In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen de rechtspersoon Etihad Airways PJSC, hierna de vervoerder, en een passagier. De vervoerder was bij verstek veroordeeld tot betaling van compensatie aan de passagier vanwege een vertraagde vlucht van Amsterdam naar Bangalore via Abu Dhabi. De passagier had een vordering ingesteld op basis van de Verordening (EG) nr. 261/2004, waarin compensatie is geregeld voor passagiers bij vertragingen. De vervoerder stelde in verzet dat de vertraging het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk een latere vertrektijd opgelegd door de luchtverkeersleiding. De kantonrechter oordeelde dat de vervoerder voldoende had aangetoond dat de vertraging deels het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden en dat de passagier zijn aansluitende vlucht had kunnen halen zonder deze omstandigheden. Het verzet van de vervoerder werd gegrond verklaard, het verstekvonnis werd vernietigd en de oorspronkelijke vordering van de passagier werd afgewezen. De passagier werd veroordeeld in de proceskosten.