ECLI:NL:RBNHO:2025:5827

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
AWB - 23 _ 6850
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van medisch certificaat klasse 3 voor luchtverkeersleider door de minister van Infrastructuur en Waterstaat

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 22 mei 2025, staat de weigering van de minister van Infrastructuur en Waterstaat om een medisch certificaat klasse 3 te verlenen aan een militair luchtverkeersleider centraal. De eiser, die sinds 2002 werkzaam is als luchtverkeersleider, had een aanvraag ingediend voor dit certificaat, noodzakelijk voor het uitvoeren van zijn functie in de civiele luchtvaart. De minister had de aanvraag afgewezen, met het argument dat de eiser niet voldeed aan de medische vereisten, specifiek vanwege zijn milde kleurenblindheid (deuteranomalie). De rechtbank oordeelt dat de eiser procesbelang heeft, aangezien de samenvoeging van militaire en civiele luchtverkeersleiding aanstaande is en hij duidelijkheid nodig heeft over zijn geschiktheid voor de civiele functie. De rechtbank concludeert dat de minister ten onrechte geen beoordelingsruimte heeft gezien en dat de aanvraag opnieuw moet worden beoordeeld. De rechtbank vernietigt het besluit van de minister en draagt deze op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de eiser recht heeft op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/6850

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P. Meles),
en
de minister van Infrastructuur en Waterstaat, namens deze
de Inspectie Leefomgeving en Transport, verweerder
(gemachtigden: mr. H.J. ’t Hart, A. Schurink en dr. C. de Vries).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een medisch certificaat klasse 3. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat eiser procesbelang heeft en dat verweerder ten onrechte geen beoordelingsruimte heeft gezien bij de beoordeling van de aanvraag van eiser. Eiser krijgt dus gelijk en het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft bij verweerder een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van een medisch certificaat klasse 3, dat benodigd is voor het uitvoeren van de functie van luchtverkeersleider in de burgerluchtvaart. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 1 juni 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 9 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 10 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiser is sinds 2002 werkzaam als luchtverkeersleider. Deze werkzaamheden verrichtte hij eerst in dienst van de Koninklijke Marine en met ingang van 2012 in dienst van de Koninklijke Landmacht.
3.1.
Bij zijn initiële medische keuring bij de marine is vastgesteld dat eiser lijdt aan milde kleurenblindheid, deuteranomalie, waardoor hij de kleur groen minder goed kan zien. Om toch werkzaamheden als luchtverkeersleider te mogen uitvoeren, heeft eiser aanvullende praktijktesten moeten afleggen. Op basis van de resultaten van deze praktijktesten is eiser een medisch certificaat met beperking verleend. Eiser is dispensatie verleend voor zijn deuteranomalie en eiser is als luchtverkeersleider werkzaam geworden.
3.2.
Bij de overstap naar de landmacht heeft eiser opnieuw aanvullende praktijktesten moeten afleggen. De resultaten van deze praktijktesten in combinatie met het goede functioneren bij de marine ondanks zijn deuteranomalie, hebben ertoe geleid dat eiser opnieuw een medisch certificaat met beperking is verleend, zodat hij zijn werkzaamheden als luchtverkeersleider in dienst van de landmacht kon voortzetten.
3.3.
In verband met het voornemen de militaire luchtverkeersleiding en de civiele luchtverkeersleiding samen te voegen, heeft eiser met de aanvraag van 23 mei 2023 verzocht hem een medisch certificaat te verlenen waarmee hij ook voldoet aan de vereisten om als civiele luchtverkeersleider te werken. Daarna is het procesverloop geweest zoals hierboven omschreven.

