) de gemeente verzocht om afgifte van stukken die zien op de afhandeling van het AVG-verzoek. Dit verzoek wordt hierna aangeduid als het Woo-verzoek.
2.3.
Op 27 februari 2024 heeft verzoeker bij de rechtbank beroep aangetekend tegen het uitblijven van een beslissing op het Woo-verzoek. Deze beroepsprocedure is de hoofdzaak bij onderhavig wrakingsverzoek.
2.4.
Op 5 maart 2024 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente alsnog beslist op het Woo-verzoek. Verzoeker heeft zijn op 27 februari 2024 ingestelde beroep niet ingetrokken.
2.5.
Op 10 april 2024 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van b&w van 5 maart 2024.
2.6.
Op 29 mei 2024 heeft de gemeente verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar tegen het besluit van 5 maart 2024 wegens het ontbreken van bezwaargronden.
2.7.
Op 3 april 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het door verzoeker bij de rechtbank ingestelde beroep. Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft verzoeker de rechter gewraakt.
3. Het standpunt van verzoeker3.1. Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn wrakingsverzoek - samengevat weergegeven - het volgende aangevoerd. Op de mondelinge behandeling van 3 april 2025 heeft de rechter verzoeker verweten dat hij “procedeert om het procederen”. Daarbij heeft de rechter een map omhoog gehouden en gezegd: “Ik heb hier een overzicht van al uw procedures”. Dit zijn suggestieve opmerkingen. Daarnaast heeft de rechter verzoeker meerdere malen onderbroken. Verzoeker heeft niet de gelegenheid gekregen om zijn standpunt toe te lichten. Daarbij komt dat de rechter hem geen inhoudelijke vragen heeft gesteld over de door hem aangedragen beroepsgronden, maar de vertegenwoordiger van de gemeente wel inhoudelijk heeft bevraagd. Dit alles in onderlinge samenhang bezien, heeft bij verzoeker de indruk gewekt dat de rechter zijn oordeel op voorhand al klaar had over het door hem ingestelde beroep en over hem als persoon, aldus verzoeker.

5.De beoordeling

5.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert. Dit is de zogenaamde subjectieve toets.
Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid. Dit is de zogenaamde objectieve toets.
Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
5.2.
Over de gang van zaken gedurende de mondelinge behandeling van 3 april 2025 overweegt de wrakingskamer als volgt. De wrakingskamer stelt voorop dat de rechter die de zaak behandelt, de regie voert en verantwoordelijk is voor de orde in de zittingszaal. De rechter bepaalt het verloop en de voortgang van de procedure en de zitting en de wijze van behandeling. De rechter heeft in deze regierol een aanzienlijke vrijheid.
5.3.
Dit geldt ook voor de door de rechter te stellen vragen. Het is de taak van de rechter om op een mondelinge behandeling vragen te stellen aan (in dit geval) verzoeker en de afgevaardigden van de gemeente. De rechter bepaalt welke vragen hij stelt en aan welke partij hij deze stelt. Dit kunnen ook kritische vragen zijn. Door het verkrijgen van antwoorden op de gestelde vragen, vergaart de rechter die informatie die hij nodig heeft om te komen tot een oordeel. Een voor verzoeker onwelgevallige vraag of opmerking van de rechter in dat verband leidt daarom in beginsel niet tot (een gerechtvaardigde vrees voor) het ontbreken van onpartijdigheid bij de rechter. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat de stijl of de toon van de rechter bij het stellen van vragen voor verzoeker (in zijn beleving) onaangenaam is geweest.
5.4.
In het licht van het voorgaande kunnen de door verzoeker aangedragen gronden niet leiden tot wraking van de rechter. Het stond de rechter vrij om, ter beantwoording van de bij hem voorliggende rechtsvragen, verzoeker te bevragen over zijn wijze van procederen in de hoofdzaak en zijn bekendheid met procedurele regels. Dat geldt ook voor de uit de zittingsaantekeningen blijkende opmerkingen van de rechter in verband daarmee dat verzoeker een groter dan gemiddeld aantal zaken bij de rechtbank heeft gehad. Dat de rechter daarbij zou hebben gezegd dat verzoeker “procedeert om het procederen” of woorden van gelijke strekking heeft gebruikt, kan de wrakingskamer niet vaststellen. De rechter betwist dit te hebben gezegd en dergelijke bewoordingen zijn niet opgenomen in de van de mondelinge behandeling van 3 april 2025 uitgewerkte zittingsaantekeningen.
5.5.
Ook in de manier waarop de rechter tijdens de mondelinge behandeling van 3 april 2025 regie heeft gevoerd, ziet de wrakingskamer geen grond om het wrakingsverzoek toe te wijzen. Wat de wrakingskamer op basis van de door verzoeker en de rechter afgelegde verklaringen en de uitgewerkte zittingsaantekeningen hierover kan vaststellen, vormt geen redelijke aanleiding voor de bij verzoeker ontstane vrees voor vooringenomenheid. Gebleken is dat de rechter niet alleen verzoeker, maar ook de (afgevaardigde van de) gemeente bij gelegenheid heeft onderbroken en tussendoor heeft bevraagd. Uit de zittingsaantekeningen blijkt dat zowel de gemeente als verzoeker daarbij hun standpunten hebben kunnen toelichten en op elkaars standpunten kunnen reageren. Ook heeft de rechter aan beiden inhoudelijke vragen gesteld.
5.6.
Verzoeker heeft in zijn nadere schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek gesteld dat de rechter hem tijdens de zitting ook verwijten heeft gemaakt over zijn wijze van communiceren met de gemeente en dat de rechter een andere zaak van verzoeker tegen een andere gemeente ter sprake heeft gebracht. Nog afgezien van het feit dat alle wrakingsgronden tegelijkertijd (bij het doen van het verzoek) naar voren moeten worden gebracht, kunnen deze stellingen ook niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden. Uit de zittingsaantekeningen blijkt dat de rechter aan verzoeker heeft voorgehouden dat de gemeente had gevraagd een reactie te sturen aan het e-mailadres van de gemeente, maar dat hij dit naar een ander e-mailadres had gestuurd. Op de vraag wat de reden daarvan was heeft verzoeker een uitleg gegeven. In deze gang van zaken kan de wrakingskamer geen (schijn van) partijdigheid van de rechter ontdekken. Hetzelfde geldt voor het ter sprake brengen van een andere zaak van verzoeker tegen de gemeente Bergen. De rechter heeft uitgelegd dat (de gemachtigde van) verzoeker deze andere zaak namelijk zelf onder de aandacht had gebracht in de processtukken, zodat het de rechter vrij stond daarover een vraag te stellen.
5.7.
De feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren gelet op het voorgaande geen zwaarwegende redenen op dat de rechter een vooringenomenheid jegens verzoeker koestert of voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid. De wrakingskamer zal het verzoek daarom afwijzen.

6.Beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst het verzoek tot wraking van de rechter af,
6.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en het college van b&w van de gemeente Castricum een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
6.3.
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich
bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. N. Boots, voorzitter, mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker en mr. N.M.L. Rogmans, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van de griffier, en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2025.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.