In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 26 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van bewind. Het verzoek is ingediend door betrokkene, die stelt dat hij in staat is om zelfstandig zijn financiële zaken te beheren na het volgen van een traject genaamd 'Grip op Geld'. De bewindvoerder, FHV Castricum B.V., heeft echter verweer gevoerd en betoogd dat betrokkene geen concrete stappen heeft gezet in zijn zelfredzaamheid en dat hij nog steeds financiële beslissingen neemt zonder overleg. De bewindvoerder wijst op het feit dat betrokkene nieuwe bankrekeningen heeft geopend en regelmatig aankopen doet zonder inzicht in zijn financiële situatie, wat wijst op een gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel.
Tijdens de mondelinge behandeling op 15 april 2025 heeft de kantonrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de noodzaak voor het bewind nog steeds aanwezig is, gezien de financiële problemen van betrokkene, waaronder openstaande CJIB-boetes en het verzoek om extra geld. De kantonrechter concludeert dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat betrokkene zich op een zodanige manier heeft ontwikkeld dat het bewind opgeheven kan worden. De kantonrechter heeft het verzoek tot opheffing van het bewind dan ook afgewezen en de bewindvoerder in zijn functie gehandhaafd.
De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. M.C. van Rijn, kantonrechter, en is gedateerd op 26 mei 2025.