Standpunt eiser

4. Eiser stelt zich op het standpunt dat hem een medisch certificaat klasse 3 moet worden verleend. Hij voert aan dat hij procesbelang heeft bij zijn beroep. Eiser heeft de aanvraag voor het civiele medische certificaat gedaan op verzoek van zijn werkgever in verband met de voorgenomen samenvoeging van de civiele en militaire luchtverkeersleidingen. Die samenvoeging zou eerst plaatsvinden per 1 januari en toen per 1 juni 2024, maar die data zijn niet gehaald. Dat de samenvoeging gaat plaatsvinden staat wel vast en zodra dat het geval is, kan eiser zijn werk niet meer doen op basis van het militaire medische certificaat. Eiser moet dus duidelijkheid hebben over het civiele medische certificaat vóórdat de samenvoeging plaatsvindt. Eiser heeft daarnaast procesbelang omdat hij met het medisch certificaat klasse 3 zou kunnen solliciteren bij de civiele luchtverkeersleiding. Tot slot heeft eiser procesbelang omdat de beslissing van de rechtbank van betekenis is voor volgende aanvragen. Eiser moet immers elk jaar medisch worden gekeurd.
4.1.
Eiser stelt dat de toepasselijke regelgeving de ruimte laat om te beoordelen of eiser in staat is zijn taken veilig uit te voeren met inachtneming van een of meer beperkingen die op het medische certificaat worden aangegeven. Eiser bestrijdt niet dat sprake is van deuteranomalie, maar brengt naar voren dat hij al 23 jaar probleemloos werkzaam is als luchtverkeersleider. Het weigeren van dit medische certificaat zou ertoe leiden dat eiser zijn carrière moet opgeven.

Standpunt verweerder

5. Verweerder voert primair aan dat eiser geen procesbelang heeft. De samenvoeging van de militaire en civiele luchtverkeersleiding is een langdurig en complex proces, zo stelt verweerder. Het is niet duidelijk wanneer dit proces wordt afgerond, noch op welke wijze medewerkers van de militaire luchtverkeersleiding overgaan naar de civiele luchtverkeersleiding en welke overgangsregels daarvoor gelden. Eiser blijft voorlopig werkzaam als militair luchtverkeersleider, waarbij hem een medisch certificaat is verleend op basis van andere regelgeving, aldus verweerder. Eiser heeft in de visie van verweerder daarom geen belang bij een beslissing in deze procedure.
5.1.
Subsidiair voert verweerder aan dat de toepasselijke regelgeving geen mogelijkheden biedt om te beoordelen of eiser zijn taken veilig kan uitvoeren. De bepaling waar eiser zich op beroept is zo geformuleerd dat normaal trichromatisch zien (het goed zien van de kleuren rood, groen en blauw) een absoluut vereiste is, waarvan niet kan worden afgeweken. Dat onderstreept het belang van kleurwaarneming voor de veiligheid van luchtverkeersleiding. De betreffende bepaling laat volgens verweerder geen ruimte voor een discretionaire beoordeling door de keuringsarts.

