In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 mei 2025 een tussenvonnis uitgesproken in een civiele procedure tussen Marina Den Oever B.V. en een onbekende gedaagde partij. De eisende partij heeft de gedaagde gedagvaard en vordert betaling van een bedrag van € 14.126,38, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke rente en proceskosten. Tevens wordt ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd, met de eis dat de gedaagde zijn vaartuig binnen twee dagen na betekening van het (eind)vonnis verwijdert, op straffe van een dwangsom.
De kantonrechter heeft in deze zaak ambtshalve toetsing uitgevoerd met betrekking tot de (pre)contractuele informatieverplichtingen en de algemene voorwaarden die van toepassing zijn op de overeenkomst. De overeenkomst is gesloten op 14 augustus 2011, voordat de Richtlijn 2011/83/EU in het Nederlandse recht was geïmplementeerd. De kantonrechter oordeelt dat de precontractuele informatieplichten niet van toepassing zijn, omdat het hier gaat om een overeenkomst van havendiensten.
De kantonrechter heeft ook de algemene voorwaarden getoetst aan de hand van de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. Het rentebeding in artikel 4 lid 3 van de HISWA Algemene Voorwaarden is niet oneerlijk bevonden, terwijl het incassokostenbeding in artikel 4 lid 4 voorlopig als oneerlijk wordt aangemerkt. De eisende partij krijgt de gelegenheid om zich uit te laten over dit oordeel. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling op 25 juni 2025.