ECLI:NL:RBNHO:2025:5927

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 maart 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
15-009338-25 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor de invoer van bijna zes kilogram cocaïne

Op 10 maart 2025 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 januari 2025 op Schiphol bijna zes kilogram cocaïne had ingevoerd. De verdachte, geboren in 1989 en momenteel gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol, werd beschuldigd van opzettelijke invoer van cocaïne, een middel dat onder de Opiumwet valt. Tijdens de openbare terechtzitting op 24 februari 2025 heeft de officier van justitie, mr. M. Kubbinga, gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. F.T. Sakrak, pleitte voor vrijspraak wegens onvoldoende bewijs van opzet.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Na beoordeling van het bewijs, waaronder verklaringen van de verdachte en WhatsApp-berichten, kwam de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte op de hoogte was van de cocaïne in zijn koffer. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig en concludeerde dat hij opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 38 maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank overwoog dat de ingevoerde hoeveelheid cocaïne schadelijk is voor de gezondheid en dat de handel in cocaïne vaak gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, maar de ernst van het bewezen feit rechtvaardigde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 10 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15-009338-25 (P)
Uitspraakdatum: 10 maart 2025
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 februari 2025 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] ,
nu gedetineerd in Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Kubbinga, en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. F.T. Sakrak, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 januari 2025 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte opzet had op de invoer van cocaïne.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen.
3.3.2.
Bewijsmotivering
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 9 januari 2025 met het vliegtuig vanuit Curaçao in Nederland is aangekomen. Bij aankomst op de luchthaven Schiphol is in de koffer van de verdachte cocaïne aangetroffen met een netto gewicht, uitgaande van een percentage van 85% bij pastavormige cocaïne, van 5.791,39 gram. De cocaïne was verborgen in spijkerbroeken die de verdachte in zijn ruimbagage had meegenomen.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet wist dat er cocaïne in zijn koffer zat. Hij is met vrienden naar Curaçao gegaan om fuikdag te vieren en verbleef met één van de vrienden, [naam 1] , in een appartement. Vlak voor vertrek naar de luchthaven op Curaçao heeft de verdachte zijn koffer ingepakt en deze afgesloten met een code. Nadat hij zijn koffer in het appartement heeft afgesloten, heeft de verdachte deze niet meer geopend. De verdachte heeft aangegeven dat hij niet wist hoe de cocaïne in de koffer terecht is gekomen. Ter terechtzitting heeft de verdachte verder verklaard dat hij met [naam 1] vakantie heeft gevierd op Curaçao en dat ze samen terugreisden naar Nederland. Tot slot heeft de verdachte verklaard dat [naam 1] in de telefoon van de verdachte is opgenomen onder de naam [naam 2] .
De rechtbank acht de verklaring dat de verdachte niet wist dat er cocaïne in zijn koffer zat ongeloofwaardig. Uit het dossier blijkt dat de verdachte bij aankomst op Schiphol tegen de verbalisanten van de Douane heeft verklaard dat hij met vrienden naar Curaçao was gegaan, maar dat zijn vrienden langer bleven. Hierna heeft de verdachte zich bij de inverzekeringstelling en bij de rechter-commissaris op zijn zwijgrecht beroepen. Uit het onderzoek aan de onder de verdachte in beslag genomen telefoon zijn er WhatsApp gesprekken aangetroffen tussen de verdachte en contact [naam 2] , naar later is gebleken [naam 1] . Uit het dossier blijkt dat de verdachte en [naam 1] samen reisden, zowel op de heen- als terugreis. Op het moment dat de verdachte wordt meegenomen bij de controle op Schiphol stuurt de verdachte een Whatsappje naar [naam 1] : ‘Ka in model’ (vertaald als: ‘stront in model’) en ‘Do chek orgie mi biggi bagga toe…’ (vertaald als: ‘Zij controleren hoe het georganiseerd is. De grote bagage (Ruim bagage) ook.’). [naam 1] stuurt vervolgens naar de verdachte een Whatsappje ‘Tang rustig gewoon’ (vertaald als: ‘blijf gewoon kalm’). Ter terechtzitting heeft de verdachte geen redelijke verklaring gegeven voor het feit dat hij bij de Douane heeft verklaard dat hij alleen reisde en evenmin over de in zijn telefoon aangetroffen WhatsApp conversatie met [naam 1] . De rechtbank betrekt hierbij dat het volstrekt onwaarschijnlijk is dat een organisatie een hoeveelheid cocaïne die een aanzienlijke straatwaarde vertegenwoordigt, laat vervoeren door een onwetende koerier en dat er niets zou zijn geregeld voor de overdracht van de cocaïne. Er bestaat in dat scenario immers een reële kans dat de betreffende persoon en daarmee de cocaïne uit het zicht van de organisatie zal raken. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat het redelijkerwijs niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist dat er cocaïne in de koffer was verstopt en hij dus opzet had op de invoer van de cocaïne.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 9 januari 2025 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van het voorarrest.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de geringe rol die de verdachte heeft gehad.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van bijna zes kilogram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van veelal zware criminaliteit, waaronder levensdelicten en ernstige bedreigingen en daarnaast de strafbare feiten die gebruikers plegen ter financiering van hun behoefte aan deze stof. Ook daarom worden forse straffen opgelegd voor de invoer van cocaïne.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 27 januari 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk strafbaar feit is veroordeeld.
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende straf. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Volgens deze oriëntatiepunten is het uitgangspunt bij de invoer van een hoeveelheid harddrugs met een gewicht van tussen 5.000 tot 6.000 gram, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 38 tot 40 maanden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 38 maanden, met aftrek van het voorarrest, moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
38 (achtendertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.H. Bakker, voorzitter,
mr. G.D. Kleijne en mr. I.E. Voorberg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. S.D.C. Schoenmaker,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 maart 2025.