Beoordeling door de rechtbank

Heeft eiser procesbelang?
6. Voordat tot een inhoudelijke beoordeling kan worden gekomen, moet eerst worden beoordeeld of eiser bij zijn beroep procesbelang heeft, als bedoeld in artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [1] dient de indiener een actueel en reëel belang te hebben. Het doel dat de indiener voor ogen staat bij het instellen van het beroep moet kunnen worden bereikt en de uitkomst van de procedure moet ook feitelijk voor hem van betekenis zijn. Het procesbelang kan ook gelegen zijn in toekomstige besluiten te nemen ten aanzien van dezelfde betrokkene. [2]
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser procesbelang heeft. Uit de standpunten van partijen en de toelichting daarvan op zitting is duidelijk geworden dat de samenvoeging van de civiele en militaire luchtverkeersleidingen hoe dan ook zal plaatsvinden. Weliswaar is nu nog niet duidelijk op welke termijn de samenvoeging wordt voltooid of welke overgangsbepalingen dan zullen gaan gelden voor militaire luchtverkeersleiders, maar dat eiser op termijn een civiel medisch certificaat nodig heeft, staat tussen partijen niet ter discussie. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de overgangsbepalingen die nog moeten worden vastgesteld geen betrekking zullen hebben op de medische vereisten voor luchtverkeersleiders. Militaire luchtverkeersleiders moeten in de toekomst dus voldoen aan de medische vereisten uit de Verordening. Een beslissing over de toepassing van de Verordening is dus van belang voor eiser, omdat de beslissing van deze rechtbank van betekenis is voor de toekomstige aanvraag van het civiele medische certificaat door eiser. Verweerder heeft daar ter zitting aan toegevoegd dat op basis van een afspraak uit oktober 2024 militaire luchtverkeersleiders nu al moeten voldoen aan de civiele medische vereisten. Hoewel volgens verweerder nog over die afspraak wordt gepraat omdat de militaire luchtverkeersleiders het daarmee niet eens zijn, onderstreept deze afspraak het actuele en reële procesbelang van eiser.
Inhoudelijke beoordeling: doet eiser terecht een beroep op artikel B.001?
7. Voor de inhoudelijke beoordeling is van belang dat de certificering van luchtverkeersleiders in de civiele luchtvaart binnen de Europese Unie gemeenschappelijk is geregeld. Op basis van artikel 2, eerste lid, van Verordening (EU) 2015/340 tot vaststelling van de technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot vergunningen en certificaten van luchtverkeersleiders van 20 februari 2015 (de Verordening) dienen – voor zover voor deze zaak van belang – luchtverkeersleiders te zijn gekwalificeerd en een vergunning te hebben gekregen overeenkomstig de bepalingen van onder meer bijlage IV bij de Verordening.
7.1.
Bijlage IV van de Verordening is getiteld “Medische vereisten voor luchtverkeersleiders”. In subdeel A van bijlage IV bij de Verordening zijn de algemene vereisten opgenomen. Uit artikel ATCO.MED.A.030 (artikel A.030) onder a van bijlage IV bij de Verordening volgt dat luchtverkeersleiders moeten beschikken over een medisch certificaat klasse 3. De medische vereisten voor afgifte van het certificaat zijn opgenomen in subdeel B van bijlage IV bij de Verordening. Artikel ATCO.MED.B.001 (artikel B.001), sub a luidt:
“1. Als de aanvrager niet volledig voldoet aan de vereisten voor het medisch certificaat van klasse 3, maar het niet waarschijnlijk wordt geacht dat de veilige uitoefening van de rechten van de vergunning daardoor in gevaar komt, moet het luchtvaartgeneeskundig centrum of de luchtvaartgeneeskundige arts:
i) de beslissing over de geschiktheid van de aanvrager overeenkomstig dit subdeel verwijzen naar de vergunningverlenende autoriteit, of
ii) in gevallen waarin dit deel niet voorziet in verwijzing naar de vergunningverlenende autoriteit, beoordelen of de aanvrager in staat is zijn of haar taken veilig uit te voeren met inachtneming van een of meer beperkingen die op het medisch certificaat zijn aangetekend, en het medisch certificaat afgeven met de desbetreffende beperking(en).
2. Het luchtvaartgeneeskundig centrum of de luchtvaartgeneeskundige keuringsarts mag een medisch certificaat met dezelfde beperking herbevestigen of verlengen zonder de aanvraag door te verwijzen naar de vergunningverlenende autoriteit. ”
7.2.
Artikel ATCO.MED.B.075 (artikel B.075) van bijlage IV bij de Verordening luidt:
“Aanvragers moeten normaal trichromatisch kunnen zien.”
