ECLI:NL:RBNHO:2025:5928

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 maart 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
15-292119-24 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met verminderd toerekeningsvatbaarheid en bijzondere voorwaarden

Op 10 maart 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 september 2024 in Haarlem opzettelijk brand heeft gesticht. De verdachte, geboren in 2003 en momenteel gedetineerd, heeft open vuur in aanraking gebracht met een papiertje en een badjas, wat leidde tot een uitslaande brand in zijn woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat er gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen was te duchten. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar bevonden, wat invloed heeft gehad op de strafmaat. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twaalf maanden geëist, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals opname in een zorginstelling. De rechtbank heeft deze eis grotendeels overgenomen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en opname in een zorginstelling. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische problemen van de verdachte, waaronder een autismespectrumstoornis en alcoholverslaving, en heeft geadviseerd om de verdachte te behandelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-292119-24 (P)
Uitspraakdatum: 10 maart 2025
Tegenspraak
Verkort strafvonnis (artikel 138b Wetboek van Strafvordering)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 februari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
nu gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Leeuwarden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Kubbinga, en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.A. Korfker, advocaat te IJmuiden, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 september 2024 te Haarlem opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een een papiertje en/of badjas, ten gevolge waarvan (de inboedel van de slaapkamer van) een woning (gelegen aan [adres] ) gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of naastgelegen woningen en/of de inventaris van voornoemde woning en/of de inventaris van naastgelegen woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de bewoner van voornoemde woning en/of personen aanwezig op de stoep aan de voorkant van voornoemde woning en/of bewoners van de naastgelegen woningen in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners van de naastgelegen woningen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het ten laste gelegde bestanddeel dat ziet op levensgevaar voor de verdachte, zijn vader en anderen, omdat hiervan onvoldoende is gebleken. De verdachte heeft zijn vader immers tijdig ingelicht waarna zij beiden de woning konden ontvluchten. Ten aanzien van de omliggende woningen kan niet worden vastgesteld of daarin personen aanwezig waren. Ook kan niet worden gesteld dat het voorzienbaar was dat er personen in de naastgelegen woningen aanwezig waren. Met betrekking tot het gemeen gevaar voor goederen refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt de beslissing dat de verdachte het bewezen verklaarde feit heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn opgenomen.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten aanvulling worden opgenomen.
3.3.2.
Bewijsmotivering
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van levensgevaar voor de verdachte, zijn vader en anderen. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat er sprake was van een grote uitslaande brand met veel rookontwikkeling, die zich in zeer korte tijd heeft ontwikkeld. De verdachte en zijn vader zijn voor een medische controle meegenomen naar het ziekenhuis. Blijkens de aangifte hadden zij rook ingeademd en was hun keel zwart van de rook. Het is bekend dat het inademen van rook kan leiden tot zware benauwdheid, koolmonoxidevergiftiging en zelfs de dood. De enkele omstandigheid dat de verdachte en zijn vader de woning tijdig hebben kunnen ontvluchten doet niet af aan het levensgevaar dat voor hen te duchten was. Daarnaast was er door de felle brand sprake van brandend puin dat naar beneden viel, dat voor de wijkbewoners die zich op straat bevonden levensgevaarlijk was.
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten is geweest.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 10 september 2024 te Haarlem opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een papiertje en een badjas, ten gevolge waarvan (de inboedel van de slaapkamer van) een woning (gelegen aan [adres] ) gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en naastgelegen woningen en de inventaris van voornoemde woning en de inventaris van naastgelegen woningen, en levensgevaar voor de bewoner van voornoemde woning en personen aanwezig op de stoep aan de voorkant van voornoemde woning te duchten was.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijke deel moeten de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden en de aanvullende voorwaarde dat de verdachte, indien nodig, meewerkt aan een klinische plaatsing in het kader van overbruggingszorg.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan het voorarrest en hieraan de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering te verbinden. De verdachte heeft zich bereid verklaard mee te werken aan de door de officier van justitie gevorderde aanvullende bijzondere voorwaarde dat hij moet meewerken aan een klinische plaatsing in het kader van overbruggingszorg.