8. De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser niet normaal trichromatisch kan zien en dat eiser daarom niet voldoet aan artikel B.075 van bijlage IV bij de Verordening. Wat partijen verdeeld houdt, is de vraag of verweerder in dit geval op grond van artikel B.001 toch dient te beoordelen of aan eiser een medisch certificaat kan worden afgegeven. Daarbij staat niet ter discussie dat in artikel B.075 geen mogelijkheid is opgenomen om te verwijzen naar de vergunningverlenende instantie (zoals bedoeld onder i van artikel B.001 sub a onder 1). Eiser stelt zich echter op het standpunt dat de mogelijkheid openstaat die is genoemd in artikel B.001, onder a sub 1, onder ii., te weten dat het luchtvaartgeneeskundig centrum of de luchtvaartgeneeskundige keuringsarts beoordeelt of aanvrager ondanks zijn beperkingen de vergunde taken veilig kan uitvoeren. Verweerder voert aan dat die mogelijkheid niet openstaat.
9. De rechtbank volgt het standpunt van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder, althans het luchtvaartgeneeskundig centrum of de luchtvaartgeneeskundige arts moeten beoordelen of eiser ondanks zijn beperkingen in staat is zijn werkzaamheden veilig uit te oefenen. De rechtbank licht dat toe.
9.1.
De Verordening is zo opgebouwd dat in artikel A.030 is opgenomen dat luchtverkeersleiders moeten beschikken over een medisch certificaat klasse 3. In subdeel B van de Verordening is vervolgens opgenomen aan welke medische vereisten moet worden voldaan voor afgifte van het medisch certificaat. Tekstueel zijn er verschillen op te merken tussen die vereisten. Zo is ten aanzien van een aantal aandoeningen uitdrukkelijk opgenomen dat een luchtverkeersleider ongeschikt is wanneer hij aan zo’n aandoening lijdt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer een hart- of hart/longtransplantatie is ondergaan (artikel B.010 onder b, sub 1, iii), wanneer sprake is van diabetes mellitus waarbij insuline nodig is (B.025 onder b sub 1), in geval van acute leukemie (B.030 sub c) of in geval van diplopie (B.070 sub i). Ten aanzien van verschillende andere aandoeningen is uitdrukkelijk bepaald dat verwijzing naar de vergunningverlenende instantie nodig is. Voorbeelden daarvan zijn te vinden in B.010 onder b, sub 2 (ten aanzien van verschillende hartaandoeningen), in B.030 sub b (ten aanzien van enkele hematologische aandoeningen anders dan acute leukemie) en in B.060 sub a (ten aanzien van stresssymptomen). Ten aanzien van de redactie van deze artikelen kan er geen twijfel over bestaan dat het medisch certificaat moet worden geweigerd, respectievelijk dat de beoordeling daarvan moet worden overgelaten aan de vergunningverlenende instantie.
9.2.
Artikel B.075, dat gaat over normaal kleurenzien, valt echter niet in één van deze twee categorieën. In dat artikel is namelijk niet opgenomen dat iemand die niet normaal kleuren ziet ongeschikt is en ook is niet voorzien in verwijzing naar de vergunningverlenende instantie. Er zijn nog enkele andere artikelen die op dezelfde wijze zijn geredigeerd, zoals bijvoorbeeld B.070 onder f, ten aanzien van normale gezichtsvelden en normale binoculaire functie.
9.3.
De rechtbank onderscheidt dus drie categorieën medische bepalingen: een categorie die de aanvrager per definitie en onbetwistbaar ongeschikt maakt, een categorie waarbij de beoordeling wordt overgelaten aan de vergunningverlenende instantie en een derde categorie, waaronder artikel B.075. Aan de vereisten geformuleerd in deze laatste categorie bepalingen moeten aanvragers voldoen, maar als zij er niet aan voldoen leidt dat niet per definitie tot ongeschiktheid en ook niet tot een verwijzing naar de vergunningverlenende autoriteit.
9.4.
Artikel B.001 bepaalt vervolgens – voor zover van belang – dat als een aanvrager niet voldoet aan
alle vereistenuit subdeel B en niet is voorzien in verwijzing naar de vergunningverlenende autoriteit, het luchtvaartgeneeskundig centrum of een luchtvaartgeneeskundige keuringsarts beoordelingsruimte heeft om te beoordelen of aanvrager zijn werk veilig kan doen ondanks zijn beperkingen. Dat betekent dus dat wanneer aanvrager niet voldoet aan één of enkele van de vereisten uit subdeel B en dat geen vereisten zijn die hem per definitie ongeschikt maken en ook niet is voorzien in verwijzing, de beoordeling moet plaatsvinden door het luchtvaartgeneeskundig centrum of de luchtvaartgeneeskundige arts. Op deze wijze is zowel de positie van artikel B.001 als de redactie van de verschillende medische vereisten logisch en verklaarbaar.
9.5.
De rechtbank volgt verweerder niet in de lezing van het artikel zoals hij die voorstaat. Om te beginnen is daarbij de positie van artikel B.001, namelijk helemaal vooraan, van belang. Als artikel B.001 niet van toepassing zou zijn op alle daarna volgende artikelen, dan zou het gezien de logische systematiek van wetgeving niet vooraan in de regeling behoren te staan. De rechtbank kent dus betekenis toe aan de positie in de Verordening van artikel B.001.
9.5.1.
Verweerder heeft er daarnaast op gewezen dat beoordeling door een luchtvaartgeneeskundig centrum of luchtvaartgeneeskundige arts alleen mogelijk is als dat expliciet in het betreffende artikel staat. Ook dat komt de rechtbank niet logisch voor, want dat zou het bestaan van artikel B.001 in zijn geheel overbodig maken. Als beoordeling door het luchtvaartgeneeskundig centrum of de luchtvaartgeneeskundig arts alleen mogelijk is wanneer dat met zoveel woorden in de betreffende medische bepaling staat, dan heeft artikel B.001 geen betekenis. De beoordeling zou dan immers geregeld zijn in de betreffende medische bepaling en er zou geen noodzaak bestaan om die beoordeling in een apart artikel op te nemen.
9.5.2.
Verder heeft verweerder aangevoerd dat artikel B.001, sub a, onder 1 uitsluitend de mogelijkheid biedt aan het luchtvaartgeneeskundig centrum of de luchtvaartgeneeskundige arts om een eerder door de vergunningverlenende instantie verleend medisch certificaat met beperkingen te verlengen. Dat standpunt ontleent verweerder aan de formulering van artikel B.001, onder 1 sub a, onder ii, waarin is opgenomen dat het luchtvaartgeneeskundig centrum of de luchtvaartgeneeskundige arts moet beoordelen of aanvrager zijn taken veilig kan uitvoeren met inachtneming van de beperkingen die
zijnaangetekend op het medisch certificaat. Verweerder leidt daaruit af dat alleen verlenging van een reeds eerder afgegeven medisch certificaat met beperkingen door het luchtvaartgeneeskundig centrum of de luchtvaartgeneeskundige arts kan plaatsvinden en niet de eerste afgifte. De rechtbank volgt verweerder daarin niet, omdat de mogelijkheid van verlenging van een eerder verleend medisch certificaat met beperkingen door het luchtvaartgeneeskundig centrum of de luchtvaartgeneeskundige arts staat geregeld in artikel B.001, sub a onder 2. Het komt de rechtbank niet waarschijnlijk voor dat de leden 1 en 2 van B.001, sub a, van gelijke strekking zouden zijn.
9.5.3.
Tot slot heeft verweerder aangevoerd dat de verschillende formuleringen van de vereisten het resultaat zijn van onderhandelingen tussen de verschillende landen en dat die redactie op zichzelf dus niets zegt over de betekenis van de bepaling. Ook dit standpunt volgt de rechtbank niet. De Verordening is tot stand gekomen op voordracht van de Europese Commissie, meer in het bijzonder het Directoraat-generaal Mobiliteit en Vervoer, nadat de bevoegdheid daartoe was gedelegeerd aan de Europese Commissie met Verordening nr. 216/2008, zoals die gold op 20 februari 2015. Dat bij de totstandkoming van de Verordening sprake is geweest van onderhandelingen die de consistentie van de tekst hebben beïnvloed, komt de rechtbank daarom niet aannemelijk voor en is door verweerder ook niet nader toegelicht.

Conclusie en gevolgen

10. Uit al het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is omdat verweerder ten onrechte niet heeft beoordeeld of eiser in staat is zijn taken veilig uit te voeren met inachtneming van een of meer beperkingen op het medisch certificaat, zoals is voorgeschreven in artikel B.001. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, een bestuurlijke lus toe te passen of zelf in de zaak te voorzien. De reden daarvoor is dat verweerder nader (medisch) onderzoek moet doen en de aanvraag daarna opnieuw moet beoordelen. Er zijn daarom verschillende uitkomsten van de zaak mogelijk. Ook kan geen inschatting worden gemaakt van de tijd die verweerder voor het een en ander nodig zal hebben. Het toepassen van een bestuurlijke lus is daarom niet efficiënt of doelmatig. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
10.2.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,00 en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 907,00), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.814,00.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 9 oktober 2023;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,00 aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,00 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Mons, voorzitter, en mr. A.R. ten Berge en mr. H.H. Riemeijer, leden, in aanwezigheid van mr. J.H. Bosveld, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2024:1710.
2.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2019:498.