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting in de woning waar hij samen met zijn vader woonde. Brandstichting is uitermate gevaarlijk. Deze woning betreft een rijtjeswoning met aan weerszijden andere woningen. Onder invloed van alcohol heeft de verdachte een papiertje en zijn badjas in brand gestoken. Het vuur heeft vervolgens snel om zich heen gegrepen en binnen korte tijd stond de gehele tweede verdieping in brand. De brand heeft enorme schade veroorzaakt aan de woning. Ook heeft de brand gevaar voor het leven voor de bewoners en de personen aanwezig op de stoep van de woning opgeleverd. Brandstichting brengt in de regel gevoelens van onrust, angst en onveiligheid teweeg in de samenleving en bij betrokkenen en getuigen in het bijzonder. Het gaat dan ook om een ernstig strafbaar feit met name vanwege de verstrekkende gevolgen die het met zich had kunnen brengen. Dat de schade beperkt is gebleven tot materiële schade is niet aan de verdachte te danken, maar aan adequaat handelen van zijn vader en de hulpdiensten.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van 15 november 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld. Dit weegt de rechtbank in het voordeel van de verdachte mee.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia psychologisch onderzoeksrapport van 22 november 2024, opgesteld door R.L. Paris, GZ-psycholoog, onder supervisie van S.A. Moonen, GZ-psycholoog. Hieruit blijkt onder meer dat er bij de verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis, een persisterende depressieve stoornis en een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Er is sprake van elkaar versterkende en instandhoudende pathologie. Door alcohol verdooft de verdachte zijn gevoelens, angsten en onzekerheden, maar daardoor raakt hij ook meer ontremd op emotioneel gebied. Hoewel de verdachte zich bewust is van de negatieve gevolgen die alcoholgebruik met zich meebrengen, is zijn alcoholverslaving dermate ernstig dat het zijn controle over het gebruik aantast. De alcoholproblematiek van de verdachte hangt nauw samen met zijn overige pathologie. Geadviseerd wordt om de verdachte het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen.
De psycholoog komt voorts tot de conclusie dat er onvoldoende argumenten naar voren komen om te adviseren het minderjarigenstrafrecht toe te passen. Hoewel de verdachte moeite heeft om zijn eigen gedrag te organiseren, komt hij in contact niet jonger over dan zijn kalenderleeftijd, handelt hij doorgaans niet zonder na te denken en functioneert hij niet op verstandelijk beperkt niveau. Een pedagogische aanpak wordt als niet noodzakelijk, noch als toereikend gezien om de kernproblematiek te kunnen bewerken.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 19 december 2024, opgesteld door [reclasseringswerker] verbonden aan Verslavingsreclassering GGZ. De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen. Hoewel de reclassering indicaties ziet op het gebied van handelingsvaardigheden, zijn er op het gebied van pedagogische beïnvloeding te weinig aanknopingspunten om het jeugdstrafrecht toe te passen. De reclassering adviseert om bij een veroordeling een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een opname in een zorginstelling, een ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een middelenverbod en dagbesteding.
De rechtbank kan zich met de adviezen en conclusies in bovengenoemde rapporten verenigen en ziet in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het ten laste gelegde is begaan, geen grond om de bepalingen van het jeugdstrafrecht toe te passen zoals bedoeld in artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht. Overeenkomstig het advies in het Pro Justitia rapport, zal de rechtbank het bewezen verklaarde in verminderde mate aan de verdachte toerekenen. Deze omstandigheid wordt in strafmatigende zin meegewogen.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan geen andere straf toelaten dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Mede gelet op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte zal de rechtbank een aanzienlijk deel van de straf in voorwaardelijke zin en met een lange proeftijd opleggen. De rechtbank komt tot deze straf vanwege de noodzaak dat de verdachte de juiste behandeling krijgt. Vanwege de hardnekkige verslaving van de verdachte is een fors voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden om de verdachte gemotiveerd te houden mee te werken aan de noodzakelijke behandeling van zijn problematiek.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend en geboden aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank zal een deel van die gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, te weten zes maanden, met een proeftijd van drie jaren, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandennietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
3 (drie) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht bij de reclassering
De verdachte meldt zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij de reclassering van Fivoor Noord-Holland. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2.
Opname in een zorginstelling
De verdachte laat zich opnemen in 'FPA de Boog' of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start per eerstvolgend aanbod. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
3.
Meewerken aan overbruggingsplaatsing
Indien nodig werkt de verdachte mee aan een klinische plaatsing in het kader van overbruggingszorg. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
4.
Ambulante behandeling
De verdachte laat zich behandelen door de GGZ of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra de zorgverlener daartoe een aanbod kan doen. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
5.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
De verdachte verblijft in een begeleid wonen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start per eerstvolgend aanbod. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
6.
Alcoholverbod
De verdachte gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de verdachte wordt gecontroleerd.
7.
Dagbesteding
De verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van dagbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.E. Voorberg, voorzitter,
mr. G.D. Kleijne en D.H. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. S.D.C. Schoenmaker,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 maart 2025.